ECLI:NL:RBNHO:2023:5039

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
8 mei 2023
Publicatiedatum
31 mei 2023
Zaaknummer
C/15/338760 / JU RK 23-571
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing en ondertoezichtstelling van een minderjarige met verstandelijke beperking

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 8 mei 2023 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 18 april 2023 een verzoek ingediend voor de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] voor de duur van een jaar, alsook een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie voor jeugdhulp. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij zowel [de minderjarige] als zijn moeder en vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling (GI) aanwezig waren.

De feiten van de zaak tonen aan dat [de minderjarige] sinds 2020 onder toezicht staat van de GI en sinds 2020 in een kleinschalige woonvoorziening verblijft. De moeder heeft in de afgelopen jaren aanzienlijke stappen gezet in haar ontwikkeling, maar de kinderrechter oordeelt dat [de minderjarige] nog steeds kwetsbaar is en begeleiding nodig heeft. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing noodzakelijk zijn voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige].

De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor de duur van zes maanden, met de mogelijkheid tot tussentijdse toetsing. De kinderrechter heeft de Raad en de GI opgedragen om voor 18 oktober 2023 schriftelijk te rapporteren over de voortgang en de situatie van [de minderjarige]. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Alkmaar
Zaaknummer: C/15/338760 / JU RK 23-571
Datum uitspraak: 8 mei 2023
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming,

locatie Haarlem, hierna te noemen de Raad,
betreffende

[de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,

hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[de moeder] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [plaats] .
De kinderrechter merkt als informant aan:
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,hierna te noemen: de GI,
gevestigd te Amsterdam.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de Raad van 18 april 2023, ingekomen bij de griffie op 18 april 2023.
Op 8 mei 2023 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld. Verschenen zijn:
- [de minderjarige] , die voorafgaand aan de zitting apart is gehoord;
- de moeder, bijgestaan door mr. J.J.C. Engels;
- [vertegenwoordiger van de raad] , namens de Raad;
- [vertegenwoordiger van de GI] , namens de GI.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [de minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
Bij beschikking van 25 maart 2020 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 25 maart 2023. De kinderrechter heeft bij beschikking van 25 maart 2020 ook een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] verleend, welke machtiging steeds is verlengd, voor het laatst tot 25 maart 2023.
[de minderjarige] verblijft sinds 22 december 2020 bij kleinschalig wonen [verblijfplaats] in [plaats] . Hij verblijft ieder weekend (met het ene weekend één overnachting en het andere weekend twee overnachtingen) bij de moeder.

Het verzoek

De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] voor de duur van een jaar.
Tevens verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Ter onderbouwing van de verzoeken heeft de Raad het volgende naar voren gebracht.
[de minderjarige] staat sinds maart 2020 onder toezicht van de GI en woont sinds december 2020 bij [verblijfplaats] . De GI heeft per abuis verzuimd tijdig een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing bij de rechtbank in te dienen, waardoor de maatregelen zijn verlopen. Na een verkort onderzoek sluit de Raad zich aan bij de mening van de GI dat een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [de minderjarige] nog steeds noodzakelijk zijn.
[de minderjarige] is een kwetsbare jongen met een verstandelijke beperking. Hij is geneigd zich terug te trekken en nieuwe situaties te vermijden. Hij heeft daardoor veel begeleiding en sturing nodig. Omdat de moeder onvoldoende in staat was dit te bieden, verblijft hij sinds 2017 niet meer thuis. Ook is besloten dat het perspectief niet langer bij de moeder ligt. De moeder heeft het afgelopen jaar echter grote stappen gemaakt. Zij heeft hard aan zichzelf gewerkt om haar draagkracht te vergroten, haar verantwoordelijkheid te nemen en haar opvoedvaardigheden te verbeteren, waardoor zij beter kan aansluiten bij de behoeften van [de minderjarige] . De GI wil daarom het komende jaar onderzoeken of de omgang tussen [de minderjarige] en de moeder verder kan worden uitgebreid en het perspectief moet worden bijgesteld. Daarvoor dient onder meer duidelijk te worden of de moeder voldoende in staat is [de minderjarige] te motiveren en te begeleiden om nieuwe en voor hem spannende situaties aan te gaan en in hoeverre [de minderjarige] zich hierin laat aansturen door zijn moeder. De Raad acht het van essentieel belang dat de moeder daarbij goed ondersteund en begeleid wordt door de betrokken jeugdbeschermer, aangezien de moeder en [de minderjarige] daar een goede relatie mee hebben. Ook acht de Raad het van belang dat de stabiele basis van [de minderjarige] bij [verblijfplaats] wordt gewaarborgd tot er meer duidelijkheid is over de mogelijkheden en het perspectief van [de minderjarige] . Een wisseling van jeugdbeschermer, kader of woonplek zal volgens de Raad voor onrust zorgen en is niet in het belang van [de minderjarige] en de moeder.
Tot slot heeft de Raad naar voren gebracht dat onderzocht dient te worden of contactherstel tussen [de minderjarige] en de vader in het belang van [de minderjarige] is en, indien dat zo is, hoe dat dient te worden vormgegeven. De Raad gaat uit van de gedachte dat kinderen recht hebben om te weten wie hun ouders zijn. Ook [de minderjarige] heeft het recht om zijn vader te leren kennen en een eigen beeld van hem te vormen. Dit proces dient goed voorbereid en begeleid te worden omdat het een nieuwe situatie is die voor [de minderjarige] erg spannend is.

