In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 20 april 2023 uitspraak gedaan over een verzoek tot uithuisplaatsing van een minderjarige, ingediend door de gecertificeerde instelling De Jeugd- & Gezinsbeschermers. Het verzoek was gebaseerd op zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige, die bij haar moeder woont. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de moeder en haar advocaat, mr. E.J. Coxon, aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van de GI.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder belast is met het ouderlijk gezag en dat de minderjarige onder toezicht is gesteld. De GI verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing voor vier maanden, maar de kinderrechter oordeelde dat het verzoek onvoldoende onderbouwd was. Er zijn zorgen over de thuissituatie, maar deze zijn niet zo ernstig dat uithuisplaatsing noodzakelijk is. De kinderrechter benadrukte dat er nog andere mogelijkheden zijn om de stabiliteit in de thuissituatie te verbeteren en dat het in het belang van de minderjarige is om hulpverlening in te zetten.
De kinderrechter heeft het verzoek tot uithuisplaatsing afgewezen, omdat er onvoldoende informatie was om deze ingrijpende maatregel te rechtvaardigen. De kinderrechter heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, maar dat er binnen drie maanden hoger beroep kan worden ingesteld. De kinderrechter heeft ook aangegeven dat het van belang is om de komende periode te benutten voor het inzetten van hulpverlening in de thuissituatie.