ECLI:NL:RBNHO:2023:503

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 januari 2023
Publicatiedatum
25 januari 2023
Zaaknummer
8300917
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor vertraging van een vlucht en de gevolgen van buitengewone omstandigheden

In deze zaak hebben passagiers een vordering ingesteld tegen de luchtvaartmaatschappij Emirates vanwege vertraging van hun vlucht van Amsterdam naar Indonesië via Dubai op 15 en 16 december 2017. De passagiers hebben hun aansluitende vlucht gemist door een vertraging van meer dan drie uur, waarvoor zij compensatie vorderen op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De vervoerder heeft de vertraging betwist en aangevoerd dat deze het gevolg was van buitengewone omstandigheden, zoals slechte weersomstandigheden en de noodzaak om het toestel ijsvrij te maken.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagiers onvoldoende tijd hadden om hun aansluitende vlucht te halen, zelfs zonder de buitengewone omstandigheden. De rechter oordeelt dat de vervoerder niet voldoende heeft aangetoond dat de vertraging volledig te wijten was aan buitengewone omstandigheden. De kantonrechter heeft de vordering van de passagiers toegewezen en de vervoerder veroordeeld tot betaling van € 4.859,45, inclusief wettelijke rente en proceskosten. De rechter heeft ook geoordeeld dat de vervoerder verantwoordelijk is voor de buitengerechtelijke incassokosten, die aan de passagiers moeten worden vergoed.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van luchtvaartmaatschappijen onder de Europese wetgeving en de noodzaak om adequaat te reageren op vertragingen, evenals de voorwaarden waaronder compensatie kan worden geëist door passagiers. De uitspraak is gedaan door de kantonrechter in Haarlem op 18 januari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 8300917 \ CV EXPL 20-1188
Uitspraakdatum: 18 januari 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[passagier sub 1] ,pro se en in hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger voor haar minderjarig kind
[minderjarige] ,
[passagier sub 2] ,allen wonende te [woonplaats] ,
[passagier sub 3] ,
[passagier sub 4] ,beiden wonende te [woonplaats] ,
[passagier sub 5] ,
[passagier sub 6] ,beiden wonende te [woonplaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen: de passagiers
gemachtigde: mr. R.A.C. Telkamp (EUclaim B.V.)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Emirates
gevestigd te Dubai (Verenigde Arabische Emiraten)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. M. Lustenhouwer

