ECLI:NL:RBNHO:2023:500

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 januari 2023
Publicatiedatum
25 januari 2023
Zaaknummer
C/15/326593 / FA RK 22-1480
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en afstand van de gemeenschap van goederen met betrekking tot activa en schulden

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 25 januari 2023 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen twee echtgenoten. De verzoekster heeft verzocht om de echtscheiding uit te spreken, stellende dat het huwelijk duurzaam is ontwricht. De verweerster heeft dit niet betwist. De rechtbank heeft het verzoek tot echtscheiding toegewezen. Daarnaast heeft de verweerster verzocht om voor recht te verklaren dat de door de verzoekster gedane afstand van de gemeenschap van goederen nietig is. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzoekster haar recht om afstand te doen van de gemeenschap niet heeft verloren op grond van artikel 1:107 BW, omdat niet is komen vast te staan dat zij zich als enige rechthebbende op de goederen heeft beschouwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de activa van de gemeenschap aan de verweerster toekomen en dat de verzoekster ontheven wordt van aansprakelijkheid voor de schulden waarvoor zij voor de ontbinding van de gemeenschap niet aansprakelijk was. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat beide partijen aansprakelijk blijven voor de gemeenschapsschulden waarvoor zij vóór de ontbinding aansprakelijk waren. De beschikking is gegeven door mr. J. Lintjer en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
zaaknummer / rekestnummer: C/15/326593 / FA RK 22-1480
Beschikking van 25 januari 2023 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [verzoekster] ,
advocaat mr. I. van Dijk-van Oosterhout, gevestigd te Eindhoven,
tegen
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [verweerster] ,
advocaat mr. H.R. Carrière, gevestigd te Haarlem.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlage, van [verzoekster] , ingekomen op 23 maart 2022;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek, met bijlagen, van [verweerster] , ingekomen op 2 juni 2022;
- het verweerschrift op het zelfstandig verzoek, met bijlagen, van [verzoekster] , ingekomen op 11 augustus 2022;
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van [verweerster] van 31 oktober 2022;
- de brief van de advocaat van [verzoekster] van 14 november 2022;
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van [verzoekster] van 25 november 2022.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 december 2022 in aanwezigheid van partijen, bijgestaan door hun advocaten.

2.De beoordeling

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op [huwelijksdatum] te [huwelijksplaats] .
Scheiding
2.2.
[verzoekster] verzoekt de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Zij stelt dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
2.3.
[verweerster] betwist de gestelde duurzame ontwrichting niet.
2.4.
Het verzoek tot echtscheiding zal, als op de wet gegrond, worden toegewezen.
Huurrecht echtelijke woning
2.5.
[verweerster] verzoekt te bepalen dat zij voortaan de enige huurder zal zijn van de voormalig echtelijke woning aan de [straat] te [woonplaats] .
2.6.
De rechtbank overweegt als volgt. Niet in geschil is dat [verweerster] vanaf 1 mei 2022 enig huurster was van de woning en dat de huurovereenkomst inmiddels is beëindigd. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
Afwikkeling van de gemeenschap van goederen
2.7.
Partijen zijn getrouwd in algehele gemeenschap van goederen. [verzoekster] heeft op 25 april 2022 een akte van afstand ondertekend. De akte van afstand is op 16 juni 2022 ingeschreven in het huwelijksgoederenregister.
2.8.
[verweerster] verzoekt voor recht te verklaren dat de door [verzoekster] gedane afstand van de gemeenschap nietig is. Zij verzoekt ook de verdeling van de gemeenschap vast te stellen op de door haar voorgestelde wijze.
2.9.
[verzoekster] voert hier verweer tegen. Haar primaire standpunt is dat zij rechtsgeldig afstand heeft gedaan van de gemeenschap. Zij verzoekt voorwaardelijk, als de rechtbank oordeelt dat zij niet rechtsgeldig afstand heeft gedaan van de gemeenschap, de verdeling van de gemeenschap vast te stellen op de door haar voorgestelde wijze. Hierbij is haar (subsidiaire) standpunt dat alleen [verweerster] draagplichtig is voor een aantal schulden die tot de gemeenschap behoren, omdat dit voortvloeit uit de eisen van redelijkheid en billijkheid, mede in verband met de aard van die schulden.
Peildatum
2.10.
Als peildatum voor het bepalen van de omvang van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap heeft te gelden de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding, te weten 23 maart 2022.
