ECLI:NL:RBNHO:2023:5229

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 mei 2023
Publicatiedatum
6 juni 2023
Zaaknummer
22/1340
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing omgevingsvergunning voor wijziging bedrijfspand naar woning

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Holland het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het wijzigen van een bedrijfspand naar een woning. De rechtbank constateert dat er onduidelijkheid bestaat over de bedrijven die momenteel in de naastgelegen bedrijfsloods zijn gevestigd en of de beoogde woning dichterbij of verder van de loods afligt dan de andere woningen. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar deze geschilpunten en dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid, waardoor het in strijd is met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beroep van eisers wordt gegrond verklaard, en het bestreden besluit wordt vernietigd. Verweerder moet binnen zes weken opnieuw op het bezwaar beslissen, met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank wijst erop dat verweerder ook het door eisers in beroep overgelegde akoestische onderzoek moet betrekken bij de beoordeling. Daarnaast moet verweerder het griffierecht aan eisers vergoeden en hen een vergoeding voor de proceskosten betalen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/1340

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 mei 2023 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [woonplaats 1] , eisers

(gemachtigde: mr. L.R.M. van den Brink),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hollands Kroon, verweerder
(gemachtigde: B. van Yperen).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde partij 1]en
[derde partij 2]uit [woonplaats 2] (derde-partij).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het wijzigen van een bedrijfspand aan de [bedrijfspand] in [woonplaats 2] (het bedrijfspand) naar een woning.
Verweerder heeft in een besluit van 9 augustus 2021 een omgevingsvergunning aan eisers hiervoor verleend. Derde-partij heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
In het bestreden besluit van 26 januari 2022 heeft verweerder het bezwaar van derde-partij gegrond verklaard, het primaire besluit van 9 augustus 2021 herroepen en opnieuw op de aanvraag van eisers beslist en deze afgewezen.
Eisers hebben hiertegen beroep ingediend.
Verweerder heeft op 20 mei 2022 een verweerschrift ingediend.
Derde-partij heeft op 13 juli 2022 gereageerd.
Op 27 juli 2022 hebben eisers een akoestisch onderzoek van 20 juli 2022 overgelegd.
De rechtbank heeft het beroep op 14 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, de gemachtigde van verweerder en namens verweerder E. Menzl en ten slotte derde-partij.

Beoordeling door de rechtbank

1.1
De rechtbank beoordeelt of verweerder de aanvraag van eisers in redelijkheid kon afwijzen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
1.2
De rechtbank beantwoord die vraag ontkennend. Verweerder heeft onzorgvuldig gehandeld door onvoldoende onderzoek te doen en het bestreden besluit is onvoldoende gemotiveerd
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wettelijk kader
2. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten
3.1
Eisers zijn eigenaar van de percelen [perceel 1] en [bedrijfspand] in [woonplaats 2] . Zij woonden vroeger in de woning op [perceel 1] . Het bedrijfspand op [bedrijfspand] was een kantoor van een bank en later een huisartspraktijk. Nu is een zwembadbedrijf in het pand gevestigd. De woning in het pand op nummer [perceel 1] wordt momenteel verhuurd en (een deel) van het pand op [bedrijfspand] ook.
3.2
Eisers hebben op 3 mei 2021 bij verweerder deze aanvraag ingediend. Daarbij is een ruimtelijke onderbouwing van [naam] van 13 juli 2021 overgelegd.
3.3
Op het perceel is het bestemmingsplan “ [woonplaats 2] 2009” van toepassing met de bestemming ‘Bedrijventerrein’. Uit artikel 3.1 van de planregels volgt dat deze gronden zijn bestemd voor bedrijven tot en met milieucategorie 2 uit de bij de regels behorende bijlage A “Staat van Bedrijfsactiviteiten”. Uit artikel 3.2 onder c, van de planregels volgt dat het bouwen van een bedrijfswoning niet is toegestaan. Artikel 11 van de planregels bepaalt ten slotte dat het verboden is de in het plan begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken voor een ander doel of op een wijze strijdig met het in het bestemmingsplan bepaalde.

