ECLI:NL:RBNHO:2023:5358

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 juni 2023
Publicatiedatum
12 juni 2023
Zaaknummer
C/15/338905 / JU RK 23-607
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wijziging van de gecertificeerde instelling in een jeugdzorgzaak met betrekking tot een minderjarige

In deze zaak heeft de gecertificeerde instelling (GI) de kinderrechter verzocht om de huidige GI te vervangen door een andere instelling, De Jeugd- & Gezinsbeschermers, vanwege problemen in de samenwerking met de moeder van de minderjarige. De moeder steunt dit verzoek, terwijl de vader zich hiertegen verzet. De minderjarige woont momenteel bij de vader en de kinderrechter oordeelt dat het recht van de minderjarige op continuïteit van de hulpverlening zwaarder weegt dan de problemen in de samenwerking tussen de moeder en de GI. De kinderrechter wijst het verzoek van de GI en het zelfstandig verzoek van de moeder af, omdat er geen nieuwe feiten zijn die een wijziging van de huidige situatie rechtvaardigen. De kinderrechter benadrukt het belang van samenwerking tussen de betrokken partijen en de noodzaak om de continuïteit van de hulpverlening voor de minderjarige te waarborgen. De beslissing is genomen op 12 juni 2023.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Familie en Jeugd
Zittingsplaats: Alkmaar
Zaakgegevens : C/15/338905 / JU RK 23-607
datum uitspraak: 9 juni 2023
beschikking afwijzing verzoek vervanging gecertificeerde instelling
in de zaak van
de gecertificeerde instelling de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, hierna te noemen de GI, gevestigd te Amsterdam,
betreffende
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [plaats] , hierna te noemen [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder], hierna te noemen de moeder,
wonende te [plaats] ,
advocaat: mr. M. Erkens, kantoorhoudende te Wateringen,
[de vader], hierna te noemen de vader,
wonende te [plaats]
advocaat: mr. E.B. Warmerdam-Wolfs, kantoorhoudende te Alkmaar.

1.Het procesverloop

1.1
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de GI van 14 april 2023, ingekomen bij de griffie op
21 april 2023;
- het verweerschrift namens de moeder, tevens houdende een zelfstandig verzoek;
- het e-mailbericht van de GI van 16 mei 2023.
1.2
Op 30 mei 2023 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Gehoord zijn:
- de minderjarige [de minderjarige] , die apart is gehoord,
- de moeder, bijgestaan door mr. M. Erkens,
- mr. E.B. Warmerdam-Wolfs, namens de vader,
- [vertegenwoordiger van de GI] en [vertegenwoordiger van de GI] , namens de GI.

2.De feiten

2.1
Het ouderlijk gezag over [de minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
2.2
Bij beschikking van 7 september 2022 is de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd tot 21 september 2023. Bij beschikking van 21 november 2022 is voor [de minderjarige] de hoofdverblijfplaats vastgesteld bij de vader.

