ECLI:NL:RBNHO:2023:5319

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 juni 2023
Publicatiedatum
9 juni 2023
Zaaknummer
C/15/330275 / HA ZA 22-444 (tussenvonnis)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig handelen gemeente bij bestemmingsplan en schadevergoeding voor ontwikkelingsplannen

In deze bodemzaak vorderen [eiser1] c.s., broer en zus, schadevergoeding van de gemeente Velsen wegens onrechtmatig handelen. Zij stellen dat de gemeente hen jarenlang heeft tegengewerkt in hun pogingen om een perceel grond te ontwikkelen, dat zij in 2001 en 2005 van hun vader hebben gekocht. De gemeente heeft hun ontwikkelingsplan in 2018 niet meegenomen in het bestemmingsplan Velserbroek 2018, wat volgens [eiser1] c.s. onrechtmatig is. De gemeente betwist dit en stelt dat het plan van [eiser1] c.s. te vaag was en dat zij niet opzettelijk hebben tegengewerkt. De rechtbank oordeelt dat er geen bewijs is voor opzettelijke tegenwerking, maar dat de gemeente wel onrechtmatig heeft gehandeld door het plan van [eiser1] c.s. niet op te nemen in het bestemmingsplan. De rechtbank stelt dat de gemeente gehouden is tot schadevergoeding, maar dat er een vermogensvergelijking moet worden gemaakt om de schade te begroten. De zaak wordt aangehouden voor verdere behandeling van de schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/330275 / HA ZA 22-444
Vonnis van 7 juni 2023
in de zaak van

1.[eiser1],

wonende te [woonplaats],
2.
[eiser2],
wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat mr. H.J.M. van Schie te Haarlem,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE VELSEN,
zetelend te Velsen,
gedaagde,
advocaat mr. A. Paternotte te Hoofddorp.
Partijen zullen hierna [eiser1] c.s. en de gemeente genoemd worden. Eiser nummer 2 zal hierna afzonderlijk [eiser2] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 23 november 2022
  • de akte houdende vermeerdering eis met producties 78 tot en met 106 van de zijde van [eiser1] c.s.
  • de aanvullende producties 27 en 28 van de zijde van de gemeente
  • de aanvullende producties 107 en 108 van de zijde van [eiser1] c.s.
  • de aanvullende productie 29 van de zijde van de gemeente
  • de mondelinge behandeling van 6 april 2023, waarvan de griffier aantekeningen heeft bijgehouden
  • de comparitie aantekeningen van mr. Van Schie namens [eiser1] c.s.
  • de spreekaantekeningen van mrs. Paternotte en C.J. Loggen-ten Hoopen namens de gemeente.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

2.1.
[eiser1] c.s. zijn broer en zus. Zij hebben jarenlang met de gemeente gesproken over de ontwikkeling van een perceel dat in eigendom was van [eiser1] c.s. en voorheen van hun vader. [eiser1] c.s. vinden dat de gemeente hun planontwikkeling heeft tegengewerkt en hun plan in 2018 ten onrechte niet heeft meegenomen in het bestemmingsplan Velserbroek 2018. Om die reden heeft de gemeente volgens [eiser1] c.s. onrechtmatig gehandeld en moet zij de hierdoor geleden schade vergoeden. Die schade bestaat volgens [eiser1] c.s. onder andere uit het missen van een ontwikkelingsopbrengst.
2.2.
De gemeente betwist dit. Zij vindt dat het plan van [eiser1] c.s. in 2018 nog te vaag was waardoor een ruimtelijke afweging daarvan nog niet mogelijk was. De gemeente ontkent dat zij [eiser1] c.s. zou hebben tegengewerkt. Als de gemeente al enige vertraging kan worden verweten, dan heeft dit niet tot schade geleid omdat alle inspanningen van [eiser1] c.s. tot ontwikkeling van het perceel hebben geleid. De kosten van die inspanningen zijn dus niet nodeloos gemaakt. Daarbij hebben [eiser1] c.s. er zelf voor gekozen het perceel begin 2019 te verkopen.
2.3.
De rechtbank oordeelt dat [eiser1] c.s. niet aannemelijk hebben gemaakt dat de gemeente met opzet hun ontwikkelingsplannen heeft tegengewerkt. Wel is de rechtbank van oordeel dat sprake is van gemeentelijk onrechtmatig handelen, omdat uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: AbRS) van 9 oktober 2019 volgt dat de gemeenteraad een ruimtelijke afweging had moeten maken voor het initiatief bij de vaststelling van het bestemmingsplan Velserbroek 2018. Dit is ten onrechte niet gebeurd. De rechtbank vindt het aannemelijk dat de in 2018 beoogde planontwikkeling dan wel zou zijn opgenomen in het bestemmingsplan Velserbroek 2018. De gemeente is in beginsel gehouden tot vergoeding van de schade die [eiser1] c.s. hebben geleden. [eiser1] c.s. hebben het perceel in februari 2019 terug verkocht aan hun vader. Bij het begroten van de schade moet daarom een vermogensvergelijking worden gemaakt tussen de werkelijke situatie van de verkoop van het perceel grond in februari 2019 waarbij het bestemmingsplan niet voorziet in de door [eiser1] c.s. gewenste urban villa en de fictieve situatie van een verkoop van het perceel in februari 2019 waarbij het bestemmingsplan wél de mogelijkheid gaf voor de in 2018 door [eiser1] c.s. gewenste ontwikkeling. [eiser1] c.s. worden in de gelegenheid gesteld om zich over de hoogte van de schade bij akte nader uit te laten, waarna de gemeente bij akte mag reageren. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.Feiten

3.1.
[eiser1] c.s. hebben de eigendom van een perceel grond aan de [adres], deels in 2001 en deels in 2005, van hun vader [A.] (hierna: vader) gekocht, met het voornemen om het perceel te ontwikkelen.
3.2.
In 2007 hebben [eiser1] c.s. hun plannen aan de gemeente gepresenteerd voor de ontwikkeling van twee urban villa’s op het perceel. In verband met een verplicht in acht te nemen stankcirkel rond een buurperceel, is het plan in 2007 teruggebracht naar de ontwikkeling van één urban villa op het perceel. In het besluit van de gemeente tot de vaststelling van het bestemmingsplan Velserbroek 2007 kreeg de kavel een conserverende bestemming.
3.3.
In 2008 en 2009 hebben [eiser1] c.s. en de gemeente contact gehad over de gewenste ontwikkeling, waarbij onder meer is verkend of het perceel van de buurman (de oom van [eiser1] c.s.) kon worden betrokken bij de ontwikkeling, wat niet het geval bleek. In 2009 zijn de eerste schetsen door de architect van [eiser1] c.s. gemaakt. In juli 2009 verklaart de gemeente zich akkoord met de inschakeling van deze architect.
3.4.
Op 14 december 2010 hebben [eiser1] c.s. een principeaanvraag bij de gemeente ingediend voor de bouw van één urban villa met parkeerkelder en parkeerterrein.
3.5.
Op 14 maart 2011 heeft de gemeente bij brief op de principeaanvraag van 14 december 2010 gereageerd dat zij op dat moment (nog) niet bereid is haar medewerking te verlenen aan het plan, waarvoor zij meerdere redenen aangeeft in haar brief.
3.6.
Op 29 november 2011 hebben [eiser1] c.s. een aangepast plan opgesteld voor de ontwikkeling van één urban villa op het perceel.
3.7.
Op 21 augustus 2012 hebben [eiser1] c.s. de gemeente verzocht voor het perceel een bestemmingsplan vast te stellen dat uitvoering van het plan mogelijk maakt.
3.8.
Op 24 januari 2013 stuurt de gemeente een brief aan [eiser1] c.s., waarin zij verwijst naar haar brief van 14 maart 2011 en haar eerdere bezwaren tegen het plan herhaalt. Ook geeft de gemeente aan welke aanvullende ruimtelijke onderzoeken nog door [eiser1] c.s. moeten worden aangeleverd ten behoeve van de procedure voor een bestemmingsplanwijziging.
3.9.
Op 26 februari 2013 volgt een bespreking tussen partijen, waarna in juli 2013 een startdocument door de gemeente wordt vastgesteld en gedeeld met [eiser1] c.s. Dit startdocument geeft de kaders en uitgangspunten weer die als basis dienen voor een nieuw bestemmingsplan.
3.10.
Op 11 maart 2014 neemt het college van b&w het besluit tot het opstellen van een voorontwerpbestemmingsplan voor één urban villa. In 2014 hebben partijen diverse overleggen over het plan en de door [eiser1] c.s. aan te leveren onderzoeken.
3.11.
In 2015 en 2016 hebben partijen bij momenten contact, onder andere over een mogelijke ontsluitingsweg, het opstellen van een anterieure overeenkomst en de vraag van [eiser2] of een extra bouwlaag op de urban villa mogelijk is. In 2016 leveren [eiser1] c.s. een aantal onderzoeken aan ter beoordeling door de gemeente.
3.12.
Op 30 juni 2017 hebben [eiser1] c.s. de gemeente bij brief van die datum aansprakelijk gesteld. [eiser1] c.s. schrijven in de brief dat zij vanaf 2007 proberen het perceel te ontwikkelen en dat hun ontwikkelingsplannen ten onrechte niet zijn opgenomen in het bestemmingsplan Velserbroek 2007. Ze schrijven ook dat ze vervolgens tien jaar zijn tegengewerkt door de gemeente, omdat er steeds (dezelfde) achterhaalde bewaren worden opgeworpen. De brief sluit af met het voorstel van een gewijzigde invulling van het perceel. In reactie op de brief wijst de gemeente iedere aansprakelijkheid af.
3.13.
Op 17 januari 2018 hebben [eiser1] c.s. hun zienswijzen ingediend op het voorontwerp bestemmingsplan Velserbroek, met het verzoek om de urban villa alsnog in het nieuwe bestemmingsplan op te nemen.
3.14.
Op 14 februari 2018 vindt een overleg tussen partijen plaats, waarna [eiser1] c.s. op 28 februari 2018 een aangepast plan toesturen aan de gemeente, met als bijlage een (schetsmatige) uitwerking van het plan van hun architect, waarbij parkeerplaatsen en bergingen zijn ingetekend. In het aangepaste plan is naast de urban villa ruimte voor de bouw van twee woningen. [eiser1] c.s. verzoeken de gemeente om dit plan in het (ontwerp) bestemmingsplan op te nemen.
3.15.
Op 20 april 2018 heeft de gemeente het ontwerpbestemmingsplan Velserbroek ter inzage gelegd. Het initiatief van [eiser1] c.s. is daarin niet opgenomen.
3.16.
Op 1 november 2018 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan Velserbroek 2018 vastgesteld. Daarin zijn de plannen van [eiser1] c.s. niet opgenomen, omdat deze volgens de gemeente nog niet concreet genoeg waren en [eiser1] c.s. nog niet alle benodigde informatie aan de raad hadden toegestuurd.
3.17.
Op 13 december 2018 hebben [eiser1] c.s. beroep ingesteld bij de AbRS tegen het besluit van 1 november 2018.
3.18.
Op 1 februari 2019 hebben [eiser1] c.s. het perceel aan hun vader (terug)verkocht voor een koopprijs van € 140.000,-.
3.19.
De AbRS heeft bij uitspraak van 9 oktober 2019 het besluit van 1 november 2018, waarbij de raad van de gemeente het bestemmingsplan ‘Velserbroek’ heeft vastgesteld, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming ‘Wonen’ ter plaatse van perceel [adres] 35, met uitzondering van het gedeelte van dit perceel waarop een woning staat, vernietigd. Daarbij is de gemeenteraad opgedragen om binnen 20 weken na die uitspraak een nieuw besluit te nemen ten aanzien van het hiervoor genoemde plandeel en dit op de wettelijke voorgeschreven wijze en binnen de daarvoor geldende termijn bekend te maken en mede te delen. In de uitspraak heeft de AbRS daartoe onder meer overwogen:

6.2. Naar het oordeel van de Afdeling is het initiatief van [eiser1] c.s. voldoende concreet en tijdig kenbaar gemaakt bij de raad. In dit verband is van belang dat ter zitting is gebleken dat al in 2011 een bouwplan voor de urban villa is vastgesteld dat sindsdien niet of nauwelijks is gewijzigd. Eveneens zijn al meerdere concept-anterieure overeenkomsten uitgewisseld, waarin de plannen voor de urban villa zijn vastgelegd. Verder is ter zitting duidelijk geworden dat het initiatief zag op een urban villa met 5 bouwlagen inclusief een verdiepte parkeergarage.
Voorts is ter zitting gebleken dat [eiser1] een groot gedeelte van de benodigde documenten en onderzoeken tijdig aan de raad heeft aangeleverd, hetgeen de raad ter zitting heeft bevestigd. Voor zover de raad heeft gesteld dat ten tijde van de vaststelling van het plan niet over voldoende gegevens te beschikken om de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de urban villa’s te beoordelen, is ter zitting gebleken dat de raad heeft nagelaten aan te geven welke aanvullende stukken nog nodig waren en op welke aspecten nader onderzoek was vereist. Hierbij acht de Afdeling ook van belang dat ter zitting naar voren is gekomen dat [eiser1] c.s. de gemeente heeft benaderd met de vraag welke onderzoeken nog waren vereist.