(hier staat een afbeelding)

Op de afbeelding uit het bestemmingsplan is het perceel aangegeven met een rode stip op het paarse vlak met de bestemming bedrijventerrein. Het ondergelegen gele vlak betreft de percelen [perceel 1] en [perceel 2] met twee woningen en de bestemming ‘Wonen’. Op de grote paarse vierkant is een bedrijfsloods gevestigd met adressen: [perceel 3] , [perceel 4] , [perceel 5] en [perceel 6] en [perceel 7] . De loods is opgesplitst in gesloten units en heeft verschillende eigenaren. De woningen en de bedrijfsloods zijn in de jaren ‘60 tegelijk gebouwd.
3.5
In het primaire besluit van 9 augustus 2021 heeft verweerder aan eisers een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit ‘planologisch strijdig gebruik’, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en sub c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het plan is in strijd met de bestemming ‘Bedrijventerrein’. Echter, voor de huidige bedrijfswoning is wel een bouwvergunning verleend zodat het gebruik als bedrijfswoning legaal aanwezig was. Het voorgenomen gebruik is echter regulier wonen en dus wel in strijd met de planregels. Op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, aanhef en onder ten 2e, Wabo en artikel 4, negende lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) kan van het bestemmingsplan worden afgeweken (de zogeheten kruimelregeling). Uit de overgelegde ruimtelijke onderbouwing is gebleken dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijk ordening.
3.6
Derde-partij woont aan de [perceel 8] in [woonplaats 2] en is (mede)eigenaar van het direct aan het perceel grenzende deel van de bedrijfsloods aan de [perceel 3] / [perceel 6]
.Derde-partij heeft daarin haar bedrijf [bedrijf] en een hobbymatige opslagruimte gevestigd. Derde partij heeft tegen de aan eisers verleende omgevingsvergunning bezwaar gemaakt. Derde-partij stelt dat zij in haar bedrijfsvoering belemmerd wordt als van het bedrijfspand een woning wordt gemaakt. Er zijn ook door derde-partij handhavingsverzoeken bij verweerder ingediend omdat in het bedrijfspand al gewoond wordt. Derde-partij wil de bedrijfsloods renoveren en verwacht daarbij klachten van de (nieuwe) bewoners.
3.7
Op 13 december 2021 heeft de bezwaaradviescommissie verweerder geadviseerd om het bezwaar van derde-partij gegrond te verklaren, het primaire besluit te herroepen en de aanvraag opnieuw te beoordelen. De commissie heeft dat (samengevat) als volgt gemotiveerd. Ten onrechte is verweerder ervan uitgegaan dat het bedrijfspand een bedrijfswoning was, omdat nooit een vergunning is verleend voor een bedrijfswoning. De wel verleende vergunningen voor het wijzigen van de kozijnen en het wijzigen van de entree gaven niet impliciet toestemming voor gebruik van het pand als bedrijfswoning.
De overgelegde ruimtelijke onderbouwing bevat een aantal onjuistheden. Zo wordt niet onderbouwd of het plan al dan niet zal leiden tot beperkingen voor de bedrijfsvoering van de omliggende bedrijven en ook is niet aangetoond dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Er is geen akoestisch onderzoek overgelegd waaruit blijkt dat aan de akoestische normen kan worden voldaan. Daarbij komt dat de in de ruimtelijke onderbouwing genoemde feitelijke situatie in de bedrijfsloods wordt betwist. Derde-partij stelt immers dat niet enkel stille opslag in de loods is gevestigd maar een bouwbedrijf, timmerwerkplaats en een interieurbouwbedrijf. Ook wordt ten onrechte uitgegaan van bedrijven van milieucategorie 1 in de loods in plaats van de maximaal planologisch toelaatbare bedrijfsactiviteiten met milieucategorie 2. Verweerder heeft ten onrechte zelf geen onderzoek gedaan naar de relevante feiten en omstandigheden. Dit klemt te meer omdat er niet alleen onduidelijkheid is over het bestaande, feitelijke gebruik van de bedrijfsloods maar ook over de eigendomssituatie van de percelen. Derde-partij stelt namelijk dat een deel van de vergunning gaat over gronden die niet in eigendom zijn van de aanvrager maar van derde-partij. Ten slotte heeft verweerder ten onrechte geen belangenafweging gemaakt.
3.8
Verweerder heeft eisers vervolgens verzocht om de ruimtelijke onderbouwing aan te passen en alsnog aan te tonen dat sprake is van een goede ruimtelijk ordening. Eisers hebben daarom op 24 december 2021 een nieuwe ruimtelijke onderbouwing overgelegd.
Het bestreden besluit
