ECLI:NL:RBNHO:2023:5185

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 juni 2023
Publicatiedatum
6 juni 2023
Zaaknummer
10291652
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurachterstand en borgstelling: Verrekening van waarborgsom en opschorting van betalingsverplichting

In deze zaak vordert de verhuurder, Villex Vastgoedbescherming B.V., betaling van huurachterstand van de borgsteller, [gedaagde], die borg heeft gestaan voor zijn zoon. De zoon heeft de huur voor maart 2021 niet betaald, en Villex heeft de waarborgsom van € 397,48 verrekend met kosten voor het verwijderen van grofvuil. De kantonrechter heeft de vordering van Villex afgewezen, omdat [gedaagde] zich op opschorting en verrekening beroept. De rechter oordeelt dat de opschorting niet slaagt, omdat de huur voor de eerste van de maand betaald moest worden en er geen verplichting van Villex tot terugbetaling van de waarborgsom bestond op dat moment. Echter, de rechter volgt [gedaagde] in zijn beroep op verrekening, omdat Villex niet voldoende heeft aangetoond dat de kosten voor het grofvuil correct waren verdeeld over de huurders. De kantonrechter concludeert dat de zoon recht heeft op een tegenvordering van € 317,48, waardoor de vordering van Villex geheel teniet gaat. De proceskosten worden op nihil vastgesteld, omdat Villex ongelijk krijgt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 10291652 \ CV EXPL 23-383
Uitspraakdatum: 14 juni 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap Villex Vastgoedbescherming B.V.
gevestigd te [plaats]
eiseres
verder te noemen: Villex
gemachtigde: Armaere Incassospecialisten & Gerechtsdeurwaarders
tegen
[gedaagde]
wonende te [plaats]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]

