ECLI:NL:RBNHO:2023:5326

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 juni 2023
Publicatiedatum
9 juni 2023
Zaaknummer
23/2977 en 23/3181
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor gebruik van woonunits in Assendelft voor opvang van Oekraïense vluchtelingen

Op 12 juni 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak betreffende de tijdelijke opvang van Oekraïense vluchtelingen in woonunits in Assendelft. De gemeente Zaanstad had een vergunning verleend voor de bouw en het gebruik van 64 tijdelijke woonunits voor een periode van drie jaar. Omwonenden maakten bezwaar tegen deze vergunning en vroegen om een voorlopige voorziening om de ingebruikname van de woonunits te voorkomen, die gepland stond voor 15 juni 2023. De voorzieningenrechter oordeelde dat het belang van de gemeente om de vergunning in stand te houden en de vluchtelingen op te vangen zwaarder weegt dan de bezwaren van de omwonenden. De rechtbank stelde vast dat de gemeente de vergunning had verleend na een zorgvuldige afweging van de belangen en dat er geen voldoende onderbouwing was voor de vrees van de omwonenden dat de druk op de voorzieningen in de buurt onaanvaardbaar zou toenemen. De voorzieningenrechter wees de verzoeken van de omwonenden af, waardoor de Oekraïense vluchtelingen op de geplande datum in de woonunits konden intrekken. De uitspraak benadrukt de noodzaak van opvang voor vluchtelingen en de afweging van belangen in het bestuursrecht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 23/2977 en 23/3181

uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 juni 2023 in de zaak tussen

Zaaknummer 23/2977

1. [verzoeker 1]

2. [verzoeker 2]

(gemachtigde: mr. B.M.C.F. de Groen)

Zaaknummer 23/3181

3. [verzoeker 3]

4. [verzoeker 4 a] en [verzoeker 4b]

5. [verzoeker 5]

6. [verzoeker 6]

7. [verzoeker 7]

8. [verzoeker 8]

9. [verzoeker 9]

10. Familie [verzoeker 10]

11. [verzoeker 11]

12. [verzoeker 12]

(gemachtigde R. Bosman)
uit [woonplaats] , samen te noemen: verzoekers
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad

(gemachtigden: mr. C.J. Loggen-ten Hoopen en mr. G.M. Pierik).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen het besluit van het college van 30 maart 2023 waarmee een omgevingsvergunning is verleend voor het bouwen van 64 tijdelijke woonunits met voorzieningen en inrichting ten behoeve van de opvang van Oekraïense vluchtelingen voor de duur van 3 jaar op de locatie tussen de Noorderveenweg en het Jaap Bootpad in Assendelft (hierna ook: het perceel).
1.1.
Verzoekers hebben tegen het besluit van het college beroep ingesteld.
1.2.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 31 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers [verzoeker 1] , [verzoeker 2] en [verzoeker 3] , de gemachtigden van verzoekers en de gemachtigden van het college met ing. [naam 1] en [naam 2] , [functie] in dienst van het college en aanwezig namens vergunninghouder.

Totstandkoming van de besluiten

2. Het college heeft een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen [1] , uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde [2] , het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan [3] en maken van een uitweg [4] . Het college heeft afgeweken van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid en onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Voor de motivering verwijst het college naar de aan de omgevingsvergunning ten grondslag liggende ruimtelijke onderbouwing.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Zijn verzoekers belanghebbenden?
4. Het is vaste rechtspraak dat omwonenden aangemerkt kunnen worden als belanghebbenden bij een ruimtelijk besluit, zoals de verlening van een omgevingsvergunning. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft op dat uitgangspunt in haar uitspraak van 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2271, een correctie aangebracht en overwogen dat voor de vraag of een omwonende als belanghebbende kan worden aangemerkt, hij gevolgen van enige betekenis van het ruimtelijke besluit dient te ondervinden. Bij beantwoording van die vraag wordt acht geslagen op de factoren, afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (onder andere geur, geluid, licht, trilling, emissie en risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn (rechtsoverweging 3.2).
4.1
De voorzieningenrechter sluit niet uit dat sommige verzoekers niet aan het hiervoor beschreven criterium zullen voldoen. Ten behoeve van de onderhavige procedure zal de voorzieningenrechter hier echter aan voorbij gaan omdat kan worden aangenomen dat (in ieder geval) verzoeker [verzoeker 2] , wonend aan de [adres 1] , en [verzoeker 6] , wonend op het [positie] adres [adres 2] , belanghebbenden zijn. Om die reden wordt sowieso aan een inhoudelijke bespreking van de gronden toegekomen.
Hebben verzoekers spoedeisend belang?
5. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de woonunits vrijwel volledig zijn gebouwd en de aanlegfase ook is afgerond zodat de bezwaren in het kader van het verzoek om voorlopige voorziening zich naar hun aard in het bijzonder richten op, zoals ook ter zitting besproken, het voorkomen van ingebruikname van de woonunits. Verzoekers zijn bang om voor een voldongen feit te worden geplaatst. De uiteindelijke inzet van verzoekers is daarin gelegen dat de verleende vergunning van tafel gaat. Zij zijn van opvatting dat zodra de woonunits eenmaal in gebruik zijn genomen, er geen weg terug meer zal zijn en hun belangen steeds minder zwaar zullen wegen. Verzoekers willen daarom de ingebruikname van de woonunits verhinderen totdat in de bodemprocedure een oordeel is gegeven over hun bezwaren.
5.1
Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter voldoende reden om spoedeisend belang aan te merken.
Relativiteitsvereiste
6. Artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigd op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
Dat betekent dat een belanghebbende in een procedure bij de bestuursrechter geen beroep kan doen op een norm die niet bedoeld is om zijn belang te beschermen.
6.1
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het relativiteitsvereiste in de weg staat aan een aantal door verzoekers aangevoerde gronden, die hierna worden besproken onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706.
Kunnen verzoekers een beroep doen op de Wet natuurbescherming?
6.2
In rechtsoverweging 10.51 van voornoemde uitspraak overweegt de Afdeling dat indien een natuurlijk persoon zich beroept op de bepalingen van de Wet natuurbescherming die strekken tot de bescherming van de natuurwaarden van een Natura 2000-gebied, hij zich beroept op een algemeen belang waarvoor hij niet in rechte kan opkomen. Op dat uitgangspunt bestaat een uitzondering in het geval het Natura 2000-gebied deel uitmaakt van de leefomgeving van een rechtzoekende zodat zijn belang bij een goede kwaliteit van zijn woon- en leefomgeving is verweven met het algemeen belang van het betreffende gebied.
6.2.1
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter doet de genoemde uitzondering zich hier niet voor omdat het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ‘Polder Westzaan’ op circa 1,3 kilometer van de leefomgeving van verzoekers is gelegen. Om die reden kunnen verzoekers zich met deze procedure niet beroepen op het belang van dat natuurgebied.