Gelet op het voorgaande, kon de raad in redelijkheid niet aan [eiser1] c.s. tegenwerpen dat niet tijdig voldoende gegevens voorhanden waren om een ruimtelijke afweging te kunnen maken over de urban villa. De raad had dan ook een ruimtelijke afweging moeten maken voor het initiatief van [eiser1] c.s. bij de vaststelling van het plan.
3.20.
Op 29 juni 2022 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan [adres] vastgesteld, waarbij de bouw van een urban villa (maximaal acht woningen) en maximaal vier sociale woningen op het perceel mogelijk is gemaakt.

4.Het geschil

4.1.
[eiser1] c.s. vorderen - na wijziging en vermeerdering van eis - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht dat de gemeente in strijd heeft gehandeld met algemene beginselen van behoorlijk bestuur, en daarmee onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser1] c.s. door tegenwerking van planontwikkeling op de locatie [adres] over een lange periode, althans geen bestemmingswijziging voor die planontwikkeling tot stand te brengen, met veroordeling van de gemeente tot vergoeding van de dientengevolge geleden schade ten belope van € 5.000.000,- aan gemiste planopbrengst, winstderving en gemiste opbrengsten uit ontwikkelingsarbeid, althans een nader door de rechtbank te bepalen schadebedrag voor genoemde posten;
II. te verklaren voor recht dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser1] c.s. bij de vaststelling van het bestemmingsplan Velserbroek 2018 met veroordeling van de gemeente tot vergoeding van de dientengevolge geleden schade door betaling aan [eiser1] c.s. van een bedrag van € 1.525.000,- althans een door de rechtbank te bepalen bedrag;
alsmede de gemeente te veroordelen tot vergoeding van wettelijk rente over het schadebedrag van € 114.801,86 tot aan het moment van dagvaarden althans de wettelijke rente verschuldigd op grond van het door de rechtbank vastgestelde schadebedrag,
een en ander met veroordeling van de gemeente bij voorraad in de kosten van dit geding.
4.2.
[eiser1] c.s. leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat de gemeente jegens hen onrechtmatig heeft gehandeld door over een periode van vele jaren geen medewerking te verlenen aan het stedenbouwkundig plan. De gemeentelijke opstelling is in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De gemeente valt een verwijt te maken vanwege onrechtmatige tegenwerking door, onder meer, bij herhaling de stankcirkel en de eigendomsverhoudingen als belemmering op te werpen, de in 2014 niet nagekomen toezeggingen om een concept anterieure overeenkomst aan te leveren en door eind 2018 in strijd met het vertrouwensbeginsel de wensen van omwonenden centraal te stellen wetende dat die wensen niet verenigbaar waren met de gemeentelijke stedenbouwkundige wensen. Gelet op de uitspraak van de AbRS van 9 oktober 2019 valt de gemeente ook een verwijt te maken vanwege onrechtmatige besluitvorming. De gemeente is gehouden de als gevolg van haar onrechtmatig handelen ontstane schade te vergoeden, aldus [eiser1] c.s.
4.3.
De gemeente voert verweer met als conclusie dat de vorderingen van [eiser1] c.s. moeten worden afgewezen.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
De vraag die voorligt is of de gemeente jegens [eiser1] c.s. onrechtmatig heeft gehandeld. Het gestelde gemeentelijk onrechtmatig handelen ziet op:
het onzorgvuldig en in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur handelen door opzettelijk tegenwerken; en
onrechtmatige besluitvorming, door de urban villa niet op te nemen in het bestemmingsplan Velserbroek 2018.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is van onrechtmatig handelen door tegenwerken geen sprake. Daarentegen is met de vernietiging van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan Velserbroek 2018 het gemeentelijk onrechtmatig handelen wél gebleken. De rechtbank zal dit hierna toelichten.
i)
Opzettelijk tegenwerken
5.3.
[eiser1] c.s. betogen dat zij door de gemeente over een lange periode opzettelijk zijn tegengewerkt. Zij verwijten de gemeente netwerkcorruptie en ambtelijke en bestuurlijke tegenwerking met als doel het blokkeren van de door [eiser1] c.s. gewenste ontwikkeling van het perceel. De gemeente betwist dit.
5.4.
De gemeente is bij haar privaatrechtelijk handelen gebonden aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Voor opzettelijk tegenwerken is vereist dat sprake is van actieve opzet. Het gaat daarbij in het onderhavige geval om het willens en wetens verrichten van handelingen die een belemmering van de beoogde planontwikkeling tot gevolg hebben. Dit betekent dat de gemeente het oogmerk moet hebben gehad om [eiser1] c.s. tegen te werken. Het gestelde tegenwerken valt uiteen in verschillende aspecten, die hierna achtereenvolgens aan de orde komen. De conclusie zal zijn dat geen van de door [eiser1] c.s. genoemde voorbeelden, ook niet wanneer die in samenhang worden bezien, tot de conclusie kunnen leiden dat de gemeente opzettelijk tegenwerken of ambtelijke corruptie kan worden verweten.
- het bij herhaling onnodig opwerpen van belemmeringen (stankcirkel en situatie schuur)
5.5.
Ten eerste vinden [eiser1] c.s. dat de stankcirkel bij herhaling als belemmering is opgeworpen, terwijl voor de gemeente duidelijk was of in ieder geval behoorde te zijn dat de de urban villa ver buiten de honderd meter zone van Oostlaan 2 stond. Daarnaast stellen [eiser1] c.s. dat jarenlang bij herhaling de eigendomsverhoudingen als belemmering zijn opgeworpen, terwijl het initiatief geheel op eigen grond zou worden gerealiseerd.
5.6.
De gemeente heeft toegelicht dat het geen kwade wil is dat zij herhaaldelijk heeft gewezen op de geurcontour, maar dat dit bij ieder plan een verplichting is die voortvloeit uit de jurisprudentie over een goed woon- en leefklimaat. Ook moet bij het vaststellen van een bestemmingsplan nagegaan worden of er geen evident privaatrechtelijke belemmeringen zijn.
5.7.
De rechtbank volgt het verweer van de gemeente om de volgende redenen. Voor de stankcirkel geldt dat het weliswaar hinderlijk voor [eiser1] c.s. kan zijn geweest dat de gemeente in haar brieven ten onrechte opnieuw vragen stelde over de stankcirkel, maar daaruit volgt nog niet dat sprake was van opzettelijke tegenwerking door de gemeente. De vraag liet immers ruimte aan [eiser1] c.s. om die eenvoudigweg ontkennend te beantwoorden en er is op dit punt geen voor [eiser1] c.s. nadelige (eind)beslissing gevolgd. De ontwikkeling aan de kant van [eiser1] c.s. was bij het opwerpen van deze herhaalde vraag ook niet al in een zodanig gevorderd stadium dat de vragen tot vertraging hebben bezorgd.
5.8.
Wat betreft de herhaalde vragen van de gemeente over de eigendomsverhoudingen ten aanzien van de schuur geldt het volgende. Op het perceel en het naastgelegen perceel 4600 staat een schuur, terwijl het plan van [eiser1] c.s. uitging van de afbraak van het deel van de schuur dat op het perceel staat. Het is voorstelbaar dat de gemeente zich afvroeg of de afbraak van de schuur op het perceel, nadelige gevolgen zou kunnen hebben voor het deel van de schuur dat op het buurperceel 4600 staat. Dit zou een privaatrechtelijke belemmering kunnen opleveren, omdat eigendommen van een derde niet zomaar mogen worden afgebroken. De gemeente heeft desgevraagd geen helder antwoord van [eiser1] c.s. gekregen, hoe zij dit voor zich zagen. Pas tijdens het overleg van 12 juni 2018 werd voor de gemeente duidelijk dat de schuur gedeeltelijk kon worden afgebroken, omdat [eiser2] toen (voor het eerst) te kennen gaf dat de schuur aan de binnenkant gecompartimenteerd is. Hierdoor zou afbraak van het deel van de schuur op het perceel, geen hinder toebrengen aan het gedeelte van de schuur dat op perceel 4600 staat. Niet gesteld of gebleken is dat nadien de gemeente de schuur opnieuw als belemmering heeft opgeworpen.
5.9.
De conclusie is dan ook dat dat de gemeente niet onrechtmatig heeft gehandeld door het (meermaals) stellen van vragen over de stankcirkel en de situatie van de schuur.
- verwijtbare vertraging door de gemeente in 2014 (capaciteitsgebrek en niet opstellen toegezegde anterieure overeenkomst)
5.10.
[eiser1] c.s. stellen verder dat de gemeente in 2014 wegens capaciteitsgebrek is gestopt met de planologische werkzaamheden zonder daarvan melding te maken en zonder [eiser1] c.s. toe te staan door een externe partij het bestemmingsplan te laten opstellen of een concept anterieure overeenkomst aan te leveren. Bovendien betogen [eiser1] c.s. dat de gemeente de in 2014 gedane toezeggingen een anterieure overeenkomst aan te leveren niet is nagekomen.
5.11.
De gemeente verweert zich met de stelling dat niet zij, maar [eiser1] c.s. zelf het proces hebben laten stilvallen. Tijdens een overleg tussen partijen op 2 juni 2014 is besproken welke onderzoeken [eiser1] c.s. zouden laten uitvoeren en dat zij een concreter plan moesten indienen. Ondanks dat de gemeente tweemaal naar de stand van zaken heeft geïnformeerd bij [eiser1] c.s. bleef het langere tijd stil. Volgens de gemeente was het plan destijds nog niet concreet genoeg om een concept anterieure overeenkomst op te stellen. Zij verwijst in dat kader naar het verslag van het hiervoor genoemde overleg van 2 juni 2014, waarin staat dat de anterieure overeenkomst ‘te zijner tijd' opgesteld zou worden.
5.12.
De rechtbank wijst erop dat uit de door partijen overgelegde stukken uit 2014 blijkt dat er ondanks het capaciteitsgebrek voldoende contact met de gemeente mogelijk was en dat de planologische werkzaamheden hierdoor niet zijn stilgevallen. Zo staat vast dat op 2 juni 2014 een overleg met de gemeente is geweest over (onder andere) de door [eiser1] c.s. uit te voeren onderzoeken en dat toen met [eiser1] c.s. is afgestemd dat zij een concreter plan zouden indienen. Ook is toen gesproken over de benodigde ontsluitingsweg. De gemeente heeft op 16 juni 2014 een brief aan de omwonenden gestuurd over de mogelijke ontsluitingsweg. In augustus 2014 is namens [eiser1] c.s. contact opgenomen met de gemeente en zijn vragen gesteld over de uit te voeren onderzoeken. Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat [eiser1] c.s. de nodige uit te voeren actiepunten had, waaronder het maken van een keuze voor een ontsluitingsweg en het uitvoeren van een aantal onderzoeken. Het is de gemeente die vervolgens begin 2015 tot tweemaal toe schriftelijk contact opneemt met [eiser1] c.s. om te vragen wat de stand van zaken is, omdat zij niets meer van [eiser1] c.s. hoorde. Bij deze gang van zaken past het niet om de gemeente een verwijt te maken dat zij in 2014 bepaalde documenten nog niet heeft opgesteld. Daar zit de reden van een eventuele vertraging in 2014 niet. In dit verband valt bovendien op dat [eiser1] c.s. de gemeente niet eerder dan bij brief van 17 december 2015 schriftelijk bericht over een mogelijke ontsluitingsweg en pas op 26 augustus 2016 de benodigde onderzoeken aanlevert bij de gemeente. Vast staat dat deze punten door [eiser1] c.s. moesten worden opgepakt en dat zij dit niet in 2014 hebben gedaan, zodat de reden van een eventuele vertraging eerder aan hun kant lag dan bij de gemeente.
5.13.
Daarnaast is naar het oordeel van de rechtbank van een toezegging door de gemeente dat de anterieure overeenkomst in 2014 door de gemeente zou worden opgesteld geen sprake. Er is geen datum door de gemeente genoemd waaraan [eiser1] c.s. het vertrouwen kunnen hebben ontleend dat die overeenkomst al in 2014 zou worden opgesteld. In het verslag dat [eiser1] c.s. maakten naar aanleiding van een overleg dat op 23 juni 2016 tussen partijen plaatsvond, schrijven zij dat de gemeente een anterieure overeenkomst in vier weken kan aanleveren. Ook hieruit volgt dat van een toezegging in 2014 geen sprake is geweest. Hierbij is verder relevant dat [eiser1] c.s. hebben gekozen voor de route van een wijziging van het bestemmingsplan en niet voor de aanvraag van een omgevingsvergunning, omdat zij flexibiliteit wilden in het proces en geen tijdsdwang van een omgevingsvergunning (dit blijkt uit een verslag van een bespreking tussen partijen op 26 februari 2013). Op de mondelinge behandeling voegden [eiser1] c.s. hier desgevraagd nog aan toe dat het traject voor de aanvraag van een omgevingsvergunning een forse investering zou vragen en dat een dergelijk traject risicovoller zou zijn, omdat het de vraag is wat het college daarmee gaat doen en de vergunning ook nog kan worden ingetrokken als er niet binnen 26 weken wordt gebouwd. In 2014 gaven [eiser1] c.s. dus zelf ook niet het signaal aan de gemeente dat zij enige haast bij de ontwikkeling hadden en verwachtten dat de gemeente voortvarend te werk zou gaan.
