ECLI:NL:RBNHO:2023:4898

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 mei 2023
Publicatiedatum
25 mei 2023
Zaaknummer
15/258842-22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen verkrachting en poging tot verkrachting bij station in Castricum met bewijsbeoordeling en strafoplegging

Op 25 mei 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van verkrachting en poging tot verkrachting. De feiten vonden plaats op 9 oktober 2022 in Castricum, waar het slachtoffer, een jonge vrouw, werd benaderd door de verdachte en een medeverdachte terwijl zij op een bankje zat te wachten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededader het slachtoffer hebben betast en geprobeerd hebben haar te verkrachten. De rechtbank heeft de aangifte van het slachtoffer als geloofwaardig en betrouwbaar aangemerkt, ondersteund door DNA-onderzoek en getuigenverklaringen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten en hem een gevangenisstraf van drie jaar opgelegd, evenals een schadevergoeding van €5.290,53 aan het slachtoffer. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer meegewogen in de strafmaat. De verdachte is ook veroordeeld tot betaling van de schadevergoedingsmaatregel aan de Staat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/258842-22 (P)
Uitspraakdatum: 25 mei 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 11 mei 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum- en plaats]),
niet ingeschreven op enig adres in de basisregistratie personen,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Ter Apel.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. R.P. Peters en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. J. Kleiman, advocaat te Noord-Scharwoude, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 9 oktober 2022 te Castricum, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging, althans alleen, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] heeft/hebben gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte en/of zijn mededader
- de bovenbenen en/of de vagina van die [slachtoffer] betast en/of
- zijn/hun hand(en) in de broek en/of de onderbroek van die [slachtoffer] gedaan en (vervolgens) zijn/hun vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] gestopt en/of gehouden en/of
- de buik en/of de rug, althans het lichaam van die [slachtoffer] onder haar kleding betast en/of
- de borsten van die [slachtoffer] onder haar kleding betast en of in de borsten van die [slachtoffer] geknepen en/of
- in de billen van die [slachtoffer] geknepen
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin, dat verdachte en/of zijn mededader
- die [slachtoffer] (telkens) heeft/hebben vastgepakt en/of - gehouden en/of
- de broek en/of de string van die [slachtoffer] naar beneden heeft/hebben getrokken;
2
hij op of omstreeks 9 oktober 2022 te Castricum, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader voorgenomen misdrijf om door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en), [slachtoffer] te dwingen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader
- die [slachtoffer] vastgepakt en/of gehouden en/of
- de broek en/of de string van die [slachtoffer] naar beneden getrokken en/of
- zijn/hun penis in de vagina van die [slachtoffer] getracht te brengen
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaring van aangeefster onvoldoende consistent en onvoldoende betrouwbaar is om te worden gebruikt voor het bewijs. Daar komt bij dat de verklaring van aangeefster onvoldoende wordt ondersteund door bewijsmiddelen uit een andere bron. De uitkomsten van het DNA-onderzoek passen even goed bij het scenario dat uit de verklaringen van de verdachten naar voren komt, inhoudende dat zij aangeefster hebben opgetild en op een bankje hebben gezet. De raadsman heeft geconcludeerd tot integrale vrijspraak.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsmotivering
De rechtbank ziet zich in deze zaak voor de vraag gesteld of de aangifte van aangeefster als voldoende betrouwbaar kan worden aangemerkt om als grondslag te dienen voor een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten en of de aangifte voldoende steun vindt in overige bewijsmiddelen. Deze twee vragen zijn naar het oordeel van de rechtbank onlosmakelijk met elkaar verbonden.
De rechtbank stelt voorop dat aangeefster in haar aangifte – die vooraf is gegaan door een zogeheten ‘informatief gesprek zeden’, dat enkele uren na het incident heeft plaatsgevonden en waarin zij nagenoeg gelijkluidend heeft verklaard – consistent en gedetailleerd heeft verklaard over de seksuele handelingen die de verdachten op 9 oktober 2022 bij haar hebben gepleegd en de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden. Daarbij heeft zij ook aangegeven dat zij sommige dingen niet met zekerheid kon zeggen, bijvoorbeeld of er wel of niet met de penis bij haar is binnengedrongen. De rechtbank overweegt verder dat het dossier geen aanwijzingen bevat dat aangeefster haar verklaringen valselijk zou hebben afgelegd of dat deze anderszins in strijd met de waarheid zouden zijn. Aangeefster en de verdachten kenden elkaar immers niet. De rechtbank is van oordeel dat de aangifte als geloofwaardig en betrouwbaar kan worden aangemerkt en neemt deze tot uitgangspunt in de onderhavige zaak.
