ECLI:NL:RBNHO:2023:5218

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 januari 2023
Publicatiedatum
6 juni 2023
Zaaknummer
9808358
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • E.B. de Vries - van den Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening en afwijzing van incassovordering in incassogeschil tussen eiser en Incasso Federatie Nederland B.V.

In deze bodemzaak, behandeld door de Kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland, is een geschil ontstaan tussen eiser, voorheen handelend onder de naam [bedrijf], en de besloten vennootschap Incasso Federatie Nederland B.V. (IFN). Eiser vorderde betaling van een bedrag van € 3.237,42, bestaande uit een hoofdsom, incassokosten en rente, van IFN, die volgens eiser tekortgeschoten zou zijn in de nakoming van de incasso-opdracht. IFN voerde aan dat zij haar verplichtingen was nagekomen en dat zij de openstaande factuur van eiser had verrekend met een door eiser aan IFN verschuldigd bedrag van € 60,50. De kantonrechter oordeelde dat IFN haar schuld had voldaan en dat de verrekening rechtmatig was. Eiser werd in zijn vorderingen afgewezen, omdat IFN niet in verzuim was en geen rente of incassokosten verschuldigd was. De kantonrechter wees ook de vordering van IFN tot betaling van wettelijke handelsrente en incassokosten over de onbetaalde factuur van € 60,50 af, omdat deze niet voldoende duidelijk was geformuleerd. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten van IFN, vastgesteld op € 436,00, en tot betaling van € 109,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door IFN worden gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-HOLLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Haarlem
Zaaknummer: 9808359 \ CV EXPL 22-2207
Vonnis van 25 januari 2023
in de zaak van
[eiser], voorheen handelend onder de naam [bedrijf],
te [plaats],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr. O.J. Boeder,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INCASSO FEDERATIE NEDERLAND B.V.,
te Haarlem,
gedaagde partij,
hierna te noemen: IFN,
procederend bij [betrokkene 1] (werkzaam bij IFN)
De zaak in het kort
IFN heeft twee incasso-opdrachten uitgevoerd voor [eiser]. Volgens [eiser] heeft hij nog geld tegoed van IFN van de laatste incasso-opdracht. Volgens IFN heeft zij haar schuld inmiddels voldaan, waarbij zij door [eiser] nog niet betaalde kosten voor de eerste opdracht verrekend heeft.
De kantonrechter komt tot het oordeel dat IFN haar schuld heeft voldaan. IFN mocht de openstaande factuur aan [eiser] verrekenen. IFN is [eiser] ook geen rente en incassokosten verschuldigd, omdat zij niet in verzuim was. De kantonrechter wijst de vorderingen van [eiser] daarom af.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 8 april 2022 met 4 producties van [eiser];
- de conclusie van antwoord van 15 juni 2022 met 4 producties van IFN;
- de conclusie van repliek van 24 augustus 2022 van IFN;
- de conclusie van dupliek van 16 november 2022 met producties 5 en 6 van IFN;
- ondanks daartoe uitdrukkelijk in de gelegenheid te zijn gesteld, heeft [eiser] afgezien van het indienen van een akte reactie op de bij conclusie van dupliek overgelegde producties.
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.Feiten

3.1.
Begin 2018 voert IFN een incasso-opdracht uit voor [eiser] met betrekking tot een factuur van [eiser] aan [betrokkene 2]. Op 26 februari 2018 maakt IFN de eindafwikkeling op in dit dossier. Volgens deze eindafwikkeling moet [eiser] binnen 14 dagen € 60,50 aan
“Bureau-dossierkosten cf. afspraak”aan IFN voldoen.
Op de eindafwikkeling is ook vermeld: “
Indien u openstaande posten aan ons kantoor verschuldigd bent dan behouden wij het recht voor om deze posten te verrekenen met het en/of de aan u toekomende bedragen. “
3.2.
In 2018 geeft [eiser] aan IFN opdracht een openstaande factuur van [eiser] aan JDK Bouw te incasseren. Het gaat om een factuur van 14 december 2017 van € 6.667,50.
3.3.
Op 24 september 2018 maakt IFN € 2.500,- over aan [eiser] onder vermelding van ‘
tussentijdse afwikkeling in dossier (…) JDK Bouw’.
3.4.
Op 4 oktober 2018 stuurt IFN een e-mailbericht aan [eiser]. Daarin staat onder meer:
“ Fijn dat je de eerste 2500 ,-- hebt ontvangen. Ik verwacht je dossier eind deze maand afgerond te hebben!
Als het eerder is dan verneem je van me.