Omvang van de gemeenschap
2.11.
Niet in geschil is dat de ontbonden gemeenschap in ieder geval bestaat uit de activa en passiva die onder rechtsoverwegingen 2.16. en verder zullen worden besproken.
2.12.
Partijen zijn het niet met elkaar eens of de auto van het merk en type Citroën C3, met kenteken [nummer] , tot de gemeenschap behoort. [verzoekster] heeft onbetwist gesteld dat deze auto door haar vader is gekocht en op zijn naam staat. De rechtbank is daarom van oordeel dat de auto niet tot de gemeenschap behoort.
2.13.
Niet in geschil is dat de schuld ter zake van de door de heer [naam] na de peildatum aan [verweerster] verstrekte lening van € 1.750 niet tot gemeenschap behoort.
2.14.
In geschil is of de volgende schulden tot de gemeenschap behoren:
  • de schuld aan VandeBron van € 240;
  • de schuld aan Promovendum van € 64,65;
  • de schuld aan Afterpay van € 145,82;
  • de schuld aan de gemeente Amsterdam afdeling Parkeerboetes van € 429,80.
[verweerster] stelt dat deze schulden door haar zijn aangegaan en op haar naam staan. Zij stelt ook dat de schulden tot de gemeenschap behoren. Dat laatste wordt door [verzoekster] betwist. De rechtbank overweegt als volgt. [verweerster] heeft geen stukken overgelegd die betrekking hebben op de schulden aan VandeBron en Promovendum. Zij heeft daarom het bestaan van deze schulden niet aangetoond. Met betrekking tot de schulden aan Afterpay en de gemeente Amsterdam heeft zij wel stukken overgelegd. Uit deze stukken blijkt niet dat deze schulden voor de peildatum zijn aangegaan. De rechtbank is daarom van oordeel dat niet vast is komen te staan dat deze vier schulden tot de gemeenschap behoren.
2.15.
Nu de onder 2.12. tot en met 2.14. genoemde activa en passiva niet tot de gemeenschap behoren, zullen de verzoeken ten aanzien hiervan worden afgewezen.
De rechtsgeldigheid van de afstand
2.16.
[verweerster] verzoekt voor recht te verklaren dat de door [verzoekster] gedane afstand van de gemeenschap nietig is. Zij stelt hiertoe dat [verzoekster] haar recht om afstand te doen van de gemeenschap heeft verspeeld op grond van artikel 1:107 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW), omdat zij goederen van de gemeenschap aan zich heeft getrokken. [verzoekster] heeft namelijk bij haar vertrek uit de echtelijke woning op 18 januari 2022 de auto van [verweerster] , de elektrische fiets, de bakfiets en de hond [naam hond] meegenomen. In maart 2022 heeft zij ook nog twee volgeladen auto’s aan meubels en een schilderij meegenomen, aldus [verweerster] .
2.17.
[verzoekster] voert hier verweer tegen. Zij betwist dat zij zich de elektrische fiets, de bakfiets en de auto van [verweerster] heeft aangetrokken. Zij voert aan dat zij [naam hond] heeft meegenomen omdat [verweerster] hem niet wilde, en dat de wetgever niet heeft bedoeld dat een echtgenote niet langer afstand van de gemeenschap kan doen als zij een huisdier meeneemt. Verder heeft zij alleen haar eigen kleding, make-up, spullen van emotionele waarde en enkele andere persoonlijke spullen meegenomen. Daarnaast is een beroep op artikel 1:107 BW alleen aan de orde bij handelingen die plaatsvinden na de ontbinding van de gemeenschap, terwijl de door [verweerster] genoemde handelingen voor de ontbinding plaatsvonden. Ook betroffen de handelingen een zodanig gering bedrag dat deze als daden van dagelijks bestuur dienen te worden gekwalificeerd, zodat die handelingen niet aan de afstand in de weg staan. [verzoekster] heeft daarom op rechtsgeldige wijze afstand gedaan van de gemeenschap. Het verzoek van [verweerster] dient daarom te worden afgewezen, aldus [verzoekster] .
2.18.
Op grond van artikel 1:103 lid 3 BW kan de echtgenote die afstand heeft gedaan, uit de gemeenschap niets terugvorderen dan alleen haar bed met bijbehorend beddengoed en de kleren die zij voor haar persoonlijk gebruik nodig heeft. Zij kan de papieren en gedenkstukken, tot haar familie behorende, tegen de geschatte prijs overnemen.