De standpunten

Het standpunt van [de minderjarige]
heeft aangegeven dat hij blij is met de huidige jeugdbeschermer en graag wil dat zij nog langer betrokken bij hem blijft. Op [verblijfplaats] heeft [de minderjarige] het niet naar zijn zin. Hij voelt zich daar niet prettig omdat het er te druk is en de andere jongens die er verblijven een stuk ouder zijn dan hij. Hij vindt het veel fijner om bij zijn moeder te zijn en wil ernaartoe werken dat hij weer bij haar kan wonen.
Het standpunt van de moeder
Mr. Engels heeft zich ter zitting namens de moeder gerefereerd aan de verzoeken van de Raad. Wel zou het fijn zijn indien de uithuisplaatsing voor een kortere duur wordt verleend, zodat er een tussentijds toetsmoment kan plaatsvinden. De moeder wil graag toewerken naar thuisplaatsing van [de minderjarige] bij haar. [de minderjarige] is erg ongelukkig op [verblijfplaats] en mist zijn moeder. Het is positief dat de huidige jeugdbeschermer de kracht van de moeder ziet, wil toewerken naar het vrijwillig kader en wil onderzoeken of [de minderjarige] weer bij de moeder kan wonen. De moeder heeft vertrouwen in de jeugdbeschermer en ervaart dat zij voortvarend te werk gaat. De moeder begrijpt dat een thuisplaatsing goed moet worden gestut. De moeder werkt overal aan mee en is eerlijk over wat zij aankan.
Door de moeder is hier ter zitting aan toegevoegd dat zij fijn contact heeft met de jeugdbeschermer en haar vertrouwt. De jeugdbeschermer denkt met de moeder mee en ziet zelf ook de ernst van de situatie in. [de minderjarige] heeft het absoluut niet naar zijn zin bij [verblijfplaats] . [de minderjarige] is emotioneel gezien veel jonger dan vijftien jaar en past daarom niet tussen de andere jongens op [verblijfplaats] . [de minderjarige] zit bij [verblijfplaats] alleen maar op zijn kamer en zoekt afleiding in het gamen. In het weekend komt hij daardoor vaak oververmoeid thuis.
Het standpunt van de GI
De vertegenwoordigster van de GI heeft ter zitting naar voren gebracht dat de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [de minderjarige] nog steeds nodig zijn. Wel kan zij zich
voorstellen dat [de minderjarige] niet op zijn plek zit op [verblijfplaats] en dit voor de langere termijn niet de juiste groep voor hem is. Komende tijd zal worden bekeken of [de minderjarige] meer bij de moeder kan zijn of helemaal bij haar kan wonen. Om hierachter te komen, zal bijvoorbeeld worden bekeken hoe het gaat als [de minderjarige] bij de moeder verblijft op de dagen dat hij naar zijn stage moet. [de minderjarige] is op dit moment alleen bij de moeder in het weekend of als hij vrij is. Het is van belang dat de moeder [de minderjarige] kan aansturen als hij verplichtingen heeft. Als de moeder hierin tegen dingen aanloopt, kan worden gekeken of de moeder extra hulp nodig heeft. De GI staat achter een kortere verlenging van de uithuisplaatsing van [de minderjarige] dan verzocht, zodat een tussentijdse toetsing kan plaatsvinden.

