ECLI:NL:RBNHO:2023:5079

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 mei 2023
Publicatiedatum
1 juni 2023
Zaaknummer
22/2161
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor horecapaviljoen in Aalsmeer

Op 26 mei 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Landsmeer. Eiser had beroep ingesteld tegen de omgevingsvergunning die op 3 maart 2022 aan derde-partij was verleend voor het realiseren van een horecapaviljoen op het water van de Kerkebreek in Landsmeer. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser, hoewel hij een zienswijze had ingediend tegen het ontwerpbesluit, niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat hij op een afstand van ongeveer 5,6 km van het project woont. De rechtbank oordeelde dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is, omdat niet is voldaan aan het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht. Eiser heeft geen concrete argumenten aangedragen die erop wijzen dat het project gevolgen heeft voor zijn woon- en leefomgeving. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om terugbetaling van griffierecht en proceskosten af. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/2161
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 mei 2023 in de zaak tussen
[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Landsmeer, verweerder
(gemachtigden: M.A.A. Hilgersom en mr. M. Berenschot).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde partij] B.V., uit [vestigingsplaats]
(gemachtigden: mr. L. Grammatikopoulou en mr. A. de Snoo).
Inleiding
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van tegen de door verweerder bij besluit van 3 maart 2022 aan derde-partij verleende omgevingsvergunning voor het realiseren van een horecapaviljoen op het water van de Kerkebreek in Landsmeer.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Derde-partij heeft ook schriftelijk gereageerd en een nader stuk ingediend.
Zitting
De rechtbank heeft het beroep van eiser op 26 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigden van verweerder en namens derde-partij [naam 1] , bijgestaan door de gemachtigden van derde-partij en vergezeld door [naam 2] van [bedrijf] B.V.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de rechtbank hierna onder de beslissing.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Gronden van de beslissing
Is eiser belanghebbende en is zijn beroep ontvankelijk?
1.1Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat eiser geen belanghebbende is bij het besluit van 3 maart 2022, omdat hij op een rijafstand van ongeveer 5,6 km van het beoogde horecapaviljoen woont. Daarom is het door eiser ingestelde beroep volgens verweerder niet-ontvankelijk.
1.2 Bij uitspraak van 4 mei 2021[1], heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) - tegen de achtergrond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 2021[2] - overwogen dat aan degene die bij een besluit geen belanghebbende is, maar die wel een zienswijze heeft ingediend tegen het ontwerpbesluit op basis van de in het nationale omgevingsrecht gegeven mogelijkheid daartoe, in beroep niet zal worden tegengeworpen dat hij geen belanghebbende is.
1.3 De rechtbank overweegt dat, op grond van artikel 3.12, vijfde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, eenieder een zienswijze mag indienen over het ontwerp van een besluit als hier aan de orde en stelt vast dat eiser in dit geval een zienswijze heeft ingediend tegen het ontwerpbesluit. Het beroep is daarom ontvankelijk, ook als eiser geen belanghebbende is bij het door hem bestreden besluit.
Is aan het relativiteitsvereiste voldaan?
  • 2.1Verweerder stelt zich subsidiair op het standpunt dat de beroepsgronden van eiser niet voldoen aan het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en daarom niet tot vernietiging van het bestreden besluit kunnen leiden.
  • 2.2Artikel 8:69a van de Awb bepaalt dat de bestuursrechter een besluit niet mag vernietigen wegens schending van een rechtsregel als die rechtsregel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. Uit hetgeen de Afdeling heeft overwogen in de hiervoor bedoelde uitspraak van 4 mei 2021[3] volgt dat artikel 8:69a van de Awb onverminderd geldt in gevallen waarin ook niet-belanghebbenden toegang tot de bestuursrechter hebben.
  • 2.3Ter zitting heeft eiser toegelicht dat hij beroep heeft ingesteld vanwege de gevolgen voor de parkeerdruk en de natuur die het vergunde project volgens hem zal hebben.
  • 2.4Voor zover eiser zich met het oog op de gestelde parkeergevolgen beroept op de norm van een goede ruimtelijke ordening of andere normen, overweegt de rechtbank dat eisers woning op een afstand van hemelsbreed ongeveer 3 km van de projectlocatie is gelegen. Gelet op deze afstand, is niet aannemelijk dat het project gevolgen heeft voor het parkeren in de directe omgeving van eisers woning. Dit betekent dat eiser zich wat parkeren betreft beroept op normen die in dit geval niet strekken tot bescherming van zijn belangen. Daaraan doet niet af dat eiser ter zitting heeft gesteld dat hij betrokken is bij besloten vennootschappen in de buurt van de projectlocatie. Eiser heeft het beroep immers niet namens die vennootschappen ingesteld, maar namens hemzelf. Bovendien heeft eiser niet geconcretiseerd om welke vennootschappen het gaat en wat voor activiteiten die vennootschappen ontplooien.
  • 2.5Voor zover eiser zich beroept op bepalingen uit de Wet natuurbescherming of andere bepalingen betreffende de bescherming van de natuur, overweegt de rechtbank dat deze bepalingen strekken tot bescherming van een algemeen belang waarvoor eiser niet in rechte kan opkomen. De individuele belangen van een natuurlijke persoon bij het behoud van een goede kwaliteit van zijn woon- en leefomgeving kunnen echter zo verweven zijn met het algemene belang dat deze bepalingen beogen te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen kennelijk niet strekken tot bescherming van zijn belangen. Dit volgt uit een overzichtsuitspraak van de Afdeling.[4]
  • 2.6Gelet op de afstand tussen de woning van eiser en de projectlocatie van hemelsbreed ongeveer 3 km en op de tussen deze woning en de projectlocatie gelegen bebouwing van het lintdorp Den Ilp en van de dorpskern van Landsmeer, is niet aannemelijk dat het project gevolgen heeft voor de directe woon- en leefomgeving van eiser en dus ook niet voor de tot die omgeving behorende delen van beschermde natuurgebieden en in die omgeving levende dier- en plantensoorten. Eiser heeft geen concrete argumenten aangevoerd die op het tegendeel wijzen. Dit betekent dat eiser zich ook wat de natuur betreft beroept op normen die in dit geval niet strekken tot bescherming van zijn belangen.[5]
  • 2.7Gezien het voorgaande, zijn de beroepsgronden van eiser gebaseerd op normen die niet strekken tot bescherming van zijn belangen. Dit betekent dat artikel 8:69a van de Awb in de weg staat aan vernietiging van het bestreden besluit op basis van deze beroepsgronden. Daarom is het beroep ongegrond en laat de rechtbank een inhoudelijke beoordeling van deze beroepsgronden achterwege.
Slotopmerkingen
3. Omdat het beroep ongegrond is, krijgt eiser het griffierecht niet terug en krijgt hij geen vergoeding van zijn proceskosten.
  • 4. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2023 door mr. drs. J. de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Pirs, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
[1] ECLI:NL:RVS:2021:953, onder 4.3 tot en met 4.7.
[2] Stichting Varkens in Nood, ECLI:EU:C:2021:7.
[3] Onder 4.9.
[4] Uitspraak van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, onder 10.51 en 10.66.
[5] Vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 2 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3322, onder 45.4, en 24 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1481, onder 6.1.
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 mei 2023 in de zaak tussen

Voetnoten

1.ECLI:NL:RVS:2021:953 onder 4.3 tot en met 4.8.
2.Stichting Varkens in Nood, ECLI:EU:C:2021:7.
3.Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20.
4.de uitspraken van de Afdeling van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, onder 10.51 en van 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1989.