PS. Ik verreken onze openstaande factuur van begin dit jaar met de gelden die wij ontvangen. Het is niet veel, maar ik heb die betaling nog steeds niet gezien.. ”
3.5.
Op 21 oktober 2018 maakt IFN een ‘
tussentijdse afdracht’ op in het dossier [eiser] – JDK Bouw. Volgens de tussentijdse afdracht wordt € 2.000,- betaald aan [eiser]. Dit bedrag heeft [eiser] niet ontvangen.
3.6.
Op 7 november 2018 maakt IFN een declaratie op inzake [eiser] vs JDK Bouw. In die declaratie is – onder meer – het volgende vermeld:
“ Gefeliciteerd! Wij hebben uw dossier middels een betalingsregeling geïncasseerd. Thans rekenen wij als volgt met u af. Vanwege het feit dat De Kleijn het deel van uw vordering niet wil betalen, hebben wij u verzocht hoe hiermee om te gaan. Hierop hebben wij nimmer van u een reactie mogen ontvangen. Zodat wij er van uitgaan dat u hiermee vrede heeft. Met dien verstande dat uw factuur nog openstaat inzake [betrokkene 2]. Meerdere malen hebben wij contact met u opgenomen wanneer u tot betaling overgaat. Ook deze pogingen blijken tevergeefs en gaan wij thans over tot verrekening. Hartelijk dank voor uw opdracht. “
In de declaratie is verder vermeld dat IFN € 7.694,46 heeft geïncasseerd en dat daarvan
- met aftrek van kosten in dit dossier en de tussentijds afgedragen bedragen van € 4.500,-
- nog € 1903,44 aan [eiser] toekomt.
3.7.
Op 22 januari 2019 maakt IFN € 1.903,44 over aan [eiser] onder vermelding van ‘
slotbetaling in dossier (…) JDK Bouw (…)’.
3.8.
Op 15 februari 2019 stelt IFN een ingebrekestelling op aan [eiser] voor een bedrag van € 60,50, met een declaratiedatum van 26 februari 2018. IFN verzoekt [eiser] het verschuldigde bedrag binnen vijf dagen te voldoen.
3.9.
Op 24 januari 2022 vraagt [eiser] IFN schriftelijk naar de financiële verantwoording van het dossier JDK Bouw. Bij brief van 3 februari 2022 stelt [eiser] IFN in gebreke wegens het uitblijven van de gevraagde financiële verantwoording. In die brief staat onder meer dat [eiser] IFN aansprakelijk houdt voor het ontbrekende bedrag van € 2.264,06 (vermeerderd met incassokosten en rente), als IFN niet vóór 18 februari 2022 de financiële verantwoording toestuurt.
3.10.
IFN stuurt [eiser] op 5 februari 2022 een e-mailbericht met als bijlagen ‘
SCAN afrekening [eiser] vs JDK Bouw.pdf’ en ‘
SCAN afrekening [eiser] vs [betrokkene 2].pdf’. In de e-mail staat onder meer:
“ (…),
Het is alweer even geleden en ik ben echt even gedoken in het vraagstuk dat je mij toestuurt. Voor ons waren de dossiers afgesloten en omdat je mijn hele kleine factuur inzake [betrokkene 2] niet betaalde – en ik wel JDK heb afgewikkeld – geloofde ik het wel en sloten wij de boeken.
Ik (wij) op kantoor hebben je dan ook diverse malen herinnerd (bellen enzo) en de meiden bij mij op kantoor die heb je gezien dus die liet ik contact met je opnemen. Daarom begrijpen wij er echt helemaal niets van dat je nooit aan de bel hebt getrokken dat er iets niet klopte.
Op onze eindfactuur inzake JDK staat alles keurig vermeld. Ook dat wij gaan verrekenen, maar dat ben ik vergeten met de laatste betaling. Dus, eens te meer reden om even achter je aan te zitten. Helaas, zonder resultaat, maar ook zonder jouw input ‘dat het niet goed is gegaan bijvoorbeeld’. Terwijl we gewoon goed in contact stonden eigenlijk.
Hoe het ook zij. Ik heb inmiddels alles uitgezocht en wij missen die 2K ook.. Erg vreemd omdat deze gewoon geboekt is als tussentijdse afdracht. Maar goed, bij deze alsnog met je afgerekend. En, daarbij is onze factuur van [betrokkene 2] dan ook nog voldaan.
Met dat dossier kreeg ik zelfs de mogelijkheid van je om meer af te rekenen, maar dat deed ik toen niet. Al met al toch nog goed gekomen; jij je centen en ik ook weer.
(…) ”
3.11.
Op 5 februari 2022 maakt IFN € 1.939,50 over aan [eiser] onder vermelding van ‘
Verrekening over en weer na misverstand inzake dossiers JDK en [betrokkene 2]’.
3.12.
Op 8 april 2022 heeft [eiser] IFN gedagvaard.

4.Het geschil

4.1.
Bij dagvaarding vordert [eiser] - samengevat - veroordeling van IFN tot betaling van € 3.237,42 (€ 2.264,00 hoofdsom, € 339,61 incassokosten en € 634,25 rente), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dagvaarding en de proceskosten. Bij conclusie van repliek vermindert [eiser] zijn eis met de van IFN ontvangen betaling van € 1.939,50 tot een bedrag van, zo begrijpt de kantonrechter, € 1.297,92, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dagvaarding en de proceskosten.
4.2.
[eiser] stelt - samengevat - dat IFN toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de haar gegeven opdracht tot incasso. Zij heeft geen verantwoording afgelegd over de verrichte werkzaamheden en een deel van het te incasseren factuurbedrag niet tijdig aan [eiser] betaald. IFN is daarom over het verschuldigde bedrag ook wettelijke handelsrente en incassokosten verschuldigd.
4.2.
IFN voert verweer. Zij betwist dat zij [eiser] nog geld verschuldigd is. Zij legt daaraan - samengevat - ten grondslag dat zij op 5 februari 2022 het abusievelijk nog openstaande bedrag aan [eiser] heeft betaald, onder verrekening van het door [eiser] nog aan haar verschuldigde bedrag van € 60,50. Zij is daarover ook geen rente en kosten verschuldigd, zo voert zij aan, onder meer omdat [eiser] hierover pas na drie jaar voor het eerst contact opnam en zij binnen 14 dagen met de oplossing en tot afwikkeling kwam. IFN concludeert daarom tot afwijzing van de vorderingen van [eiser], met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de (werkelijke) kosten van deze procedure. Ook vordert INF de wettelijke handelsrente en incassokosten over de door [eiser] onbetaalde factuur van € 60,50.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Tussen partijen is dus in geschil of IFN [eiser] nog geld verschuldigd is op grond van de door [eiser] aan IFN gegeven incasso-opdracht in het dossier [eiser] - JDK Bouw. De kantonrechter zal dat hierna beoordelen.
Is IFN nog (een deel van) de gevorderde hoofdsom verschuldigd?
5.3.
Volgens de declaratie van 7 november 2018 (hierna: de eindafrekening) moet IFN
in totaal € 6.403,44 aan [eiser] afdragen in verband met de incasso-opdracht inzake JDK Bouw. Niet in geschil is dat IFN aanvankelijk niet het volgens haar zelf verschuldigde bedrag aan [eiser] heeft betaald. IFN heeft het bedrag vermeld op de tussentijdse afdracht van 21 oktober 2018, te weten € 2.000,-, (abusievelijk) niet overgemaakt. Volgens IFN heeft zij met haar betaling op 5 februari 2019 van € 1.939,50 haar schuld alsnog voldaan, onder verrekening van de door [eiser] aan IFN verschuldigde € 60,50.
5.4.
[eiser] stelt in de dagvaarding dat hij de eindafrekening niet ontvangen heeft. Daarnaast betwist [eiser] de inhoud van de eindafrekening en ook dat IFN de eindafrekening inmiddels voldaan heeft. De in rekening gebrachte regelingskosten van € 40,- zijn niet overeengekomen en uit de eindafrekening blijkt dat [eiser] nog rente tegoed heeft, aldus [eiser]. Ook betwist [eiser] de bevoegdheid van IFN tot verrekening.
5.5.
De kantonrechter volgt [eiser] niet in zijn stelling dat hij de eindafrekening niet ontvangen heeft. De ontvangst van het e-mailbericht van IFN van 5 februari 2022 (hiervoor onder 3.10.), waarbij als bijlage onder meer de eindafrekening gevoegd is, heeft [eiser] namelijk niet betwist. [eiser] heeft de eindafrekening dus in elk geval op dat moment ontvangen.
5.6.
De kantonrechter volgt ook niet het betoog van [eiser] dat de eindafrekening niet juist is. IFN betoogt terecht dat uit de eindafrekening niet blijkt dat JDK Bouw de in de eindafrekening opgenomen verschuldigde rente van € 178,91 aan IFN heeft betaald. JDK Bouw heeft immers het verschuldigde bedrag niet volledig aan IFN voldaan. IFN is dat bedrag dus ook niet aan [eiser] verschuldigd.
5.7.
Ten aanzien van de in rekening gebrachte regelingskosten van € 40,- overweegt de kantonrechter als volgt. [eiser] stelt dat hij ervan mocht uitgaan dat incassokosten ook regelingskosten omvatten en dat niet overeengekomen is dat hij de regelingskosten moest betalen. IFN voert aan dat partijen overleg hebben gehad over de betalingsregeling én de regelingskosten en dat zij aan [eiser] heeft verteld dat zij die kosten niet kan doorbelasten aan JDK Bouw, maar in rekening zal brengen bij [eiser]. De kantonrechter komt tot de conclusie dat [eiser] zijn stelling, dat de regelingskosten niet zijn overeengekomen, daartegenover onvoldoende heeft onderbouwd. Daarbij betrekt de kantonrechter dat [eiser] niet betwist heeft dat partijen over de betalingsregeling gesproken hebben.
5.8.
Gelet op het voorgaande gaat de kantonrechter uit van de eindafrekening. De vraag die vervolgens voorligt is of IFN met de overmaking van € 1.939,50 op 5 februari 2022 (alsnog) voldaan heeft aan haar betalingsverplichting aan [eiser] op grond van de eindafrekening. Daarvoor is van belang of IFN de bevoegdheid had het bedrag van € 60,50 op het verschuldigde bedrag van € 2.000,- in mindering te brengen.
5.9.
[eiser] betwist de bevoegdheid tot verrekening. Hij voert aan dat onduidelijk is op welke overeenkomst IFN deze kosten baseert. [eiser] betwist ook dat hij betalingsverzoeken voor deze kosten heeft ontvangen. Hij wijst er daarnaast op de IFN geen vordering in reconventie heeft ingediend.
5.10.
De kantonrechter stelt vast dat [eiser] bij dagvaarding de eindafwikkeling van 26 februari 2018 inzake [eiser] vs [betrokkene 2] (hiervoor onder 3.1.) heeft overgelegd. Volgens deze eindafwikkeling moest [eiser] IFN binnen 14 dagen € 60,50 aan kosten betalen, conform afspraak. IFN heeft [eiser] bovendien meerdere keren herinnerd aan deze factuur (zie hiervoor onder 3.4. en 3.6.). Dat [eiser] niet bekend is met betalingsverzoeken en de grondslag van de kosten, volgt de kantonrechter daarom niet.
5.11.
Omdat [eiser] de factuur niet heeft voldaan binnen de daarvoor geldende betalingstermijn, had IFN een opeisbare vordering op [eiser] van € 60,50. IFN had daarom de bevoegdheid om tot verrekening over te gaan bij betaling van het door haar aan [eiser] verschuldigde en openstaande bedrag van € 2.000,-. IFN heeft [eiser] overigens ook meerdere keren aangekondigd te zullen gaan verrekenen, zie onder andere in 3.4., wat zij toen abusievelijk niet heeft gedaan. In het e-mailbericht van 5 februari 2022 (onder 3.10) heeft IFN verklaard te zullen verrekenen. Deze verklaring heeft [eiser] bereikt.
Gelet op het voorgaande, mocht IFN het door [eiser] verschuldigde bedrag van € 60,50 verrekenen met haar openstaande schuld. Dat zij geen vordering in reconventie heeft ingediend, zoals [eiser] heeft aangevoerd, kan daaraan niet afdoen, omdat dat geen voorwaarde is voor verrekening. Bovendien heeft de verrekening al voor dagvaarding plaatsgevonden.
5.12.
Uit het voorgaande volgt dat IFN met de betaling van € 1.939,50 op 5 februari 2022 (alsnog) heeft voldaan aan haar betalingsverplichting op grond van de eindafrekening. Dat betekent dat geen grondslag bestaat voor betaling van de gevorderde hoofdsom.
Is IFN rente en incassokosten verschuldigd?
5.13.
Volgens [eiser] is IFN wettelijke rente en incassokosten verschuldigd, omdat IFN in gebreke is gebleven met tijdige betaling en in verzuim is geraakt.
Volgens IFN is zij geen rente en kosten verschuldigd, zo stelt zij, omdat [eiser] pas na drie jaar voor het eerst over deze kwestie contact opnam, IFN van niks wist en het probleem daarna binnen 14 dagen heeft opgelost. [eiser] had zelf aan de bel kunnen trekken dat er iets mis was en had geen derde hoeven inschakelen. De handelwijze van [eiser] is ook in strijd met de redelijkheid en billijkheid en bovendien was [eiser] zelf tot 5 februari 2022 in schuldeisersverzuim, aldus IFN.
5.14.
De kantonrechter begrijpt het betoog van IFN zo dat zij betwist dat zij in verzuim is ten aanzien van het te betalen bedrag.