3.Het verzoek van de GI

3.1
De GI heeft de kinderrechter verzocht om de GI, die de ondertoezichtstelling uitvoert, te vervangen door GI de Jeugd- & Gezinsbeschermers, gevestigd te Alkmaar. In het schrijven van 16 mei 2023 heeft de GI een en ander nader toegelicht. Aangegeven is dat er een NIFP-onderzoek is verricht betrekking hebbend op de thuisplaatsing bij de moeder van haar jongste zoon, [zoon] . Het NIFP adviseert in haar rapport positief over deze thuisplaatsing en ook over een overdracht van de uitvoering van de ondertoezichtstelling naar een andere GI. Voorafgaand aan het rapport is mondeling door de onderzoekster van het NIFP aangegeven dat zij een overdracht van alle drie de kinderen van de moeder naar een andere GI adviseert. Het NIFP heeft de oudste kinderen, noch hun vaders of hun netwerk gesproken en wellicht om die reden is dit advies ten aanzien van [zoon] en [de minderjarige] niet in het rapport opgenomen. Eerder heeft op uitdrukkelijk verzoek van de moeder bij de GI een wisseling van jeugdzorgwerkers plaatsgevonden. Er zijn twee (tijdelijke) jeugdzorgwerkers gestart tot duidelijk is of en zo ja naar wie een en ander wordt overgedragen. Nadat het rapport is gelezen is in overleg tussen de jeugdzorgwerkers (zowel de oude als de nieuwe) en de gedragswetenschapper besloten een consult te organiseren bij Expect Jeugd, waarin advies wordt gevraagd aan een jurist, een kinderpsychiater en een gedragswetenschapper om het NIFP rapport te duiden en dan met name ten aanzien van de mondelinge adviezen die door de NIFP onderzoeker ten aanzien van [zoon] en [de minderjarige] zijn gegeven. Voorafgaand aan het consult bij Expect Jeugd is een verzoek tot overdracht ingediend bij DJGB. Dit is vanwege de woonplaatsen van de kinderen afgewezen. Ook is geïnformeerd bij het Leger des Heils, die heeft laten weten in de regio Amsterdam te kampen met een wachtlijst. De lokale GI in Amsterdam, de JBRA, heeft eerder in 2022 de maatregelen ten aanzien van alle drie de kinderen overgedragen na een verzoek daartoe van de moeder. Het overdragen van de maatregelen aan andere (lokale) GI’s zou kunnen betekenen dat drie verschillende GI’s bij het gezin betrokken zijn, waardoor de informatie verder versnipperd zal raken.
3.2
Bij de zitting hebben [vertegenwoordiger van de GI] en [vertegenwoordiger van de GI] aangevuld dat door de vele procedures er voor de nieuwe jeugdbeschermers (nog) geen gelegenheid is geweest om met de moeder in gesprek te gaan over de omgangsregeling met [de minderjarige] . Belangrijk is zorgvuldig te kijken of een uitbreiding van deze regeling in zijn belang is en wat [de minderjarige] nodig heeft om dit mogelijk te maken. De mogelijke overdracht van de uitvoering van de ondertoezichtstelling, heeft dit traject verder vertraagd. Omdat een overdracht een verdere versnippering van de geadviseerde hulpverlening met zich brengt en daarbij ook nog allerlei beletselen zijn gebleken voor een overdracht, zoals het verzorgingsgebied van DJGB en wachtlijsten bij het Leger des Heils vindt de GI een dergelijke stap niet in het belang van [de minderjarige] . De problemen in de samenwerking met de moeder en hetgeen door het NIFP mondeling over de uitvoering van de ondertoezichtstelling is gemeld, moeten echter serieus genomen worden om welke reden de GI toch vasthoudt aan de behandeling van het voorliggende verzoek door de kinderrechter.

4.Het zelfstandig verzoek van de moeder

4.1
In de onderhavige procedure heeft de moeder een zelfstandig verzoek ingediend. De moeder verzoekt de GI die het toezicht heeft over [de minderjarige] te vervangen door een andere GI, bij voorkeur De Jeugd- en Gezinsbeschermers en anders het Leger des Heils. De motivering is gelegen in de bevindingen van het NIFP, het advies van het NIFP en de onwerkbare relatie met de huidige GI.
4.2
Door en namens de moeder is bij de zitting aangevuld dat het gelet op de resultaten van het onderzoek van het NIFP belangrijk is dat een andere GI aan het gezin wordt toegewezen. De moeder wil met een schone lei beginnen en waar eerder is gesteld dat zij niet in staat is de opvoeding en verzorging van de kinderen op zich te nemen, heeft het onderzoek anders uitgewezen. Eerder heeft de JBRA onvoldoende middelen ingezet om de moeder voldoende te ondersteunen en een uithuisplaatsing van de kinderen te voorkomen. Vervolgens heeft de huidige GI gewoon het eerder ingezette pad gevolgd. Nu echter is vastgesteld dat er geen beletsels zijn, wil de moeder dat [de minderjarige] , net als zijn jongere broertje [zoon] , bij haar wordt geplaatst. Voor een objectieve kijk op de mogelijkheden van dit traject, is noodzakelijk dat de uitvoering ervan wordt overgedragen naar een andere GI. Het feit dat DJGB aangegeven heeft niet in de regio Amsterdam te werken en het Leger des Heils op inhoud en op grond van wachtlijstproblematiek een mogelijke overdracht heeft afgewezen, doet niet ter zake. Vanuit de rechtbank kan een opdracht daartoe worden gegeven en voor mogelijke problemen in de financiering kan altijd wel een oplossing worden gevonden. Met een nieuwe GI zal de moeder in overleg gaan over de omgang met [de minderjarige] . Binnen de huidige afspraken is het niet mogelijk om deze omgang waardevol in te vullen. Dit is met de huidige jeugdbeschermers gedeeld, die daar echter niets mee hebben gedaan.