Op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan niet uitsluitend worden aangenomen op grond van de verklaring van één getuige (de zogenoemde ‘unus testis’-regel). Deze bepaling heeft betrekking op de tenlastelegging als geheel en niet op een onderdeel daarvan. Zij beoogt de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat artikel 342, tweede lid, Sv de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
De aangifte van aangeefster komt er in essentie op neer dat zij in de vroege ochtend van 9 oktober 2022 achter het station van Castricum op een bankje zat, toen er twee mannen aan weerszijden van haar kwamen zitten, die beiden direct haar borsten en billen gingen betasten. Aangeefster werd door hen achterover op het bankje geduwd, terwijl zij probeerde zich te verzetten. Hierbij is een van haar nagels gebroken en heeft zij haar knie opengehaald. Haar broek werd naar beneden getrokken en zij voelde dat er hardhandig vingers in haar vagina werden geduwd. Vervolgens zag zij dat een van de mannen zijn broek open maakte en probeerde zijn penis bij haar binnen te duwen, terwijl de ander haar vasthield. Aangeefster heeft kans gezien haar vriend [naam] te bellen en heeft hem gezegd dat hij ‘nu nu nu’ moest komen.
Deze verklaring vindt steun in het volgende bewijsmateriaal.
[naam] heeft als getuige verklaard dat hij in de bewuste nacht werd gebeld door aangeefster en dat zij hem vertelde dat zij in gevecht was en dat haar nagel afgebroken was. Kort daarna was er weer telefonisch contact, waarin aangeefster tegen [naam] zei dat hij ‘nu nu nu’ moest komen. [naam] is direct naar het station gerend en trof daar aangeefster aan op een bankje, liggend tussen twee jongens. Aangeefster was geëmotioneerd en vertelde direct dat er een verkrachting was geweest.
Verbalisanten die enige tijd later ter plaatse kwamen, hebben gerelateerd dat aangeefster huilde en vertelde dat zij aangerand, c.q. verkracht was door twee mannen die een buitenlandse taal spraken. Een van de verbalisanten heeft vervolgens de verdachte en zijn medeverdachte staande gehouden op het perron. Aangeefster verklaarde stellig dat dit de mannen waren die zij bedoelde.
Aangeefster is hierna direct door de politie overgebracht naar het Centrum voor Seksueel Geweld in het Spaarne Ziekenhuis in Hoofddorp. Daar heeft het eerder genoemde informatief gesprek plaatsgevonden. Tevens is aangeefster door een forensisch arts onderzocht. Bij dit onderzoek werd geconstateerd dat aangeefster schaafwonden had op haar rechterheup en op haar linkerknie, dat de nagel van de wijsvinger van haar linkerhand was afgebroken en dat op de buitenzijde van haar linker bovenbeen een rode huidverkleuring zichtbaar was.
Daarnaast is uit vergelijkend DNA-onderzoek naar voren gekomen dat – kort gezegd – de bemonsteringen van de linkerbil en de buik rondom de navel van aangeefster een sterke match opleveren met de verdachte en dat de bemonstering van de rechterborst van aangeefster een zeer sterke match oplevert met de medeverdachte.
De bemonsteringen van de nagels van de linker wijs- en middelvinger van de verdachte leveren een zeer sterke match op met aangeefster. Uit nader RNA-onderzoek is gebleken dat het veel waarschijnlijker is wanneer de bemonsteringen van de nagels van de verdachte elk vaginale cellen en/of menstruele secretie bevatten, dan wanneer de bemonsteringen uitsluitend andere typen cellen bevatten.