2.19.
Artikel 1:107 BW bepaalt dat de echtgenote die zich de goederen van de gemeenschap heeft aangetrokken of goederen daarvan heeft weggemaakt of verduisterd, geen afstand meer kan doen, en dat daden van dagelijks bestuur of tot behoud van de goederen dit gevolg niet teweeg brengen. Van een zich aantrekken van goederen van de gemeenschap in de zin van dit artikel kan in beginsel slechts sprake zijn indien de echtgenote om wie het gaat zich ná de ontbinding van de huwelijksgemeenschap met betrekking tot goederen daarvan gedraagt op een wijze waaruit redelijkerwijs moet worden afgeleid dat deze echtgenote zich als enige rechthebbende op die goederen beschouwt. Feitelijke gedragingen van vóór de ontbinding kunnen echter van belang zijn voor de beoordeling van de betekenis van de na de ontbinding ten aanzien van de goederen gevolgde gedragslijn (HR 29 april 1988, NJ 1989/155).
2.20.
Niet in geschil is dat de gedragingen van [verzoekster] waar [verweerster] haar beroep op artikel 1:107 lid 1 BW op baseert, hebben plaatsgevonden voor de datum van ontbinding van de gemeenschap, en niet in de periode tussen ontbinding en afstand van de gemeenschap.
2.21.
Dan is de vraag of [verzoekster] meer aan de gemeenschap heeft onttrokken dan haar op grond van artikel 1:103 lid 3 BW was toegestaan. De rechtbank overweegt als volgt. Met betrekking tot de elektrische fiets en de bakfiets heeft [verzoekster] onbetwist gesteld dat beide partijen sleutels van de fietsen hebben en dat de fietsen steeds op de plek hebben gestaan waar zij voor het uiteengaan van partijen ook hebben gestaan, te weten op een plein dichtbij de voormalig echtelijke woning en de huidige woning van [verzoekster] . Zij heeft ook onbetwist gesteld dat zij de fietsen niet meer heeft gebruikt sinds het uiteengaan van partijen. Ten aanzien van de auto van [verweerster] is niet in geschil dat [verzoekster] de auto, met instemming van [verweerster] , gedurende twee weken na het uiteengaan van partijen heeft gebruikt om naar haar werk te gaan en dat zij de auto daarna heeft teruggegeven. Niet gebleken is daarom dat [verzoekster] zich ten aanzien van deze goederen op een wijze heeft gedragen waaruit moet worden afgeleid dat zij zich als enige rechthebbende op die goederen beschouwt. Ook heeft [verweerster] , tegenover de betwisting van [verzoekster] , niet aangetoond dat [verzoekster] meubels en een schilderij uit de woning heeft meegenomen, zodat dit niet is komen vast te staan.
2.22.
Wat wel is komen vast te staan is dat [verzoekster] voorafgaand aan het doen van afstand en voorafgaand aan de datum van ontbinding van de gemeenschap de hond [naam hond] , make-up en enkele persoonlijke spullen heeft meegenomen. Nu door [verweerster] echter niets is gesteld of gebleken over de door [verzoekster] na de ontbinding ten aanzien van deze goederen gevolgde gedragslijn, komt de rechtbank niet tot de vaststelling dat [verzoekster] zich deze goederen heeft aangetrokken. Hier komt bij dat indien al zou vaststaan dat [verzoekster] zich deze goederen heeft aangetrokken, het door [verweerster] daaraan verbonden gevolg, dat [verzoekster] aansprakelijk wordt voor de door [verweerster] aangegane schulden en draagplichtig wordt voor de helft daarvan, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. [verzoekster] heeft namelijk onbetwist gesteld dat zij de hond [naam hond] heeft meegenomen omdat [verweerster] hem niet wilde. Daarnaast is niet komen vast te staan dat de door [verzoekster] meegenomen make-up en persoonlijke spullen enige waarde hebben. Ook heeft [verzoekster] onbetwist gesteld dat zij deze spullen heeft meegenomen in onderling overleg met [verweerster] . In het licht van deze omstandigheden acht de rechtbank het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat [verzoekster] door het meenemen van deze spullen haar bevoegdheid tot het doen van afstand van de gemeenschap zou verliezen en daarmee draagplichtig zou worden voor de helft van de schuldenlast van [verweerster] .
2.23.
De rechtbank komt tot de conclusie dat [verzoekster] haar recht om afstand te doen niet op grond van artikel 1:107 BW heeft verloren en dat zij dus rechtsgeldig afstand heeft gedaan van de gemeenschap. Het verzoek van [verweerster] om voor recht te verklaren dat de afstand nietig is, zal daarom worden afgewezen.
De gevolgen van de afstand
2.24.
[verweerster] verzoekt de verdeling van de gemeenschap vast te stellen op de door haar voorgestelde wijze. [verzoekster] verzoekt voorwaardelijk, als de rechtbank oordeelt dat zij niet rechtsgeldig afstand heeft gedaan van de gemeenschap, de verdeling van de gemeenschap vast te stellen op de door haar voorgestelde wijze. De rechtbank begrijpt dat partijen verzoeken voor recht te verklaren wat de gevolgen zijn van de door [verzoekster] gedane afstand voor de rechtspositie van partijen ten aanzien van de goederen en de schulden van de gemeenschap, omdat beide partijen ter zitting hebben verklaard hier duidelijkheid over te willen. Hierbij gaat de rechtbank ervan uit dat [verweerster] de in het door haar overgelegde, door [mevrouw] opgestelde, overzicht opgenomen standpunten inneemt over de in dat overzicht genoemde schulden. De rechtbank komt niet toe aan het subsidiaire standpunt van [verzoekster] dat alleen [verweerster] draagplichtig is voor een aantal schulden die tot de gemeenschap behoren (omdat dit voortvloeit uit de eisen van redelijkheid en billijkheid, mede in verband met de aard van die schulden), omdat haar primaire standpunt (dat zij rechtsgeldig afstand heeft gedaan van de gemeenschap) door de rechtbank wordt gevolgd.
De activa
2.25.
Het gevolg van de door [verzoekster] gedane afstand, hetgeen de rechtbank voor recht zal verklaren, is dat [verweerster] alle activa van de gemeenschap verkrijgt. Uit de stukken blijkt dat dit de volgende activa zijn:
  • de inboedel die aanwezig was in de echtelijke woning op de peildatum;
  • de inboedel die aanwezig was in de huidige woning van [verzoekster] op de peildatum;
  • de saldi per peildatum van alle bankrekeningen die op naam van één of beide partijen stonden;
  • de bakfiets;
  • de elektrische fiets;
  • de hond [naam hond] ;
  • de auto (Fiat Punto);
  • de boot (van polyester, met buitenboordmotor, liggend aan de [locatie] te [woonplaats] ).
De schulden die door [verweerster] zijn aangegaan
2.26.
Het gevolg van de afstand is ook dat [verzoekster] wordt ontheven van de aansprakelijkheid en de draagplicht voor schulden van de gemeenschap, waarvoor zij voor de ontbinding van de gemeenschap niet aansprakelijk was. De rechtbank zal dit voor recht verklaren en hieronder beoordelen voor welke schulden dit geldt.
2.27.
Niet in geschil is dat [verzoekster] voor de ontbinding van de gemeenschap niet aansprakelijk was voor de volgende schulden:
  • de schulden aan VGZ van € 570,08 en € 308,77;
  • de schuld aan [A] van € 300;
  • de schuld aan NS reizigers van € 129,03;
  • de schuld aan Ziggo van € 807,29;
  • de schuld aan [B] van € 2.518,98;
  • de schuld aan Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland van € 380,55.
2.28.
In geschil is of [verzoekster] voor de ontbinding van de gemeenschap aansprakelijk was voor de volgende schulden:
  • de schuld aan de Belastingdienst van € 39.132;
  • de schuld aan de Belastingdienst van € 157.509,40;
  • de schulden aan Blaauwe Cijfers v.o.f. van in totaal € 770,87;
  • de schuld aan Greenwheels van € 426,62;
  • de schuld aan [X] van € 125;
  • de schuld aan [I] van € 310.
2.29.
Vaststaat dat de schuld aan de Belastingdienst van € 39.132 voorkomt uit de eenmanszaak van [verweerster] en is ontstaan voor het huwelijk van partijen. De rechtbank stelt daarom vast dat [verzoekster] voor de ontbinding van de gemeenschap niet aansprakelijk was voor deze schuld.
2.30.