- onredelijke inhoud van de anterieure overeenkomst
5.14.
Daarnaast menen [eiser1] c.s. dat de gemeente in 2018 in het kader van kostenverhaal in strijd met het vertrouwensbeginsel de wensen van omwonenden centraal heeft gesteld wetende dat die wensen niet te verenigen waren met de gemeentelijke stedenbouwkundige wensen en dat de gemeente daarmee zestien jaar planhistorie overboord gooide.
5.15.
De gemeente erkent dat sprake was van een lopende discussie over een bepaling in de concept anterieure overeenkomst, op grond waarvan de gemeente de overeenkomst kon ontbinden indien uit een nog uit te voeren omgevingsconsultatie zou blijken dat er geen aantoonbare draagkracht voor de planontwikkeling zou zijn bij de omwonenden. Dit betekent volgens de gemeente nog niet dat zij zestien jaar planhistorie overboord wilde gooien, maar dit moet volgens de gemeente gezien worden in het licht van de onderhandelingen tussen partijen.
5.16.
De rechtbank overweegt dat [eiser1] c.s. op 30 augustus 2018 een concept anterieure overeenkomst hebben ontvangen waarin onder meer staat dat de gemeente de mogelijkheid heeft om de overeenkomst te ontbinden bij onvoldoende draagvlak bij omwonenden. Bij brief van 5 november 2018 reageren [eiser1] c.s. hierop met een door hen aangepast concept, waarin deze ontbindingsmogelijkheid niet meer terugkomt. Zij stellen onder meer voor om voorafgaand aan het sluiten van de anterieure overeenkomst een omgevingsconsultatie te houden en de uitkomsten daarvan eerst af te wachten. Hieruit volgt voor de rechtbank dat ook voor [eiser1] c.s. destijds duidelijk was dat de gemeente niet zonder meer voorbij kon gaan aan de reactie van omwonenden op de ontwikkelplannen van [eiser1] c.s. Dat de gemeente bij [eiser1] c.s. het vertrouwen zou hebben gewekt dat dit anders was, blijkt niet. De discussie over hoe om te gaan met omwonenden en of dit door moet werken in de anterieure overeenkomst of niet, is vervolgens tussen partijen voortgezet in 2019. Gelet op de beoordeling van de tweede grondslag van de vordering van [eiser1] c.s., die hierna inhoudelijk aan de orde komt, zal de rechtbank in het midden laten of de gemeente op enig moment na 1 november 2018 een verwijt te maken valt rond de inhoud van de anterieure overeenkomst. Het verwijt van [eiser1] c.s. dat de gemeente voor
1 november 2018 vasthield aan een onredelijke inhoud van de anterieure overeenkomst, slaagt in elk geval niet.
- de ontsluitingsweg
5.17.
Tot slot stellen [eiser1] c.s. dat de gemeente weigerde verder te gaan met het bestemmingsplan, omdat zij zich niet kon vinden in de door [eiser1] c.s. voorgestane ontsluiting van het bouwplan. Ten onrechte zou de gemeente hebben gevraagd onderzoek te doen naar een andere ontsluitingsweg.
5.18.
De gemeente voert het verweer dat uit de reacties van omwonenden in 2014 viel op te maken dat zij bezwaren hadden tegen de beoogde ontsluitingsroute via de [adres]. Voorgesteld is om andere ontsluitingen te overwegen. Het is vervolgens aan de initiatiefnemers om een keuze te maken voor een ontsluitingsweg en deze keuze te onderbouwen. De gemeente heeft [eiser1] c.s. nooit opgedragen om een verkeersadvies op te vragen bij een verkeersdeskundige. Uit onderzoek bleek dat de beoogde ontsluiting via de [adres] de meest aangewezen route was.
5.19.
De rechtbank volgt [eiser1] c.s. niet in hun stelling dat de gemeente een verwijt te maken valt over haar opstelling en handelswijze rond de ontsluitingsweg, in die zin dat zij opzettelijk de plannen van [eiser1] c.s. hebben willen belemmeren. Omwonenden maakten bezwaar tegen een ontsluiting van het perceel via de [adres]. Het is logisch dat de gemeente daarop aan [eiser1] c.s. vraagt om na te gaan of een andere ontsluiting van het perceel (bijvoorbeeld via Haarlem) mogelijk is. De gemeente stelt terecht dat het aan [eiser1] c.s. als initiatiefnemers is om daarin een weloverwogen keuze te maken bij het uitwerken van hun plannen. [eiser1] c.s. hebben een andere ontsluiting verkend en uiteindelijk zijn partijen erop uitgekomen dat een ontsluiting via de [adres] toch het beste was. Deze gang van zaken kan dan ook niet als onderbouwing dienen voor de stelling dat de gemeente opzettelijk heeft tegengewerkt.
5.20.
Op 17 december 2015 sturen [eiser1] c.s. een brief aan de gemeente met de uitkomsten van het in opdracht van [eiser1] c.s. uitgevoerde verkeerskundig onderzoek door een deskundige. De gemeente reageert daar pas in mei 2016 op, onder het aanbieden van excuses voor de vertraagde reactie. In deze late reactie ziet de rechtbank evenmin bewijs voor een opzettelijke belemmering, omdat de voortgang van het project hier toen niet van afhankelijk was: zoals hiervoor in punt 5.12. al is overwogen waren [eiser1] c.s. nog drukdoende met het uitvoeren van benodigde onderzoeken, waarvan de uitkomsten bekend moesten zijn, voordat verder planontwikkeling mogelijk was. De uitkomsten van die onderzoeken zijn pas in augustus 2016 aan de gemeente kenbaar gemaakt.
- netwerkcorruptie
5.21.
[eiser1] c.s. stellen dat de gemeente in 2007 het perceel wilde betrekken bij een andere ontwikkeling en daarom belang had het perceel te kopen. Volgens [eiser1] c.s. zou een ambtenaar van de gemeente tegen [eiser2] gezegd hebben dat het perceel planologisch op slot zou gaan, omdat zij niet meewerkten aan de verkoop daarvan aan een ontwikkelaar. De gemeente heeft dit betwist, onder meer onder verwijzing naar een overgelegde schriftelijke verklaring van een door [eiser1] c.s. genoemde ambtenaar, waarin het door [eiser1] c.s. gestelde wordt ontkend.
5.22.
De rechtbank vindt dat [eiser1] c.s. het (vergaande) verwijt dat sprake zou zijn van netwerkcorruptie onvoldoende hebben onderbouwd, zodat ook aan dit verwijt voorbij wordt gegaan. Ter zitting hebben [eiser1] c.s. namelijk desgevraagd erkend dat zij in 2007 met de gemeente niet meer dan van gedachten wilden wisselen over een mogelijke ontwikkeling van het perceel (en destijds ook dat van de buurman, de oom van [eiser1] c.s.) en dat de plannen voor het perceel pas vanaf 2010 met de indiening van een ontwikkelplan concreter werden. Tot 2010 waren de plannen dus onvoldoende concreet en lag het initiatief tot de verdere ontwikkeling daarvan nog volledig bij [eiser1] c.s. en vonden slechts verkennende gesprekken met de gemeente plaats. Uit de gang van zaken vanaf 2010 blijkt evenmin dat de gemeente het perceel planologisch op slot heeft gezet en dus ook niet van de gestelde netwerkcorruptie.
Conclusie ten aanzien van het eerste verwijt: opzettelijk tegenwerken
5.23.
Op grond van het voorgaande is niet gebleken dat de gemeente in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, en daarmee onrechtmatig, heeft gehandeld. Van opzettelijke tegenwerking van de plantontwikkeling of netwerkcorruptie is geen sprake. De onder I gevorderde verklaring voor recht zal daarom worden afgewezen.
ii)
Onrechtmatige besluitvorming
5.24.
Verder stellen [eiser1] c.s. zich op het standpunt dat sprake is van onrechtmatige besluitvorming door de gemeente, doordat zij de urban villa niet hebben opgenomen in het bestemmingsplan Velserbroek 2018.
5.25.
In de uitspraak van de AbRS van 9 oktober 2019 is overwogen dat al in 2011 een bouwplan voor de urban villa is vastgesteld dat sindsdien niet of nauwelijks is veranderd. Voor partijen was duidelijk dat het initiatief zag op een urban villa met vijf bouwlagen inclusief een verdiepte parkeergarage. Ook volgt uit de uitspraak dat de gemeenteraad in redelijkheid niet aan [eiser1] kon tegenwerpen dat niet tijdig voldoende gegevens voorhanden waren om een ruimtelijke afweging te kunnen maken over de urban villa. Voor zover de gemeenteraad niet over voldoende gegevens beschikte, dan heeft zij nagelaten aan te geven welke aanvullende stukken nog nodig waren en op welke aspecten nader onderzoek was vereist. De gemeenteraad had daarom naar het oordeel van de AbRS een ruimtelijke afweging moeten maken voor het initiatief van [eiser1] c.s. bij de vaststelling van het plan. Het bestreden besluit van 1 november 2018 waarbij het bestemmingsplan Velserbroek 2018 is vastgesteld is door de AbRS vernietigd, voor zover het zag op het plandeel ter plaatse van [adres] (het perceel).
5.26.
Met de beslissing tot de (gedeeltelijke) vernietiging van het bestreden besluit van 1 november 2018 is het onrechtmatig handelen door de gemeente in beginsel gegeven en staat vast dat de gemeente tegenover [eiser1] c.s. in strijd met het (publiek)recht heeft gehandeld door het besluit te nemen. De gemeenteraad had volgens de uitspraak van de AbRS een ruimtelijke afweging moeten maken voor het initiatief van [eiser1] c.s., maar dat heeft zij niet gedaan.
5.27.
De gemeente voert het verweer dat uit de uitspraak weliswaar volgt dat de gemeenteraad het initiatief van [eiser1] c.s. had moeten beoordelen, maar dat dit niet wil zeggen dat de gemeenteraad het initiatief ook zou hebben betrokken in het vaststellen van het bestemmingsplan 2018. De gemeente voert daartoe aan dat verschillende onderdelen in het plan nog onvoldoende uitgewerkt waren. Als de gemeenteraad het initiatief wel zou hebben beoordeeld, dan zou zij dit volgens de gemeente hebben afgewezen omdat het plan onvoldoende concreet was. Dit verweer slaagt niet. Het volgende is hiervoor van belang.
5.28.
Om vast te stellen of er een causaal verband is tussen het vernietigde besluit en de gestelde schade, moet worden beoordeeld welk besluit op 1 november 2018 zou zijn genomen als de gemeente in 2018 niet onrechtmatig had gehandeld. Gelet op uitspraak van de AbRS had de gemeenteraad daarbij niet aan [eiser1] c.s. mogen tegenwerpen dat niet tijdig voldoende gegevens voorhanden waren om een ruimtelijke afweging te kunnen maken ten aanzien van hun plan. De gemeente had het initiatief van [eiser1] c.s. inhoudelijk moeten beoordelen. Het causaal verband als bedoeld in art. 6:162 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) (het condicio sine qua non-verband) moet worden vastgesteld aan de hand van de maatstaf hoe het bestuursorgaan zou hebben beslist of gehandeld indien het niet het onrechtmatige besluit had genomen. Concreet betekent dit dat een vergelijking moet worden gemaakt tussen hetgeen feitelijk is gebeurd en hoe de situatie zou zijn indien een rechtmatig besluit (hypothetisch) zou zijn genomen. Bij deze beoordeling moet worden uitgegaan van het tijdstip waarop het onrechtmatige besluit is genomen. De hoofdregel is dat de stelplicht en de bewijslast ter zake van het condicio sine qua non-verband op de benadeelde rusten (artikel 150 Rv). Dit geldt ook bij besluitaansprakelijkheid.
5.29.
Volgens [eiser1] c.s. moet in deze (fictieve) situatie worden aangenomen dat bij een rechtmatig besluit een urban villa en een woning in het bestemmingsplan mogelijk waren gemaakt conform de in begin 2018 herbevestigde stedenbouwkundige uitgangspunten. [eiser1] c.s. wijzen erop dat inmiddels op 29 juni 2022 een herstelbesluit is genomen dat de urban villa en vier woningen mogelijk maakt. Daarmee staat volgens [eiser1] c.s. vast dat de urban villa en één of twee woningen voldoet aan het criterium ‘goede ruimtelijke ordening’, mede omdat de locatie ligt binnen de begrenzing van een woongebied dat sinds jaar en dag is aangewezen voor woningbouw.
5.30.
De gemeente stelt hiertegenover dat destijds verschillende onderdelen in het plan van [eiser1] c.s. onvoldoende uitgewerkt waren. Pas tijdens het gesprek van 14 februari 2018, keerde [eiser1] c.s. volgens de gemeente terug naar het oorspronkelijke idee, dat toen nog uitgewerkt moest worden, terwijl het concept bestemmingsplan Velserbroek 2018 al op 20 april 2018 ter inzage werd gelegd. Volgens de gemeente was het plan van [eiser1] c.s. toen nog vol in ontwikkeling en blijkt dit uit het feit dat het plan in 2019 nog weer is gewijzigd. Dat het plan nog niet concreet (genoeg) was, blijkt volgens de gemeente ook uit het feit dat in 2022 voor het perceel het bestemmingsplan [adres] is vastgesteld, dat de realisatie van niet één maar twee appartementencomplexen op het perceel toestaat. Wanneer de gemeente het initiatief van [eiser1] c.s. in 2018 ruimtelijk had beoordeeld, zou het volgens de gemeente dan ook niet zijn opgenomen in het bestemmingsplan.
5.31.
De rechtbank is het niet met de gemeente eens. [eiser1] c.s. hebben vanaf 2011 steeds de ontwikkeling van één urban villa met vijf bouwlagen en een verdiepte parkeergarage op het perceel op het oog gehad. Wanneer het plan van november 2011 en de schetsmatige uitwerking van het plan van 28 februari 2018 met elkaar worden vergeleken, is te zien dat de urban villa qua vorm, omvang en locatie op het perceel in al die jaren niet noemenswaardig is gewijzigd. Dat heeft ook de AbRS in haar uitspraak vastgesteld. Dat de urban villa op zichzelf bezien in overeenstemming is met de daarvoor geldende gemeentelijke ruimtelijke uitgangspunten wordt door de gemeente niet betwist.
5.32.
De wijzigingen van het bouwplan waarop de gemeente wijst, zien met name op de invulling van het restperceel en de ontsluitingsweg. Deze punten waren voor [eiser1] c.s. niet heel belangrijk. Zij volgden daarin de wensen van de gemeente. Nadat [eiser1] c.s. op 17 januari 2018 hun zienswijzen op het voorontwerp hadden ingediend, zijn er gesprekken tussen partijen gevoerd, die leidden tot een aangepaste invulling van het restperceel in het plan van 28 februari 2018, waarin naast de urban villa twee woningen waren opgenomen. Het is dit plan dat [eiser1] c.s. in hun brief van 28 februari 2018 verzochten op te nemen in het (ontwerp) bestemmingsplan. Uit deze brief blijkt dus voldoende welk plan concreet ter beoordeling voorligt.
5.33.
Daarbij heeft de gemeente onvoldoende gemotiveerd de stelling van [eiser1] c.s. weersproken dat het ontbreken van een concreet plan niet aan het vaststellen van een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan in de weg staat. De gemeente heeft weliswaar gesteld dat zij er de voorkeur aan geeft dat voorafgaand aan het wijzigen van een bestemming voldoende duidelijkheid is dat de beoogde ontwikkeling (economisch en juridisch) uitvoerbaar is, maar daaruit volgt niet dat alleen een volledig uitgewerkt plan in het bestemmingsplan kan worden opgenomen. De rechtbank volgt [eiser1] c.s. in hun stelling dat het schetsontwerp van 28 februari 2018 daarvoor concreet genoeg was. Zoals hiervoor ook overwogen, moest het voor de gemeente inmiddels duidelijk zijn geweest dat [eiser1] c.s. met name de ontwikkeling van een urban villa op het oog hadden en dat de invulling van het restperceel (één of twee woningen en/of de locatie van de bergingen) in verdere afstemming met de gemeente zou kunnen plaatsvinden. Dat [eiser1] c.s. daarbij welwillend meebewogen met de wensen van de gemeente, blijkt onder meer uit de wijzigingen die er zijn geweest bij de invulling van het restperceel: eerst geen woning op het restperceel, toen één en daarna twee woningen, zoals de gemeente dat volgens [eiser1] c.s. graag wilde.
Conclusie onrechtmatige besluitvorming en de verdere beoordeling
5.34.
Het voorgaande leidt naar het oordeel van de rechtbank tot de conclusie dat aangenomen moet worden dat de gemeente bij een rechtmatig besluit in 2018 de urban villa in het bestemmingsplan mogelijk zou hebben gemaakt. Omdat de toets van het condition sine qua non-verband van artikel 6:162 BW wordt doorstaan, komt men toe aan toepassing van artikel 6:98 BW. Op grond van dit laatste artikel moet vervolgens beoordeeld worden of er een zodanig verband bestaat tussen de schade en de gebeurtenis waaruit de aansprakelijkheid voortvloeit, dat deze schade mede gezien de aard van de schade en de aansprakelijkheid aan de veroorzaker van de onrechtmatige gebeurtenis kan worden toegerekend.
Schade
5.35.
De gemeente is aansprakelijk voor de schade die [eiser1] c.s. als gevolg van het onrechtmatige besluit hebben geleden. Ter bepaling van de omvang van de schade moet beoordeeld worden welke schade [eiser1] c.s. hebben geleden doordat de gemeente ten onrechte weigerde het plan voor de ontwikkeling van de urban villa op te nemen in het bestemmingsplan Velserbroek 2018. Hierbij geldt 1 november 2018 als peildatum voor het ontstaan van enige schade, omdat het door de AbRS vernietigde besluit van de gemeenteraad waarbij het bestemmingsplan Velserbroek is vastgesteld, met daarin het plandeel ter plaatse van het perceel [adres], van deze datum dateert.
5.36.
Als uitgangspunt bij de schadebegroting geldt dat de werkelijk geleden schade moet worden vergoed. De schade wordt in principe concreet berekend, waarbij rekening wordt gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. De benadeelde dient zoveel mogelijk in de toestand te worden gebracht als waarin hij zou hebben verkeerd indien de schadeveroorzakende gebeurtenis zou zijn uitgebleven. Er moet daarom een vermogensvergelijking worden gemaakt tussen de toestand zoals deze in werkelijkheid is, en de toestand zoals die vermoedelijk zou zijn geweest wanneer het onrechtmatig handelen van de gemeente wordt weggedacht. Daarbij moet verder rekening worden gehouden met de plicht van de benadeelde ([eiser1] c.s.) om hun schade zoveel mogelijk te beperken.
5.37.
De door [eiser1] c.s. geleden schade zou normaal gesproken hebben bestaan uit vertragingsschade; dat is de schade die is ontstaan doordat de positieve financiële gevolgen van de gewijzigde bestemming van het perceel pas vanaf 29 juni 2022 konden worden genoten in plaats van vanaf 1 november 2018. Daarbij moet dan nog een correctie plaatsvinden vanwege inflatie en omdat in 2022 een op ondergeschikte onderdelen ander plan positief is bestemd dan het plan dat voorlag (of had moeten liggen) in 2018. In het onderhavige geval heeft zich echter een bijzondere omstandigheid voorgedaan. [eiser1] c.s. hebben het perceel op 1 februari 2019 – en dus voordat het bestemmingsplan [adres] in 2022 is vastgesteld - (terug)verkocht aan hun vader.
[eiser1] c.s. stellen dat deze verkoop bij de schadebegroting geen rol mag spelen. Het was in 2018 de gemeente zelf die niet verder wilde op de eerder ingeslagen weg en van [eiser1] c.s. zou niet kunnen worden gevergd dat zij nog eindeloos door zouden gaan met de planontwikkeling. De rechtbank volgt [eiser1] c.s. hierin niet. Dat er voor hen in februari 2019 geen andere mogelijkheid was dan verkoop van de grond acht de rechtbank niet aannemelijk geworden. Dat [eiser1] c.s. de keuze hebben gemaakt om de gronden te verkopen omdat zij de opbrengst in een ander project wilden investeren, is een keuze die voor hun rekening en risico komt.
5.38.
In dit geval zal dus een vermogensvergelijking moeten worden gemaakt, waarbij wordt uitgegaan van de verkoop van het perceel op 1 februari 2019. [eiser1] c.s. stellen dat bij een positieve bestemming in 2018 direct een planopbrengst zou zijn gevolgd doordat het bouwplan in dat geval direct zou zijn verkocht waarbij bij de eerste termijn meteen de grondprijs wordt afgerekend. Deze gemiste planopbrengst is schade die de gemeente volgens [eiser1] c.s. moet vergoeden. De rechtbank volgt [eiser1] c.s. hierin niet. Uit de feiten zoals die zich na verkoop van de gronden hebben voorgedaan, blijkt dat de vader van [eiser1] c.s. de positief bestemde gronden niet direct na de bestemmingswijziging op 29 juni 2022 aan een ontwikkelaar heeft verkocht, maar pas op 20 maart 2023, dus bijna negen maanden na de vaststelling van het bestemmingsplan op 29 juni 2022. Gelet hierop acht de rechtbank de stelling van [eiser1] c.s. dat zij in de periode tussen de opname van het plan in het bestemmingsplan op 1 november 2018 en de verkoop van het perceel op 1 februari 2019 (drie maanden later) reeds planopbrengst zouden hadden gegenereerd, niet aannemelijk. [eiser1] c.s. hebben hun stelling ook verder niet concreet onderbouwd.
5.39.
Als de schadeveroorzakende gebeurtenis wordt weggedacht dan hadden [eiser1] c.s. het perceel op 1 februari 2019 verkocht mét de gewijzigde bestemming. Bij het berekenen van de schade moet daarom een vergelijking worden gemaakt tussen de daadwerkelijke situatie waarbij het perceel is verkocht zonder dat het initiatief voor de urban villa is meegenomen bij de vaststelling van het bestemmingsplan met de (fictieve) situatie waarbij het perceel op 1 februari 2019 zou zijn verkocht en dit initiatief bij de vaststelling van het bestemmingsplan Velserbroek 2018 op 1 november 2018 positief zou zijn bestemd. De schade bestaat in beginsel uit het verschil tussen de daadwerkelijke prijs waarvoor het perceel is verkocht en de koopprijs zoals die zou zijn geweest bij een positieve bestemming. De woning is op 1 februari 2019 verkocht tegen de WOZ-waarde van € 140.000. Voor zover [eiser1] c.s. het perceel niet tegen de marktwaarde aan hun vader zouden hebben verkocht, kan dit niet als schade voor rekening van de gemeente worden gebracht. De gerealiseerde verkoopprijs kan daarom niet zonder meer als uitgangspunt worden gehanteerd. Uit de stukken blijkt dat [eiser1] c.s. in 2018 een paralleltraject hebben uitgezet waarbij zij via zienswijzen koersten op een bestemmingsplanwijziging in het bestemmingsplan dat op 1 november 2018 zou worden vastgesteld, maar daarnaast ook met de gemeente overlegden over een postzegelbestemmingsplanwijziging. Daarmee staat voor de rechtbank vast dat er een voldoende concrete ontwikkelpotentie bestond op het perceel ten tijde van de verkoop op 1 februari 2019. De rechtbank is dan ook voornemens om een deskundige te benoemen die onderzoek zal doen naar die situatie: een verkoop tegen een zakelijke prijs met inachtneming van de ontwikkelpotentie van het perceel. De rechtbank zal daarbij aan de deskundige vragen een vergelijking te maken met de situatie van een verkoop waarbij de ontwikkeling van een urban villa op het perceel al planologisch mogelijk was gemaakt. Partijen kunnen zich over dit voornemen uitlaten bij akte en daarbij ook reageren op de te maken vermogensvergelijking die de rechtbank op dit moment voor ogen heeft.
5.40.
Beide partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld zich schriftelijk uit te laten over de hiervoor beschreven opdracht.
De rechtbank verzoekt partijen om in de akte verder:
zich, bij voorkeur eenstemmig, uit te laten over de achtergrond en persoon van de aan te zoeken deskundige(n). De procedure kan aanzienlijk versneld worden als partijen eensluidend (een) deskundige(n) voordragen die onafhankelijk en voldoende deskundig is/zijn,
aan te geven welke vragen de rechtbank aan de deskundige(n) zou moeten stellen, met daarbij een voorstel over de formulering van die vragen,
De rechtbank zal de zaak daartoe verwijzen naar de rol van 19 juli 2023.
5.41.
Het voorschot voor de kosten van het onderzoek van de deskundige(n) zal over partijen gelijkelijk verdeeld worden. Partijen zullen daarom ieder de helft van het voorschot moeten betalen.
5.42.
In afwachting van de te nemen aktes zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
19 juli 2023voor het nemen van een akte door beide partijen over:
de aan de deskundige(n) te geven opdracht voor een vermogensvergelijking zoals hiervoor onder 5.39 beschreven,
de achtergrond en de persoon van de te benoemen deskundige(n),
mogelijk aan de deskundige(n) te stellen vragen,
(zoals weergegeven onder 5.39),
6.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.K. Korteweg, mr. E. Jochem en mr. P.R. de Geus en in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2023. [1]

Voetnoten

1.type: 1589