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 12 november 2019 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam Schiphol Airport via Dubai Airport (Verenigde Arabische Emiraten) naar Ngurah Rai Airport (Indonesië) op 15 en 16 december 2017 met vluchtcombinatie EK150 en EK398.
2.2.
De vlucht EK150 van Amsterdam naar Dubai (hierna: de vlucht) is vertraagd uitgevoerd. De passagiers hebben hun aansluitende vlucht naar Indonesië gemist. De passagiers zijn omgeboekt naar een alternatieve vlucht (EK360) waarmee zij 17 uur en 13 minuten later dan oorspronkelijk gepland op de overeengekomen eindbestemming zijn aangekomen.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde vertraging.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.
2.5.
De passagier sub 1 is door de kantonrechter gemachtigd de onderhavige procedure namens haar minderjarige kind te voeren.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 4.200,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 16 december 2017, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 726,00 dan wel € 659,45 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 15 februari 2018 dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de vertraging van de vlucht gehouden is hen te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 600,00 per passagier.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt – voor zover relevant – bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Niet in geschil is dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur op de overeengekomen eindbestemming zijn aangekomen, zodat de vervoerder op grond van de Verordening in beginsel gehouden is de compensatie als bedoeld in de Verordening te voldoen. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening.
4.3.
De vervoerder heeft in dit verband aangevoerd dat de vertraging van de vlucht is veroorzaakt door de verlate binnenkomst van de voorgaande vlucht met hetzelfde toestel, slechte weersomstandigheden op de luchthaven van vertrek en de noodzaak om het toestel ijsvrij te maken. De vlucht is met een totale vertrekvertraging van 50 minuten uit Amsterdam vertrokken. Ten aanzien van de vertraging als gevolg van de verlate binnenkomst van de voorgaande vlucht met hetzelfde toestel (4 minuten) heeft de vervoerder geen beroep op buitengewone omstandigheden gedaan.
4.4.
De vervoerder heeft, onder verwijzing naar de overgelegde METAR, aangevoerd dat de luchthaven Schiphol omstreeks de geplande vertrektijd van de vlucht te kampen had met slechte weersomstandigheden. Er was sprake van beperkt zicht op de banen tussen 2000 en 325 meter, hetgeen tot een vertraging van 15 minuten heeft geleid. De passagiers stellen dat het zicht niet dusdanig was dat er niet langer gevlogen kon worden. De vervoerder heeft eerst bij dupliek toegelicht dat de vertraging niet is veroorzaakt doordat er (als gevolg van het beperkte zicht) niet langer gevlogen kon worden, maar doordat de luchtverkeersleiding de separatieafstand tussen de vliegtuigen had vergroot. De vervoerder heeft niet toegelicht waarom hij dit standpunt eerst in dupliek heeft ingenomen en gesteld noch gebleken is dat hij dit niet al bij conclusie van antwoord naar voren had kunnen brengen. De kantonrechter is van oordeel dat de vervoerder in strijd heeft gehandeld met de in artikel 128 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) neergelegde vereiste concentratie van verweer, zodat dit verweer tardief en het beroep op buitengewone omstandigheden op dit punt faalt.
4.5.
De vervoerder heeft aangevoerd dat het toestel vanwege de slechte weersomstandigheden (veel vocht in de lucht in combinatie met lage temperaturen rond het vriespunt) ijsvrij moest worden gemaakt. De passagiers hebben het voorgaande niet betwist maar stellen dat het ondergaan van een ijsbehandeling niet als buitengewoon kan worden aangemerkt.
4.6.
De kantonrechter is van oordeel dat zowel het wachten op de ijsbehandeling als de uitvoering van de ijsbehandeling als een buitengewone omstandigheid kan worden aangemerkt. Voor zover de vervoerder de weersomstandigheden had kunnen voorzien heeft de vervoerder voldoende aannemelijk gemaakt dat bij de vluchtplanning geen rekening kan worden gehouden met de mogelijke omstandigheid dat een toestel ijsvrij moet worden gemaakt.
4.7.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vertrekvertraging van 50 minuten voor de duur van 31 minuten te wijten is aan buitengewone omstandigheden. Tijdens de vlucht is een deel van de vertraging ingelopen, zodat de vlucht met 43 minuten vertraging is aangekomen op de luchthaven van Dubai. In deze stand van zaken wordt de aankomstvertraging voor de duur van 31 minuten aangemerkt als het gevolg van buitengewone omstandigheden.
4.8.
Nu de vertraging deels door buitengewone omstandigheden en deels door andere omstandigheden is veroorzaakt, dient te worden vastgesteld of de passagiers hun aansluitende vlucht(en) zouden hebben gehaald zonder de buitengewone omstandigheden. De passagiers hebben voldoende aannemelijk gemaakt dat de minimale overstaptijd op de onderhavige route 60 minuten bedraagt.
4.9.
Niet in geschil is dat tussen de vlucht in kwestie en vlucht EK398 een overstaptijd van 70 minuten was ingeruimd. Zonder de buitengewone omstandigheden zouden de passagiers 58 minuten (70 - 12) hebben gehad om hun aansluitende vlucht naar Indonesië te halen. Dit is gelet op de minimale overstaptijd van 60 minuten onvoldoende.
4.10.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vervoerder heeft onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vertraging op de eindbestemming is veroorzaakt door buitengewone omstandigheden. De kantonrechter komt daarom niet toe aan de beantwoording van de vraag of de vervoerder voldoende redelijke maatregelen heeft genomen om de vertraging te voorkomen. De vordering tot betaling van de hoofdsom zal, gelet op de duur van de vertraging op de eindbestemming, worden toegewezen
4.11.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
4.12.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Omdat het subsidiair gevorderde bedrag (inclusief btw) niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de subsidiair gevorderde buitengerechtelijke incassokosten (inclusief btw) worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is ook toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat de passagiers in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kunnen maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
4.13.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 4.859,45, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 4.200,00 vanaf 16 december 2017 en over € 659,45 vanaf 12 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 99,01;
griffierecht € 236,00;
salaris gemachtigde € 498,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 124,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter