ECLI:NL:RBNHO:2023:4990

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 maart 2023
Publicatiedatum
31 mei 2023
Zaaknummer
10301142 \ WM VERZ 23-88
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing officier van justitie inzake verkeersboete en hoorplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Zaanstad, op 17 maart 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een beslissing van de officier van justitie. Betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het rijden met een voertuig dat niet voorzien was van goed werkende remlichten. Betrokkene heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. De gemachtigde van betrokkene, mr. E. Özkan, voerde aan dat de hoorplicht was geschonden en dat de pleeglocatie onduidelijk was. De kantonrechter oordeelde dat, hoewel de officier van justitie had afgezien van het horen, betrokkene voldoende op de hoogte was van de gedraging en zich kon verdedigen. De kantonrechter vernietigde de beslissing van de officier van justitie, maar oordeelde dat de boete terecht was opgelegd. De kantonrechter wees ook het verzoek om proceskostenvergoeding af, omdat betrokkene niet in het gelijk was gesteld. De uitspraak werd openbaar gedaan door mr. A.P. Ploeger, kantonrechter, en de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknummer : 10301142 \ WM VERZ 23-88
CJIB-nummer : 247247123
Uitspraakdatum : 17 maart 2023
Uitspraak op een beroep als bedoeld in artikel 9 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV)
in de zaak van
[betrokkene]
gemachtigde : mr. E. Özkan, MREO te Hoofddorp.

Het verloop van de procedure

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna te noemen: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond verklaard. Tegen die beslissing is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 7 maart 2023. Op de zitting is de vertegenwoordiger van de officier van justitie verschenen. Gemachtigde van betrokkene is niet verschenen. De kantonrechter heeft na de zitting uitspraak gedaan.

Overwegingen

De gedraging waarvoor de boete is opgelegd, luidt – kort omschreven – als volgt: als bestuurder van een voertuig rijden, terwijl voertuig niet voorzien is van goed werkende remlichten.
Betrokkene is het niet eens met de beslissing van de officier van justitie en heeft in het beroepschrift de gronden daarvoor aangevoerd.
Gemachtigde van betrokkene heeft onder andere aangevoerd dat de hoorplicht is geschonden. De officier van justitie heeft het beroep kennelijk ongegrond verklaard en meegedeeld dat om die reden is afgezien van het horen. Nu de inhoud van het beroep het voor de officier van justitie noodzakelijk maakte de uit het dossier blijkende informatie betreffende de constatering van de gedraging te raadplegen, kan niet worden gesproken van een kennelijk ongegrond beroep. De officier van justitie had daarom niet mogen afzien van het horen. Dat betekent dat het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond is en dat die beslissing moet worden vernietigd.
Nu de beslissing van de officier van justitie wordt vernietigd, moet de kantonrechter beoordelen of de boete terecht is opgelegd.
De gemachtigde stelt in zijn beroepschrift dat hij het aanvullend proces-verbaal niet heeft ontvangen, ondanks deze wel te hebben opgevraagd. De kantonrechter overweegt dat in zaken als deze het zaakoverzicht en - indien van toepassing - een foto van de gedraging wordt aangemerkt als op de zaak betrekking hebbende stukken. Het dossier bevat geen aanvullend proces-verbaal van de verbalisant en deze is ook niet opgevraagd door de officier van justitie. Dit verweer van de gemachtigde treft dus geen doel.
Tevens stelt de gemachtigde dat de pleeglocatie onduidelijk is en dat dit van belang is om de gedraging te kunnen vast stellen. De kantonrechter overweegt dat de boete wordt opgelegd bij inleidende beschikking die alle gegevens bevat. Ook wanneer de aanduiding van de pleeglocatie in de inleidende beschikking onjuist of onduidelijk zou zijn, hoeft dit naar vaste rechtspraak niet te leiden tot vernietiging van de beschikking, wanneer bij de betrokkene redelijkerwijs geen misverstand kan zijn ontstaan omtrent de vraag op welke gedraging de hem opgelegde boete betrekking heeft en waartegen hij zich moet verdedigen.
Nu betrokkene is staandegehouden kan worden vastgesteld dat betrokkene weet om welke gedraging het gaat en waartegen hij zich moet verdedigen, zodat ook dit verweer geen doel treft.
De kantonrechter is van oordeel dat uit de stukken die zich in het dossier bevinden voldoende blijkt dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, is verricht. Dit blijkt met name uit de verklaring van de verbalisant in het zaakoverzicht en de foto welke door de verbalisant is gemaakt ten tijde van de staandehouding. De boete is dus terecht opgelegd.
De kantonrechter ziet in hetgeen betrokkene heeft aangevoerd ook geen reden om de boete te matigen. Het beroep tegen de beschikking waarbij de boete is opgelegd, wordt daarom ongegrond verklaard.
De kantonrechter zal het verzoek om een proceskostenvergoeding afwijzen. Gelet op de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden [1] kunnen proceskosten voor vergoeding in aanmerking komen als betrokkene geheel of gedeeltelijk in het gelijk is gesteld. Betrokkene is geheel of gedeeltelijk in het gelijk gesteld als de beschikking waarbij de boete is opgelegd, wordt vernietigd of wordt gewijzigd wat betreft het boetebedrag, de omschrijving van de gedraging en/of de feitcode. Dat is hier niet het geval. De beslissing van de officier van justitie is wel vernietigd wegens het niet of onvoldoende nageleefd zijn van procedurele voorschriften, maar dat is geen reden voor toekenning van een proceskostenvergoeding.

De uitspraak

De kantonrechter:
‒ verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond en vernietigt die beslissing;
‒ verklaart het beroep tegen de beschikking waarbij de boete is opgelegd ongegrond;
‒ wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Ploeger, kantonrechter, bijgestaan door de griffier, en in het openbaar uitgesproken.
De griffier De kantonrechter
Tegen deze uitspraak kan op grond van artikel 14 WAHV hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, binnen 6 weken na de hieronder vermelde dag van toezending. Hoger beroep is in beginsel alleen mogelijk als de boete in de uitspraak is bepaald op een bedrag van meer dan € 110,00. Het beroepschrift moet worden verzonden aan de afdeling Kanton van de rechtbank Noord-Holland, Postbus 251, 1800 BG Alkmaar. De wet gaat uit van een geheel schriftelijke procedure in hoger beroep, tenzij door u bij het beroepschrift uitdrukkelijk om een mondelinge behandeling van de zaak is verzocht.
Het instellen van hoger beroep per e-mail is niet mogelijk.
Datum toezending:

Voetnoten

1.Vgl. de uitspraak van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 april 2020, te vinden op www.rechtspraak.nl met zoekterm ECLI:NL:GHARL:2020:3336.