1.Het procesverloop

1.1.
Villex heeft bij dagvaarding van 12 januari 2023 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
Villex heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna [gedaagde] een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
Villex heeft met [zoon] , de zoon van [gedaagde] , een huurovereenkomst gesloten.
2.2.
[gedaagde] heeft zich op 1 februari 2019 borg gesteld voor de verplichtingen tot betaling van de contractuele maandelijkse huurvergoeding, inclusief verhogingen en de eventueel bijkomende (service)kosten van zijn zoon.
2.3.
De zoon heeft de factuur van de huur inclusief servicekosten van maart 2021 van
€ 294,91, waarop ook staat dat deze voor de eerste van de maand moet worden voldaan, niet betaald. Op 22 maart 2021 heeft Villex de zoon een laatste betalingsherinnering gestuurd.
2.4.
Villex heeft op 23 maart 2021 een eindfactuur naar de zoon gestuurd waarin staat dat de waarborgsom van € 397,48 is verrekend met de kosten voor het verwijderen van het grofvuil.
2.5.
Op 17 mei 2021 heeft Villex aan [gedaagde] laten weten dat de zoon een betalingsachterstand heeft waarvoor hij zich borg heeft gesteld en heeft betaling daarvan gevorderd. [gedaagde] heeft hier niet aan voldaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
Villex vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 364,72. Dit bedrag betreft de hoofdsom van € 294,91, wettelijke rente van € 16,28 en buitengerechtelijke incassokosten van € 53,53.
3.2.
Villex legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat de zoon van [gedaagde] de huur en servicekosten voor maart 2021 niet heeft betaald en [gedaagde] zich borg heeft gesteld voor de verplichtingen van zijn zoon uit een huurovereenkomst.
3.3.
[gedaagde] betwist de vordering. [gedaagde] voert aan – samengevat – dat zijn zoon de huur niet heeft betaald omdat Villex ten onrechte de waarborgsom heeft verrekend met gestelde schade als gevolg van kosten voor het verwijderen van grofvuil. [gedaagde] staat enerzijds niet borg voor grofvuilkosten en anderzijds betwist hij dat zijn zoon grofvuil heeft laten liggen. [gedaagde] heeft zijn zoon geholpen met ontruiming van de woning en de zoon had een afspraak gemaakt met [bedrijfsnaam] voor het ophalen van het grofvuil. Zijn zoon heeft daarom zijn betalingsverplichting van de laatste maand huur opgeschort.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van de tussen partijen gesloten borgstellingsovereenkomst kan Villex betaling van de borgsteller ( [gedaagde] ) vorderen als de hoofdschuldenaar (de zoon) in gebreke is in de nakoming van zijn verplichtingen tot betaling van de contractuele maandelijkse huurvergoeding, inclusief verhogingen en de eventueel bijkomende (service)kosten.
4.2.
Partijen zijn het erover eens dat de huur van de maand maart 2021 niet is betaald. Deze verplichting valt onder de borgstelling. [gedaagde] beroept zich echter op opschorting van de verbintenis van zijn zoon tot betaling van de huur met de verbintenis van Villex tot terugbetaling van de waarborgsom. Op grond van de wet kunnen verweermiddelen die de hoofdschuldenaar jegens de schuldeiser heeft ook door de borg worden ingeroepen, als zij het bestaan, de inhoud of het tijdstip van nakoming van de verbintenis van de hoofdschuldenaar betreffen. [1] Zolang de hoofdschuldenaar bevoegdelijk de nakoming van zijn verbintenis tegenover de schuldeiser opschort, is ook de borg bevoegd de nakoming van zijn verbintenis op te schorten. [2] Aan [gedaagde] als borg komt dus ook de bevoegdheid toe zijn verbintenis op te schorten.
4.3.
Een vereiste voor opschorting is dat de wederpartij (Villex) een opeisbare verbintenis niet nakomt. Dit brengt mee dat aan degene die als eerst moet presteren geen opschortingsrecht toekomt. Daarvan is hier sprake; de huur moest immers voor de eerste van de maand worden betaald en op dat moment bestond nog geen verplichting van Villex tot terugbetaling van de waarborgsom. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt, als de zoon goede grond had te vrezen dat Villex een tegenover zijn verbintenis staande verplichting niet zal nakomen (onzekerheidsexeptie) [3] . Ook daarvan is gelet op het navolgende geen sprake.
4.4.
Onder tegenover elkaar staande verbintenissen wordt verstaan dat de niet nagekomen verbintenis in nauw verband moet staan met de op te schorten verplichting. In geval van een huurovereenkomst staat tegenover de verplichting tot betaling van de huur de verplichting tot het in gebruik geven van het gehuurde en het verschaffen van huurgenot. De verplichting die in beginsel op Villex rust om aan het einde van de huurovereenkomst de waarborgsom terug te betalen staat echter niet in nauw verband tot de huurbetalingsverplichting van de zoon. Het beroep op opschorting slaagt daarom niet.
4.5.
De kantonrechter begrijpt echter uit de stellingen van [gedaagde] dat hij zich tevens beroept op verrekening van de huur met een tegenvordering van de zoon op Villex. Volgens [gedaagde] heeft Villex ten onrechte aanspraak gemaakt op de waarborgsom, aangezien Villex geen kosten heeft moeten maken voor het verwijderen van het grofvuil van zijn zoon. Hierin wordt [gedaagde] niet gevolgd. Villex heeft voldoende aangetoond dat het grofvuil niet juist is aangeleverd en daarom niet is opgehaald door Spaarnelanden. Omdat ook de zoon van [gedaagde] grofvuil heeft aangeleverd en [gedaagde] niet met stukken heeft onderbouwd dat zijn grofvuil wel door Spaarnelanden is opgehaald, heeft [gedaagde] onvoldoende weersproken dat Villex eveneens kosten heeft moeten maken om het grofvuil van zijn zoon op te halen.
4.6.
Over de hoogte van de bij de zoon in rekening gebrachte kosten heeft [gedaagde] aangevoerd dat deze ten onrechte niet in gelijke delen zijn verdeeld over de huurders. Daarin wordt [gedaagde] gevolgd. Uit het door Villex overgelegde overzicht blijkt dat de kosten van in totaal € 2.246,26 zijn verdeeld over 28 huurders, maar niet in gelijke delen aan deze huurders zijn toegerekend. Wat opvalt is dat het grootste bedrag is toegerekend aan de zoon en dat dit bedrag precies gelijk is aan de waarborgsom. Aan andere huurders zijn aanzienlijk lagere bedragen in rekening gebracht. Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom de toegepaste verdeling recht doet aan de kosten die Villex heeft gemaakt voor het verwijderen van het grofvuil van de zoon. Het had op de weg van Villex gelegen dit te onderbouwen. Omdat Villex dit niet heeft gedaan, is de kantonrechter van oordeel dat het aandeel in de totale kosten van de zoon niet meer kan bedragen dan € 80,22, zijnde 1/28e van de totale kosten. Het restant heeft Villex ten onrechte verrekend met de waarborgsom. Dit betekent dat de zoon een tegenvordering op Villex heeft van € 317,48 (€ 397,48 -/- € 80,00) en het beroep op verrekening slaagt. Aangezien de gevorderde hoofdsom € 294,91 is, is deze door verrekening met de tegenvordering geheel teniet gegaan.
4.7.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van Villex zal afwijzen.
4.8.
De proceskosten komen voor rekening van Villex, omdat zij ongelijk krijgt. Omdat niet is gebleken van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, worden deze kosten vastgesteld op nihil.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt Villex tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [gedaagde] worden vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.S. Reid en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Artikel 7:852 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW).
2.Artikel 7:852 lid 2 BW.
3.Artikel 6:263 van het Burgerlijk Wetboek (BW).