De beoordeling

Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria voor ondertoezichtstelling zoals genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter overweegt daartoe als volgt.
[de minderjarige] is een kwetsbare jongen die op sociaal emotioneel gebied jonger functioneert dan zijn kalenderleeftijd. Hij heeft meer dan gemiddeld sturing en begeleiding nodig om tot ontwikkeling te komen omdat hij de neiging heeft om nieuwe situaties uit de weg te gaan. Eerder was de moeder niet in staat om [de minderjarige] een duidelijk en voorspelbaar opvoedklimaat te bieden en hem voldoende te stimuleren. Zij werd in beslag genomen door haar eigen problematiek. [de minderjarige] woont daarom sinds 2017 niet meer bij haar. De afgelopen jaren heeft de moeder echter aan zichzelf gewerkt, waardoor haar draagkracht is toegenomen en zij beter in staat is om aan te sluiten bij [de minderjarige] . [de minderjarige] en de moeder hebben beiden de wens dat [de minderjarige] weer bij de moeder komt wonen. Gelet op de positieve ontwikkelingen van de afgelopen tijd wil de GI het eerder genomen perspectiefbesluit heroverwegen en onderzoeken of [de minderjarige] meer of misschien zelfs helemaal bij de moeder kan wonen. Op dit moment verblijft [de minderjarige] met name in de weekenden bij de moeder. Dit verloopt goed. Komende periode zal worden bekeken hoe het gaat als [de minderjarige] op doordeweekse dagen bij de moeder is en verplichtingen heeft, zoals zijn stage. Het is van belang dat de moeder de opvoedrol volledig op zich kan nemen en in staat is om [de minderjarige] aan te sturen. Om dit proces goed vorm te geven acht de kinderrechter betrokkenheid van de jeugdbeschermer nog langer noodzakelijk. Het is positief dat [de minderjarige] en de moeder vertrouwen hebben in de huidige jeugdbeschermer en graag willen dat zij nog langer de regie heeft.
Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter [de minderjarige] , vanwege een per abuis te laat ingediend verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling (en uithuisplaatsing), opnieuw onder toezicht stellen voor de duur van twaalf maanden, te weten tot 8 mei 2024.
Ook is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding, zoals genoemd in artikel 1:265b BW. Duidelijk is dat [de minderjarige] op dit moment nog niet kan worden teruggeplaatst bij zijn moeder. Eerst dient komende periode te worden onderzocht of de moeder in staat is om de volledige verzorging duurzaam op zich te nemen en [de minderjarige] kan aansturen bij zijn dagelijkse verplichtingen. Omdat duidelijk is dat [de minderjarige] zich niet goed voelt op z’n plek bij [verblijfplaats] acht de kinderrechter het van belang om een vinger aan de pols te houden en een tussentijds toetsmoment in te lassen. Om die reden zal de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing verlenen voor de duur van zes maanden tot 8 november 2023, onder aanhouding van de overige zes maanden die verzocht zijn.
De kinderrechter verzoekt de Raad om uiterlijk op 18 oktober 2023 schriftelijk aan te geven of het verzoek voor het overige gehandhaafd wordt. Daarbij verzoekt de kinderrechter de GI om de rechtbank uiterlijk op 18 oktober 2023 schriftelijk te informeren over de recente stand van zaken.

De beslissing

De kinderrechter:
- stelt
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [plaats] , onder toezicht van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, voor de duur van een jaar, tot 8 mei 2024;
- verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van
[de minderjarige], geboren op
[geboortedatum] te [plaats] , in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot uiterlijk 8 november 2023, onder aanhouding van het meer verzochte;
- verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- draagt de Raad op om uiterlijk op 18 oktober 2023 schriftelijk aan te geven of het verzoek tot uithuisplaatsing voor het aangehouden deel wordt gehandhaafd;
- draagt de GI op om zich uiterlijk op 18 oktober 2023 schriftelijk uit te laten over de recente stand van zaken.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2023 door
mr. M.M. van Weely, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. L.S. Hoenderdos als griffier, en op schrift gesteld op 23 mei 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.