4. In het bestreden besluit heeft verweerder het advies van de commissie bezwaarschriften overgenomen, het bezwaar gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en de aanvraag afgewezen. Verweerder is van oordeel dat wonen in het bedrijfspand niet is toegestaan. Eisers hebben de toegezegde aanvullende informatie over de verleende vergunningen uit 2008 en 2010 waaruit zou volgen dat in het bedrijfspand gewoond mocht worden, niet toegestuurd. Ook is met het plan geen sprake is van een goede ruimtelijke ordening, zodat niet van het bestemmingsplan kan worden afgeweken. De bij de aanvraag overgelegde ruimtelijke onderbouwing bevat onjuiste en onvolledige informatie. Eisers zijn daarom verzocht om de ruimtelijke onderbouwing aan te passen om alsnog aan te tonen dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Aangetoond moet worden dat in de beoogde woning sprake is van een goed woon- en leefklimaat en dat de omliggende bedrijven niet worden beperkt in hun bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden, uitgaande van de maximaal planologische mogelijkheden op de percelen. Wel kan rekening worden gehouden met de aanwezigheid van de omliggende bestaande woningen.
De Omgevingsdienst heeft de nadien ingediende nieuwe ruimtelijke onderbouwing van 24 december 2021 beoordeeld en onvoldoende geacht. Dat uit maatwerkvoorschriften, zoals opgenomen in een onbekende milieuvergunning van 11 juni 1998, zou blijken dat bij de woning [bedrijfspand] sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, is onvoldoende onderbouwd. Er is ook geen rekening gehouden met de aanwezige bedrijven op de percelen [perceel 3] , [perceel 4] en [perceel 5] en [perceel 6] en [perceel 7] en wat op basis van het bestemmingsplan op deze percelen planologisch maximaal is toegestaan. Dat via het Activiteitenbesluit een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden afgedwongen bij zwaardere bedrijfsactiviteiten tot milieucategorie 2 op grond van de andere woningen in de omgeving, volgt verweerder ook niet. Eisers hebben de effecten van de aanwezige bedrijven op de nieuwe woning niet inzichtelijk kunnen maken.
De gronden van beroep
5. Eisers stellen (samengevat) allereerst dat een akoestisch onderzoek niet nodig was om aan te tonen dat bij het gebruik van het bedrijfspand voor wonen sprake is van een goede ruimtelijk ordening. Ten onrechte werpt verweerder het ontbreken van dit rapport tegen. Het in de loods gevestigde bedrijf moet namelijk op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer (het Activiteitenbesluit) rekening houden met de wel op grond van het bestemmingsplan toegestane woningen aan de [perceel 1] en [perceel 2] . Door deze woningen wordt het bedrijf al beperkt in zijn planologische ontwikkelmogelijkheden omdat het voor die woningen al moet voldoen aan de voorgeschreven geluidsgrenzen. Ook voor de beoogde woning op [bedrijfspand] , die op een grotere afstand ligt van de bedrijfsloods dan deze andere woningen, geldt daarom dat wordt voldaan aan de geluidsnormen. Eisers verwijzen naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 juli 2013 [1] . Ten slotte hebben eisers in beroep alsnog een akoestisch onderzoek overgelegd waaruit volgens eisers volgt dat in de beoogde woning wel wordt voldaan aan een goed woon- en leefklimaat.
Reactie verweerder
6. Verweerder stelt in het verweerschrift (samengevat) voorop dat de omgevingsvergunning niet is geweigerd enkel omdat geen akoestisch onderzoek is gedaan. De vergunning is geweigerd omdat eisers onvoldoende hebben aangetoond dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat in de beoogde woning en dat de omliggende bedrijven niet verder worden beperkt in hun bedrijfsvoering en ontwikkelmogelijkheden. Bij de beoordeling van een goed woon- en leefklimaat wordt niet alleen naar het aspect geluid maar ook naar de aspecten geur, stof en gevaar gekeken. De beoogde woning ligt op 5 meter van de bedrijfsloods. De tuin is direct aangrenzend. Van de geldende afstandseis van 10 meter kan gemotiveerd worden afgeweken als sprake is van een goed woon- en leefklimaat, maar dit is door eisers onvoldoende onderbouwd. In de ruimtelijk onderbouwing behorende bij de aanvraag is uitgegaan van onjuiste en onvolledige informatie. Voor zover eisers verwijzen naar het Activiteitenbesluit en stellen dat het geluid op de gevels van de naastgelegen woningen niet hoger mag zijn dan wettelijk bepaald, stelt verweerder het volgende. Eisers verwijzen hiervoor naar de toelichting bij het bestemmingsplan, maar dat is conserverend van aard en heeft alleen de bestaande situatie bestendigd. Van een nieuwe ontwikkeling en het toevoegen van woningen was geen sprake. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling moet bij het onderzoek om te beoordelen of ter plaatse van een nieuwe woning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd in verband met mogelijke milieuhinder van een nabijgelegen bedrijf, worden uitgegaan van een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden op het perceel van dat bedrijf. Door eisers is niet inzichtelijk gemaakt in hoeverre er sprake is van een goed woon- en leefklimaat (geluid, geur, veiligheid en stof). De woningen op de [perceel 1] en [perceel 2] staan ook verder van de bedrijfsloods af, zodat de door eisers aangehaalde uitspraak van de Afdeling niet opgaat.