Partijen zijn het erover eens dat de schuld aan de Belastingdienst van € 157.509,40 deels voor en deels tijdens het huwelijk is ontstaan uit de eenmanszaak van [verweerster] . Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting blijkt niet welk deel van de schuld is ontstaan voor het huwelijk en welk deel tijdens het huwelijk. Voor het deel van de schuld dat voor het huwelijk is ontstaan was alleen [verweerster] aansprakelijk voor de ontbinding van de gemeenschap. Voor het deel van de schuld dat tijdens het huwelijk is ontstaan was in beginsel ook alleen [verweerster] aansprakelijk voor de ontbinding van de gemeenschap, omdat niet in geschil is dat deze schuld is ontstaan doordat [verweerster] jarenlang als ondernemer geen inkomstenbelasting heeft betaald en btw heeft afgedragen. [verweerster] stelt dat [verzoekster] heeft bijgedragen aan het ontstaan van de schulden, omdat zij wist van het bestaan van de schulden, toegang had tot de zakelijke bankrekening, de administratie van de eenmanszaak deed en zodoende verplichtingen op naam van [verweerster] heeft gezet. Volgens [verweerster] hebben partijen er samen voor gekozen om het geld uit te geven dat [verweerster] ontving als ondernemer. [verzoekster] betwist dat zij toegang had tot de zakelijke bankrekening en dat zij verplichtingen op naam van [verweerster] zette. Ook voert [verzoekster] aan dat zij geen invloed had op de gang van zaken binnen de onderneming van [verweerster] en heel lang geen idee had van de omvang van de schuldenproblematiek. [verweerster] heeft haar stellingen niet nader onderbouwd, zodat die, tegenover de betwisting van [verzoekster] , niet zijn komen vast te staan. De rechtbank ziet daarom geen grond om af te wijken van het hiervoor genoemde uitgangspunt en stelt vast dat [verzoekster] voor de ontbinding van de gemeenschap niet aansprakelijk was voor deze schuld.
2.31.
Niet in geschil is dat de schuld aan Blaauwe Cijfers een zakelijke schuld is uit de eenmanszaak van [verweerster] . De rechtbank stelt daarom vast dat alleen [verweerster] aansprakelijk was voor deze schuld voor de ontbinding van de gemeenschap.
2.32.
[verzoekster] heeft onbetwist gesteld dat de schuld aan [X] een aankoop van [verweerster] betreft van gezondheidssupplementen voor haar eigen gebruik. De rechtbank stelt daarom vast dat alleen [verweerster] voor deze door haar aangegane schuld aansprakelijk was voor de ontbinding van de gemeenschap.
2.33.
Niet in geschil is dat de schuld aan Greenwheels niet betaalde kosten betreft voor een door [verweerster] gehuurde auto. [verweerster] stelt dat beide partijen deze schuld behoren te dragen, omdat zij de auto moest huren omdat [verzoekster] haar auto had meegenomen. [verzoekster] stelt dat alleen [verweerster] aansprakelijk is voor deze schuld omdat dit een zakelijke schuld van haar onderneming betreft. De rechtbank overweegt dat niet in geschil is dat [verzoekster] , met instemming van [verweerster] , de auto van [verweerster] gedurende twee weken na het uiteengaan van partijen op 18 januari 2022 heeft gebruikt. Niet gebleken is dat partijen afspraken hebben gemaakt over door [verweerster] (wegens het gemis van een auto) dan te maken kosten voor een huurauto. De rechtbank ziet daarom geen grond om vast te stellen dat [verzoekster] mede aansprakelijk was voor deze schuld voor de ontbinding van de gemeenschap, en stelt vast dat alleen [verweerster] hiervoor aansprakelijk was.
2.34.
Uit een overgelegde e-mail blijkt dat de schuld aan [I] niet betaalde kosten voor schoonmaakwerk betreft dat in opdracht van [verweerster] is verricht in de echtelijke woning nadat [verzoekster] de echtelijke woning had verlaten. De rechtbank stelt daarom vast dat alleen [verweerster] aansprakelijk was voor deze schuld voor de ontbinding van de gemeenschap.
De schulden die door [verzoekster] zijn aangegaan
2.35.
Een ander gevolg van de afstand, hetgeen de rechtbank voor recht zal verklaren, is dat [verweerster] geheel wordt ontheven van de draagplicht van de schulden waarvoor zij voor de ontbinding van de gemeenschap niet aansprakelijk was. Niet in geschil is dat dit de volgende schulden betreft:
  • de schuld aan de DUO van € 5.980;
  • de schuld aan de Belastingdienst van € 850;
  • de schuld aan ICS van € 708,52.
Gezamenlijke schulden
2.36.
De aansprakelijkheid voor gemeenschapsschulden waarvoor beide echtgenoten vóór de ontbinding aansprakelijk zijn, blijft ook na afstand op ieder van hen rusten. De echtgenoten dienen deze schulden ieder voor de helft te dragen. De rechtbank zal aldus voor recht verklaren.
2.37.
Niet in geschil is dat beide partijen voor de ontbinding aansprakelijk waren voor de volgende schulden:
  • de schuld aan de ANWB van € 110,50;
  • de schuld aan Canal Digital van € 85,01;
  • de openstaande posten ter zake gebruik van gas en elektra in de woning aan de [straat] [woonplaats] , tot de datum van feitelijk vertrek uit de woning door [verzoekster] (18 januari 2022);
  • het openstaande bedrag van € 200 aan gemeentelijke belastingen;
  • de schuld aan Oostlander Verhoeven van € 340,31;
  • de schuld aan de gemeente Haarlem van € 1.212,87;
  • de schuld aan de heer [S] en mevrouw [S] ter zake van niet betaalde huur voor de woning aan de [straat] te [woonplaats] ;
  • de schuld aan mevrouw [G] ter zake van niet betaalde huur voor woning aan [adres] te [woonplaats] .
2.38.
In geschil is of beide partijen voor de ontbinding aansprakelijk waren voor de volgende schulden:
  • de schuld aan de heer [naam] van € 8.000 ter zake van een verstrekte lening;
  • de schuld aan Freelance Factoring van € 9.655,80;
  • de schuld aan Bol.com van € 197,49.
2.39.
Met betrekking tot de schuld aan de heer [naam] overweegt de rechtbank als volgt. [verweerster] stelt dat partijen gezamenlijk een bedrag van € 10.000 hebben geleend van de heer [naam] . [verzoekster] voert aan dat zij pas achteraf had gehoord dat deze geldlening tot stand is gekomen en dat zij hier nimmer toestemming voor had verleend. [verweerster] heeft ter onderbouwing van haar stelling een kopie van de geldleningsovereenkomst overgelegd, waarop zowel de namen van [verweerster] als [verzoekster] staan, maar waarop alleen de handtekening van [verweerster] staat. Op de overeenkomst staat vermeld dat de heer [naam] op 2, 5 en 6 juli 2021 een geldlening heeft verstrekt van in totaal € 10.000. [verweerster] heeft ook een kopie van tussen partijen gevoerde Whatsappgesprekken overgelegd, waaruit blijkt dat [verzoekster] op 1 juli 2021 het volgende heeft geschreven: “Nog even zitten rekenen, maar we kunnen die 10.000 nogal goed gebruiken. Dus laten we dat maar doen. Heel goed gevraagd van jou lief en superlief van [naam] .”. Naar oordeel van de rechtbank blijkt hieruit dat [verzoekster] toestemming heeft gegeven voor de geldlening en dat partijen de geldlening derhalve gezamenlijk zijn aangegaan. Niet in geschil is dat partijen € 2.000 op de lening hebben afgelost, zodat een schuld € 8.000 resteert. De rechtbank stelt vast dat beide partijen hiervoor aansprakelijk waren voor de ontbinding van de gemeenschap.
2.40.
Niet in geschil is dat de schuld aan Freelance Factoring een door dit bedrijf aan [verweerster] verrichtte onverschuldigde betaling betreft. [verzoekster] stelt dat dit een zakelijke schuld is die verbonden is aan de eenmanszaak van [verweerster] , en dat de schuld daarom alleen voor rekening van [verweerster] moet komen. [verweerster] is van mening dat beide partijen de schuld dienen te dragen. De rechtbank overweegt als volgt. [verweerster] heeft onbetwist gesteld dat partijen het onverschuldigd betaalde bedrag hebben gebruikt om huur en andere vaste lasten, boodschappen en leuke dingen mee te betalen. [verzoekster] heeft erkend dat partijen bewust van het onverschuldigd betaalde bedrag zijn gaan leven. Naar oordeel van de rechtbank is de schuld daarom aan te merken als kosten van de gewone gang van de huishouding als bedoeld in artikel 1:85 BW. De rechtbank stelt daarom vast dat beide partijen aansprakelijk waren voor deze schuld voor de ontbinding van de gemeenschap.
2.41.
Niet in geschil is dat de schuld aan Bol.com niet betaalde kosten betreft voor een door [verweerster] gedane bestelling van inboedelgoederen toen partijen nog samenwoonden. Naar oordeel van de rechtbank is het kopen van een inboedel aan te merken als het aangaan van een verbintenis ten behoeve van de gewone gang van de huishouding als bedoeld in artikel 1:85 BW. De rechtbank stelt daarom vast dat beide partijen aansprakelijk waren voor deze schuld voor de ontbinding van de gemeenschap.
Regresrecht huurpenningen [straat] [woonplaats]
2.42.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat partijen op de peildatum een schuld hadden ter zake van achterstallige huur over de maanden december 2021 en maart 2022, van in totaal € 3.750. Uit de stukken blijkt ook dat [verzoekster] op 22 augustus 2022 dit bedrag aan de voormalige verhuurder heeft voldaan. De rechtbank zal daarom, conform het verzoek van [verzoekster] , voor recht verklaren dat [verzoekster] een regresrecht heeft jegens [verweerster] op grond waarvan [verweerster] een bedrag van € 1.875 (de helft van € 3.750) aan [verzoekster] dient te voldoen.
Draagplicht voor aanmanings- en incassokosten
2.43.
[verzoekster] verzoekt te bepalen dat alleen [verweerster] draagplichtig is voor de incasso- en aanmaningskosten ter zake van de bovengenoemde schulden voor zover die kosten zijn ontstaan nadat [verzoekster] de echtelijke woning heeft verlaten (op 18 januari 2022). Zij stelt hiertoe dat alleen [verweerster] deze aanmaningen heeft ontvangen en dat [verzoekster] daarom niet de mogelijkheid had om betalingsregelingen te treffen en daardoor de bijkomende kosten te voorkomen. [verweerster] voert hier verweer tegen. De rechtbank zal het verzoek van [verzoekster] afwijzen voor zover het ziet op incasso- en aanmaningskosten ter zake van schulden waarvoor vóór de ontbinding één van partijen aansprakelijk was, omdat voor recht zal worden verklaard dat de betreffende partij voor de betreffende schuld draagplichtig zal zijn, wat inhoudt dat die partij ook draagplichtig zal zijn voor de incasso- en aanmaningskosten. Wat betreft de schulden waarvoor beide partijen aansprakelijk waren voor de ontbinding van de gemeenschap, overweegt de rechtbank als volgt. Uit de stukken blijkt dat alleen voor de schulden aan de ANWB, de gemeente Haarlem en Bol.com incasso- of aanmaningskosten zijn ontstaan nadat [verweerster] de echtelijke woning had verlaten. In het enkele feit dat [verzoekster] de betreffende aanmaningen niet heeft ontvangen, ziet de rechtbank onvoldoende reden om te bepalen dat zij niet draagplichtig is voor de incasso- of aanmaningskosten. Wat betreft de schulden aan de ANWB en Bol.com geldt dit te meer omdat deze zijn ontstaan voordat [verzoekster] de echtelijke woning had verlaten. Het verzoek van [verzoekster] zal daarom worden afgewezen.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te [huwelijksplaats] op [huwelijksdatum] ;
3.2.
verklaart voor recht dat de door [verzoekster] gedane afstand van de huwelijksgoederengemeenschap tot gevolg heeft:
  • dat [verweerster] alle onder rechtsoverweging 2.25. genoemde activa verkrijgt;
  • dat [verzoekster] niet langer aansprakelijk en draagplichtig is voor de onder rechtsoverwegingen 2.27. en 2.28. genoemde schulden;
  • dat [verweerster] niet langer draagplichtig is voor de onder rechtsoverweging 2.35. genoemde schulden;
  • dat beide partijen aansprakelijk en draagplichtig blijven voor de onder rechtsoverwegingen 2.37. en 2.38. genoemde schulden;
3.3.
verklaart voor recht dat [verzoekster] een regresrecht heeft op grond waarvan [verweerster] een bedrag van € 1.875 aan [verzoekster] dient te betalen;
3.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Lintjer, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. J. Leertouwer op 25 januari 2023.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.