5.Standpunten

5.1
[de minderjarige] heeft bij de zitting aangegeven dat het goed met hem gaat. Hij vindt het fijn dat het bij zijn vader rustig is en dat er regels zijn. Ook gaat het goed op school. [de minderjarige] wil bij zijn vader blijven wonen, maar wel wil hij graag meer contact met zijn moeder. [de minderjarige] heeft geen mening over het voorliggende verzoek.
5.2
Namens de vader is bij de zitting aangegeven dat hij het niet eens is met het verzoek. Nadat eerder op verzoek van de moeder al een wijziging in de uitvoering van de ondertoezichtstelling heeft plaatsgevonden, heeft de vader nu een goed contact met de huidige GI. [de minderjarige] is geen onderdeel geweest van het eerder genoemde NIFP-onderzoek en de vader en [de minderjarige] zijn in dit onderzoek niet gesproken. Onduidelijk is dan ook hoeveel gewicht moet worden toegekend aan het mondelinge advies van de onderzoeker van het NIFP ten aanzien de uitvoering van de maatregel over [de minderjarige] . Bij de moeder staan echter haar verstoorde verhouding met de GI en het feit dat zij wil dat [de minderjarige] bij haar komt wonen, voorop. Deze wens spreekt zij ook naar [de minderjarige] uit, wat voor veel onrust zorgt en problemen geeft tijdens de begeleide omgangsmomenten. De vader is niet tegen een uitbreiding van de omgang tussen [de minderjarige] en zijn moeder, maar het moet wel veilig voor hem zijn. In het belang van de continuïteit van het voor [de minderjarige] geadviseerde hulpverleningstraject moet het voorliggende worden afgewezen. Mocht de rechtbank toch een overdracht overwegen dan heeft de vader een voorkeur voor de JBRA. Deze instelling is namelijk betrokken bij een andere zoon van de vader die ook in zijn gezin is geplaatst. Daarmee zou dus een onwenselijke verdere versnippering kunnen worden voorkomen. Een dergelijke overdracht wordt door de moeder echter resoluut afgewezen.

6.De beoordeling

het verzoek van de GI
6.1
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting, is naar het oordeel van de kinderrechter niet vast komen te staan dat de GI, die nu belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, moet worden vervangen.
De kinderrechter overweegt hiertoe als volgt.
6.2
De kinderrechter stelt vast dat [de minderjarige] sinds eind vorig jaar bij zijn vader woont. In dat kader heeft deze rechtbank in de beschikking van 21 november 2022 met rekestnummer C/15/333305 / JU RK 22-1643, welke beschikking ter zitting van 30 mei 2023 aan de orde is geweest, ten aanzien van het perspectief van [de minderjarige] overwogen dat:

(…)De rechtbank ziet de beschikking van het hof Amsterdam van 18 oktober 2022 zodanig dat het hof duidelijkheid heeft willen verschaffen over het opvoed- en toekomstperspectief van [de minderjarige] . Het hof heeft nadrukkelijk en zonder voorbehoud bepaald dat plaatsing van [de minderjarige] bij zijn vader het meest in het belang van [de minderjarige] is. (…)…Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat plaatsing van [de minderjarige] bij de vader het meest in het belang is van [de minderjarige] en geeft daarmee gehoor aan de wens van [de minderjarige] om bij zijn vader te willen wonen (…).
Ook is aangegeven dat het gerechtshof in Amsterdam in haar beschikking van 18 oktober 2022 heeft overwogen dat uit onderzoek is gebleken dat twijfelachtig is of een plaatsing van [de minderjarige] bij de moeder een reële kans van slagen heeft. Daarbij is overwogen dat de vader in staat is om aan te sluiten bij de ontwikkelingsbehoeften van [de minderjarige] en dat hij hem de noodzakelijke stabiliteit, structuur en emotionele ondersteuning kan bieden. Bij voornoemde beschikking van 21 november 2022 is door de rechtbank de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader bepaald.
De moeder heeft bij de zitting benadrukt dat zij zich niet kan vinden in het voor [de minderjarige] gestelde perspectief en zij spreekt uit dat zij wil dat [de minderjarige] , net als [zoon] , bij haar geplaatst wordt. Echter er is door partijen geen informatie naar voren gebracht waaruit blijkt dat er iets gewijzigd is wat betreft de voor [de minderjarige] eerder vastgestelde opvoedings- en verzorgingssituatie dan wel zijn belang daarin. [de minderjarige] zelf geeft in het gesprek met de kinderrechter aan dat het goed met hem gaat en dat hij bij zijn vader wil blijven wonen. Namens de vader is naar voren gebracht dat hij een goede samenwerking heeft met de huidige GI en dat hij wenst dat deze situatie voortgezet wordt. [de minderjarige] woont pas sinds november vorig jaar bij zijn vader en de ondersteuning vanuit het kader van de ondertoezichtstelling is gericht op het begeleiden en sterker maken van deze opvoedings- en verzorgingssituatie. Het is in het belang van [de minderjarige] dat de voortgang van dit traject niet onder druk komt te staan.
6.3
Voorts stelt de kinderrechter vast dat voor het verzoek van de GI tot overdracht van de uitvoering van de ondertoezichtstelling over [de minderjarige] kennelijk vooral het daarover mondeling gegeven advies door de onderzoeker van de NIFP van belang is geweest. Behalve hetgeen daarover door partijen bij de zitting is overgebracht, zijn bij de rechtbank geen feiten bekend op welke gronden het NIFP tot deze conclusie is gekomen, behalve dan dat de samenwerking tussen de moeder en de (toenmalige) jeugdbeschermer moeizaam is. Er zijn echter inmiddels twee andere ervaren jeugdbeschermers aan het gezin toegewezen. Tussen hen en de moeder heeft echter nog geen samenwerking tot stand kunnen komen. Hierover geven beide jeugdbeschermers aan dat de tijd gewoon heeft ontbroken, mede door de vele procedures. De rechtbank proeft echter ook dat de moeder zich niet echt voor samenwerking open heeft kunnen of willen stellen. De kinderrechter heeft begrip voor het verdriet en respecteert de zorgen van de moeder, maar het feit dat zij het niet eens is met het eerder voor [de minderjarige] gestelde perspectief mag geen beletsel zijn om over dit verdriet en deze zorgen met de nieuwe jeugdbeschermers in gesprek te gaan. Dit is ook van groot belang om op korte termijn de mogelijkheden te onderzoeken voor een uitbreiding van de omgang van de moeder met [de minderjarige] . Belangrijk is te onderzoeken wat nodig is om dit mogelijk te maken. Dit lukt echter alleen als partijen open, respectvol en met vertrouwen met elkaar in gesprek gaan. Van de moeder mag verwacht worden dat zij dit een kans geeft.
6.4
Ook stelt de kinderrechter vast dat een overdracht van de uitvoering van de ondertoezichtstelling voor [de minderjarige] op praktische problemen stuit. Door de GI is aangegeven dat DJGB een overdracht heeft afgewezen omdat zij niet de aangewezen GI zijn in de regio Amsterdam. De instelling die wel in de regio Amsterdam optreedt is het JBRA welke instelling door de moeder wordt afgewezen omdat de eerdere samenwerking is misgegaan. Ook is benoemd dat het Leger des Heils het verzoek op inhoud heeft afgewezen maar ook dat een lange wachtlijst de continuïteit van de hulpverlening in gevaar brengt.
6.5
De kinderrechter komt daarmee tot de conclusie dat het niet in het belang van [de minderjarige] is een andere GI aan te wijzen voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Het recht van [de minderjarige] op continuïteit van de voor hem geadviseerde hulpverlening gaat voor de problemen die de moeder ervaart in de samenwerking. Het risico dat het aanwijzen van een andere GI de voor [de minderjarige] geadviseerde hulpverlening stagneert, is reëel. Dit is niet in zijn belang. Daarbij is de kinderrechter van oordeel dat een verdere versnippering van de bij het gezin betrokken hulpverleningsinstanties de uitvoering van de maatregelen en daarin de onderlinge samenwerking, verder onder druk zal zetten. De situatie dat voor [de minderjarige] en zijn broer [zoon] , die beiden bij hun vader wonen, de huidige GI met uitvoering van de voor hen uitgesproken maatregelen is belast en dat voor [zoon] , die recent bij de moeder is geplaatst, DJGB is aangewezen, lijkt in deze complexe situatie het meest passend. De kinderrechter komt daarmee tot het oordeel dat voorbij gegaan moet worden aan het door het NIFP gegeven mondeling advies, voor zover dat bij de rechtbank bekend is, en dat het verzoek van de GI tot overdracht van de uitvoering van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] moet worden afgewezen.
het zelfstandig verzoek van de moeder
6.6
Nu de kinderrechter het verzoek van de GI, zoals hiervoor overwogen, heeft afgewezen en de inhoud van het verzoek van de moeder hieraan gelijkluidend is, zal ook dit verzoek worden afgewezen, waarbij voor de overweging voor deze beslissing wordt verwezen naar de overweging ten aanzien van het verzoek van de GI.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1
wijst af het verzoek van de GI;
7.2
wijst af het meer of anders verzochte door de moeder.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker, kinderrechter, in tegenwoordigheid van A.M. Pieters als griffier en in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2023.