Reactie derde-partij
7. Derde-partij stelt (samengevat) dat zij in haar bedrijfsvoering wordt gehinderd als een woning aan de [bedrijfspand] komt. De afstand van de gevel van de beoogde woning naar de bedrijfsloods op [perceel 3] is minder dan 5 meter. De woningen [perceel 1] en [perceel 2] staan verder van de bedrijfsloods af. Ook worden die woningen tegen geluid van de loods beschermd door garages en een berghok. Dit terwijl de woonruimte van [bedrijfspand] aan de zijde van de loods ligt. De situatie in de door eisers aangehaalde uitspraak van de Afdeling is niet vergelijkbaar omdat dit nieuwbouw betreft in een andere gemeente. Ook verhuren eisers hun woningen aan arbeidsmigranten. Er zijn al verschillende handhavingsverzoeken door dorpsbewoners gedaan in verband met overlast. Voor zover een akoestisch rapport alsnog wordt ingediend, stellen zij dat dit slechts een momentopname is. Door renovatie worden momenteel geen bedrijfsactiviteiten uitgevoerd. Er is dus geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat door eisers aangetoond. De onderbouwing is nooit aangepast en dus grotendeels incorrect en niet gebaseerd op feiten.
Beoordeling door de rechtbank
8. Tussen partijen is niet in geschil dat het gebruik van het bedrijfspand als woning in strijd is met de geldende bestemming ‘Bedrijventerrein’ uit het bestemmingsplan. Verweerder kan echter een vergunning verlenen en dus meewerken aan afwijking van deze bestemming op grond van de zogeheten Kruimelregeling op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, aanhef en onder ten 2e, Wabo en artikel 4, negende lid, van bijlage II bij het Bor. Daarbij is relevant of verweerder van oordeel is dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Daaronder moet worden begrepen of sprake is van een goed woon- en leefklimaat op het perceel. Dit betreft een discretionaire bevoegdheid van verweerder die de rechtbank terughoudend toetst.
9. De rechtbank stelt voorop dat een aanvrager in beginsel zijn aanvraag dient te onderbouwen. Op grond van vaste jurisprudentie [2] dient verweerder echter vervolgens ook een besluit zorgvuldig voor te breiden en daarom, indien nodig, zelf ook nader onderzoek te doen.
10.1
Eisers stellen dat zij met de overgelegde ruimtelijke onderbouwing van 24 december 2023 voldoende hebben aangetoond dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat in de beoogde woning en dat het plan niet zal leiden tot beperkingen voor de bedrijfsvoering van de omliggende bedrijven in de loods. Een akoestisch onderzoek was daarom niet nodig. Om te beoordelen of dit standpunt juist is, diende verweerder eerst de relevante feiten en omstandigheden vast te stellen. Tussen partijen is immers, onder meer, in geschil welke bedrijven momenteel in de bedrijfsloods gevestigd zijn en of de beoogde woning aan de [bedrijfspand] dichterbij of verder van de loods afligt dan de woningen op de [perceel 1] en [perceel 2] en of deze dus al dan niet maatgevend zijn.
10.2
De bezwaaradviescommissie was in het advies aan verweerder ook van oordeel dat verweerder bij de voorbereiding van het primaire besluit onvoldoende onderzoek had verricht en dat nader onderzoek in de bezwaarfase door verweerder nodig was. Zo heeft de bezwaaradviescommissie bijvoorbeeld aangegeven dat verweerder nader onderzoek diende te doen naar de eigendomssituatie van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft. Door derde-partij is immers in bezwaar gesteld dat een deel van die grond haar eigendom is.
10.3
De rechtbank is van oordeel dat niet voldoende onderbouwd is gebleken dat verweerder onderzoek in de bezwaarfase heeft gedaan naar deze geschilpunten. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat hij wel onderzoek heeft gedaan, bijvoorbeeld naar de eigendomssituatie van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft. Onduidelijk is echter wat verweerder precies heeft onderzocht en wat de resultaten van dit onderzoek zijn geweest. In het bestreden besluit heeft verweerder immers de resultaten van dit onderzoek niet kenbaar gemaakt. Verweerder kon in het bestreden besluit daarom naar het oordeel van de rechtbank niet volstaan met de stelling dat eisers met de overgelegde ruimtelijke onderbouwing van 24 december 2023 niet hebben aangetoond dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat in de beoogde woning. De rechtbank is gelet op het vorenstaande van oordeel dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en dus in strijd met artikel 3:2 Awb is genomen.
11. Daarbij komt dat verweerder naar het oordeel van de rechtbank ook onvoldoende is ingegaan op hetgeen eisers in de ruimtelijke onderbouwing van 24 december 2021 hebben gesteld. Verweerder heeft in het bestreden besluit wel aangegeven dat de ruimtelijke onderbouwing die bij de aanvraag is overgelegd onvoldoende is, maar vervolgens niet duidelijk gemotiveerd waarom de daarna overgelegde ruimtelijke onderbouwing van 24 december 2021 ook onvoldoende is om aan te nemen dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat in de beoogde woning. Verweerder stelt dat de Omgevingsdienst deze ruimtelijke onderbouwing heeft beoordeeld en onvoldoende heeft geacht, maar motiveert niet waarom de onderbouwing onvoldoende is geacht. Verweerder is wel kort ingegaan op enkele aspecten uit deze ruimtelijke onderbouwing in het bestreden besluit, zoals het gestelde maatwerkvoorschrift en de andere woningen aan de [perceel 1] en [perceel 2] .
Doordat de relevante feiten echter niet duidelijk zijn geworden, zijn die onderdelen van het bestreden besluit desondanks onvoldoende gemotiveerd. Daarbij komt dat verweerder niet op alle naar voren gebrachte argumenten is ingegaan. Zo heeft verweerder bijvoorbeeld niet gereageerd op de op pagina 10 van de ruimtelijke onderbouwing geciteerde e-mail aan eisers van 15 december 2016 van een medewerker van verweerder waaruit lijkt te volgen dat aan eisers is meegedeeld dat op grond van de verleende vergunningen vanwege bestaande rechten in het pand aan de [bedrijfspand] , gewoond mag worden. Het bestreden besluit is daarom ook onvoldoende gemotiveerd en dus in strijd met artikel 7:12 Awb.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd. Verweerder moet opnieuw op het bezwaar beslissen binnen zes weken met inachtneming van deze uitspraak.
13. De rechtbank ziet geen reden voor een zogenoemde bestuurlijke lus, om zelf in de zaak te voorzien of de rechtsgevolgen in stand te laten. Verweerder zal immers eerst nader onderzoek moeten verrichten naar de van toepassing zijnde feiten en omstandigheden. Daarbij dient verweerder ook het door eisers in beroep overgelegde akoestische onderzoek bij de beoordeling te betrekken. Ten slotte merkt de rechtbank nog op dat verweerder bij een nieuw te nemen besluit ook expliciet zal moeten ingaan op de e-mail aan eisers van 15 december 2016 van een medewerker van verweerder.
14. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen zij ook een vergoeding voor de proceskosten in beroep. Verweerder moet deze vergoeding betalen.
15. Deze vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgen eisers een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,- (= 1 punt). Nu er sprake is van een beroepschrift ingediend door een professioneel gemachtigde die ook ter zitting is verschenen, zal rechtbank 2 punten toekennen (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit op het bezwaar te nemen binnen zes weken met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. van Keken, rechter, in aanwezigheid van mr. A.W. Martens, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

BIJLAGE

Wabo
Artikel 2.1, eerste lid onder c, Wabo
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
(…)
c.het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel [perceel 2] .1, derde lid, of [perceel 2] .3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet,
(…)
Artikel 2.12, eerste lid,
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a.indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°.met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°.in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°.in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;

Bor

Artikel [perceel 2] , negende lid,
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
(…)
het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers of de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen;

Voetnoten

2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 7 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2385, r.o 7 ev.