Kunnen verzoekers betogen dat een milieueffectrapportage opgesteld moet worden?
6.3
Een milieueffectrapportage (MER) of m.e.r.-beoordeling brengt de milieueffecten van een plan of project in beeld. Daarbij kan een eventueel effect op een Natura-2000 gebied worden betrokken. In rechtsoverweging 10.87 van de uitspraak van de Afdeling staat dat een redelijke toepassing van het relativiteitsvereiste met zich brengt dat belanghebbenden die zich niet kunnen beroepen op de normen van sectorale wetgeving, zoals de Wet natuurbescherming, zich evenmin op die normen kunnen beroepen ten behoeve van het betoog dat een plan-MER dient te worden gemaakt.
6.3.1
Het voorgaande betekent dat omdat verzoekers zich niet kunnen beroepen op de Wet natuurbescherming, zij zich evenmin op het standpunt kunnen stellen dat een plan-MER of m.e.r.-beoordeling dient te worden opgesteld. Het relativiteitsvereiste staat namelijk in de weg aan een inhoudelijke beoordeling over de Wet natuurbescherming en met een plan-MER of m.e.r.-beoordeling wordt aangesloten bij het toetsingskader dat volgt uit die wet.
Kunnen verzoekers een beroep doen op de Wet geluidhinder?
6.4
Uit rechtsoverweging 10.90 volgt dat indien een rechtzoekende in beroep opkomt tegen een besluit tot het vaststellen van hogere geluidwaarden, en deze rechtzoekende geen eigenaar is van een van de woningen waarvoor hogere waarden zijn vastgesteld en niet is gebleken van concrete interesse in de koop en/of bewoning van een van die voorzieningen, onder deze omstandigheden wordt geoordeeld dat de regeling kennelijk niet strekt tot bescherming van zijn belangen.
6.4.1
Verzoekers hebben een beroep gedaan op de Wet geluidhinder en aangevoerd dat grenswaarden vastgesteld dienen te worden in verband met het luchtverkeerslawaai omdat dit voor overlast zal zorgen voor de toekomstige bewoners van de woonunits. Omdat verzoekers niet degenen zijn die in de woonunits zullen gaan wonen, en evenmin aannemelijk is dat dit in de toekomst wel het geval zal zijn, staat het relativiteitsvereiste in de weg aan deze beroepsgrond.
Kunnen verzoekers een beroep doen op het Luchthavenindelingbesluit?
6.5
In rechtsoverweging 10.107 staat dat artikel 2.2.1d van het Luchthavenindelingbesluit Schiphol strekt tot bescherming van mensen tegen vliegtuiggeluid en in zoverre niet tot bescherming van het belang van een rechtzoekende dat is gelegen in het gevrijwaard blijven van de realisering van nieuwe woningen in de nabijheid van zijn woning.
6.5.1
Verzoekers hebben aangevoerd dat de woonunits in het beperkingengebied van Schiphol zijn gelegen en dat de toekomstige bewoners daar last van zullen hebben. Het relativiteitsvereiste staat ook in de weg aan deze beroepsgrond omdat daarmee evenmin wordt opgekomen voor het eigen belang.
De tijdelijkheid van de woonunits
7. Verzoekers hebben aangevoerd dat de woonunits in strijd met de verleende omgevingsvergunning in werkelijkheid voor een langere periode dan 3 jaar op het perceel aanwezig zullen zijn.
7.1
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de Oekraïense vluchtelingen uitsluitend voor de duur van 3 jaar in de woonunits zullen verblijven. Wel is het de wens van het college om de woonunits daarna in te zetten voor de huisvesting van starters en spoedzoekers, zo blijkt uit de ruimtelijke onderbouwing. Ter zitting is gebleken dat daarvoor inmiddels ook een omgevingsvergunning is aangevraagd.
7.2
De voorzieningenrechter stelt vast dat thans uitsluitend aan de orde is de omgevingsvergunning die het mogelijk maakt dat Oekraïense vluchtelingen voor een periode van 3 jaar in de woonunits verblijven. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 4 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1112, bepaald dat het voor het verlenen van een tijdelijke vergunning is vereist dat het feitelijk mogelijk en aannemelijk moet zijn dat de vergunde activiteit zonder onomkeerbare gevolgen kan worden beëindigd. Daarvoor is niet van belang dat aannemelijk is dat de vergunde activiteit ook daadwerkelijk na de in die vergunning bepaalde periode wordt beëindigd. De voorzieningenrechter is op dit moment niet gebleken dat niet aannemelijk is dat de woonunits en bijbehorende voorzieningen niet kunnen worden verwijderd of het gebruik beëindigd. Daarbij wordt opgemerkt dat ten aanzien van de eventueel te verlenen omgevingsvergunning ten behoeve van de huisvesting van starters en spoedzoekers een aparte procedure gevolgd zal worden waartegen ook rechtsbescherming openstaat.
De belangenafweging
8. De onderhavige procedure betreft een spoedprocedure. De vraag of vooruitlopend op de beoordeling van de beroepen in de bodemprocedure een voorlopige voorziening moet worden getroffen, zal worden beantwoord aan de hand van een belangenafweging. De voorzieningenrechter weegt daarbij de belangen van verzoekers die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening af tegen de belangen van verweerder en de gemeente Zaanstad die pleiten tegen het treffen van een voorlopige voorziening.
8.1
Verzoekers hebben toegelicht dat hun bezwaren zich in het bijzonder richten op de door hen verwachte overlast en hinder als gevolg van de bewoning van de woonunits. Ter zitting is gesteld dat het college zich met de omgevingsvergunning onvoldoende rekenschap heeft gegeven van druk(te) op allerlei voorzieningen, zoals de parkeergelegenheid, de verkeersbewegingen op de Noorderveenweg, het gezondheidscentrum in de buurt, evenals de scholen. Verzoekers voelen zich door het college met de rug tegen de muur gezet.
8.2
De voorzieningenrechter sluit weliswaar niet uit dat enige druk op de woonwijk zal kunnen plaatsvinden (bijvoorbeeld voor wat betreft de eventuele verkeersaantrekkende werking), maar is tegelijkertijd van oordeel dat met de voorhanden zijnde gegevens op dit moment niet tot de conclusie kan worden gekomen dat sprake zal zijn van een zodanig onevenredig zware belasting dat om die reden de komst van Oekraïense vluchtelingen moet worden voorkomen. Daarbij is van belang dat de bezwaren van verzoekers op dit moment vooralsnog onvoldoende feitelijke grondslag hebben, althans voornamelijk nog zijn ingegeven door hun vrees voor overlast en hinder. Daartegenover staat dat het college uitgebreid heeft gemotiveerd dat sprake is van een (maatschappelijke) noodsituatie en vanuit de rijksoverheid de opdracht is gegeven tot de opvang en huisvesting van Oekraïense vluchtelingen. Ten behoeve van de ruimtelijke onderbouwing zijn daarnaast verschillende onderzoeken uitgevoerd, onder meer met betrekking tot alternatieve locaties, de parkeerbehoefte, de geluidnormen, de externe veiligheid en de verkeerssituatie ter plaatse die momenteel overigens ook in ontwikkeling is, op basis waarvan de verleende omgevingsvergunning voor de aansluitende woonwijk van verzoekers verantwoord geacht kan worden. Het geheel overziend dient daarom aan het belang dat het college heeft bij de omgevingsvergunning een zwaarder gewicht te worden toegekend dan aan de belangen van verzoekers. De conclusie is dan ook dat er onvoldoende reden bestaat om tot schorsing van de verleende omgevingsvergunning over te gaan.
8.3
De voorzieningenrechter gaat er verder vanuit dat de behandeling van de bodemgeschillen ruimte zal geven om het een en ander nog nader te onderzoeken. In dat kader kunnen de argumenten die betrekking hebben op de ruimtelijke onderbouwing, zoals bijvoorbeeld de ladder van duurzame verstedelijking, de Ruimtelijke Structuurvisie 2020, het ambitiedocument ‘De Overhoeken’ en de gevolgen voor het woon- en leefklimaat nog gedetailleerd worden beoordeeld.
8.4
De voorzieningenrechter volgt verzoekers er ten slotte in dat het niet de schoonheidsprijs verdient dat het college de woonunits eerst heeft gebouwd en de voorzieningen heeft aangelegd alvorens de omgevingsvergunning werd verleend. Het was beter geweest om die volgorde om te draaien. Deze omstandigheid geeft echter evenmin reden om op dit moment tot schorsing van de verleende vergunning over te gaan.

Conclusie en gevolgen

9. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken af. Dat betekent dat verzoekers geen gelijk krijgen en de Oekraïense vluchtelingen op de geplande datum (15 juni 2023) hun intrek in de woonunits mogen nemen. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorzieningen af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H.A.C. Everaerts, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Hesselink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 2.1, eerste lid en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.Artikel 2.1, eerste lid en onder b, van de Wabo.
3.Artikel 2.1, eerste lid en onder c, van de Wabo.
4.Artikel 2.2, eerste lid en onder e, van de Wabo.