5.15.
De kantonrechter stelt vast dat IFN het verschuldigde bedrag nog vóór de door [eiser] in zijn op 3 februari 2022 verstuurde ingebrekestelling genoemde termijn van 18 februari 2022 heeft betaald. Het bedrag dat IFN verschuldigd was, zoals hiervoor in 5.12. vastgesteld, is immers op 5 februari 2022 aan [eiser] betaald. Niet gesteld of gebleken is dat IFN eerder in verzuim is geraakt. Dat betekent dat IFN geen wettelijke rente en incassokosten verschuldigd is.
De vordering van [eiser] wordt dus in zijn geheel afgewezen.
Tegenvordering van IFN?
5.16.
In haar conclusie in conventie vordert IFN de wettelijke handelsrente en incassokosten over de door [eiser] onbetaalde factuur van € 60,50 te vorderen. Voor zover IFN hiermee heeft bedoeld een tegenvordering in te stellen, oordeelt de kantonrechter dat dit niet uitdrukkelijk genoeg is gedaan. Daartoe wordt als volgt overwogen.
5.17.
Voor de kantonrechter en [eiser] moest duidelijk zijn dát IFN een tegenvordering wilde instellen en wát deze vordering inhoudt. Dat een dergelijke vordering wordt ingesteld hoeft niet te blijken uit een petitum (HR 15 november 1991, NJ 1992/724). Wel is vereist dat op een voldoende en in het oog springende wijze in de conclusie van antwoord een afzonderlijke en als zodanig herkenbare passage voorkomt waaruit blijkt dat een zodanige eis wordt ingesteld. Uit het lichaam van die conclusie moest duidelijk worden dat [eiser] ook de positie van gedaagde in reconventie krijgt en tegen welke vordering hij zich dan had te verweren. De conclusie van IFN voldoet niet aan deze eisen. Nergens uit blijkt dat ook een tegenvordering werd ingediend; niet uit de titel van de conclusie, noch uit de begeleidende brief bij de conclusie. Uit het petitum valt onvoldoende af te leiden dat een tegenvordering werd ingesteld. Gelet daarop heeft de kantonrechter de conclusie van antwoord dan ook niet aangemerkt als tevens inhoudende een tegenvordering.
5.18.
Voor zover de door IFN bij conclusie in antwoord in conventie gevorderde wettelijke rente en incassokosten ten aanzien van haar factuur ten bedrage van
€ 60,50 opgevat moet worden als een verrekeningsverweer, overweegt de kantonrechter als volgt. Uit het voorgaande volgt dat IFN [eiser] niets meer is verschuldigd, zodat eventuele verrekening reeds daarom niet mogelijk is.
Reële proceskostenveroordeling?
5.19.
[eiser] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. IFN vordert, zo begrijpt de kantonrechter, de werkelijk gemaakte proceskosten van € 671,10 (inclusief btw), omdat - zo stelt zij - [eiser] cruciale documentatie buiten de procedure laat, de rechter tracht te misleiden en de rechtspraak nodeloos opzadelt met deze procedure.
5.20.
Een veroordeling in de reële proceskosten, zoals gevorderd, is volgens vaste rechtspraak alleen bij hoge uitzondering aan de orde, indien sprake is van buitengewone omstandigheden, waarbij dient te worden gedacht aan gevallen van misbruik van procesrecht of onrechtmatige daad. Daarvan is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan pas sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 van het EVRM (zie onder meer HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828HR).
5.21.
Van buitengewone omstandigheden zoals hiervoor bedoeld is de kantonrechter onvoldoende gebleken. Hoewel IFN erin gevolgd kan worden dat de dagvaarding en de door [eiser] ingebrachte stukken geen volledig beeld geven van (de feiten en omstandigheden ten grondslag liggend aan) het geschil tussen partijen, is dit onvoldoende om aan de geschetste strenge maatstaf van de Hoge Raad te voldoen. [eiser] zal dus niet veroordeeld worden in de reële proceskosten.
5.22.
Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van IFN vastgesteld op
€ 436,00 (2 punten x € 218,00) aan salaris gemachtigde.
5.23.
Daarbij wordt IFN ook veroordeeld tot betaling van € 109,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door IFN worden gemaakt.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
wijst de vordering van [eiser] af,
6.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van IFN tot dit vonnis vastgesteld op € 436,00,
6.3.
veroordeelt [eiser] tot betaling van € 109,00 aan nasalaris, voor zover daadwerkelijk nakosten door IFN worden gemaakt;
6.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.B. de Vries - van den Heuvel en in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2023 in aanwezigheid van de griffier.