(Voor de exacte en volledige weergave van de onderzoeksresultaten verwijst de rechtbank naar de bewijsmiddelenbijlage).
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de verklaring van aangeefster verankering vindt in andere bewijsmiddelen in het dossier en daarmee objectief verifieerbaar is. De rechtbank acht de verklaring van aangeefster daarom betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Daar staat tegenover dat de verdachte zijn verklaring enkele malen, telkens na het bekend worden van nieuwe onderzoeksresultaten, heeft bijgesteld.
De aangifte en de overige bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, leveren voldoende bewijs voor de ten laste gelegde verkrachting en poging verkrachting. De rechtbank is voorts van oordeel dat bewezen kan worden dat de verkrachting en poging verkrachting in vereniging zijn gepleegd. Er is sprake van medeplegen indien de betreffende delicten in nauwe en bewuste samenwerking zijn begaan. De rechtbank overweegt dat de verdachte en de medeverdachte beiden aangeefster betast hebben op haar lichaam en dat de verdachte zijn vingers in de vagina van aangeefster heeft gestopt en heeft geprobeerd zijn penis bij haar binnen te duwen, terwijl de medeverdachte aangeefster vasthield. De rechtbank is daarom van oordeel dat er sprake is van een gezamenlijke uitvoering van de delicten, zodat medeplegen bewezen kan worden.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich, tezamen en in vereniging met de medeverdachte, heeft schuldig gemaakt aan de verkrachting van aangeefster en een poging daartoe.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
1
hij op 9 oktober 2022 te Castricum, tezamen en in vereniging met een ander, door feitelijkheden [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte en/of zijn mededader
- zijn hand in de broek en de onderbroek van die [slachtoffer] gedaan en vervolgens zijn vingers in de vagina van die [slachtoffer] gestopt en
- de borsten van die [slachtoffer] onder haar kleding betast en in de borsten van die [slachtoffer] geknepen
en bestaande die feitelijkheden hierin, dat verdachte en zijn mededader
- die [slachtoffer] telkens hebben vastgepakt en -gehouden en
- de broek en de string van die [slachtoffer] naar beneden hebben getrokken.
2
hij op 9 oktober 2022 te Castricum, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om door feitelijkheden [slachtoffer] te dwingen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer],
- die [slachtoffer] heeft vastgepakt en/of gehouden en
- de broek en de string van die [slachtoffer] naar beneden heeft getrokken en
- zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] heeft getracht te brengen
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1
Verkrachting, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Ten aanzien van feit 2
Poging tot verkrachting, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van voorarrest.
6.2
Standpunt van de verdediging
Voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, heeft de verdediging oplegging van een gevangenisstraf van 20 maanden bepleit.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte en de medeverdachte hebben zich schuldig gemaakt aan de verkrachting van een jonge vrouw en een poging daartoe. Het slachtoffer zat in de vroege ochtenduren na het uitgaan op een bankje achter het station in Castricum te wachten op haar vrienden. De verdachte en zijn vriend kwamen naast haar zitten en begonnen haar direct te betasten. Het slachtoffer verzette zich verbaal en fysiek, maar was niet opgewassen tegen haar belagers. Zij is door hen achterover op het bankje geduwd en vastgehouden en haar broek werd naar beneden getrokken. Vervolgens voelde zij dat er op hardhandige wijze vingers in haar vagina werden geduwd. Dit deed veel pijn. Ook zag zij dat een van de daders zijn broek open maakte en een poging deed haar te penetreren met zijn penis. Uiteindelijk heeft zij kans gezien een van haar vrienden te bellen, die naar haar toe is gekomen.
De verdachte en zijn vriend hebben hiermee op grove wijze inbreuk gemaakt op de geestelijke en lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van seksueel geweld daar vaak nog lange tijd op allerlei terreinen ernstige nadelige gevolgen van ondervinden. De rechtbank weegt daarbij mee dat de verdachte en de medeverdachte op laffe wijze misbruik hebben gemaakt van de kwetsbare positie waarin het jonge slachtoffer zich ‘s nachts alleen op straat tegenover hun getalsmatige en fysieke overwicht bevond. Het moet voor het slachtoffer een vernederende, kwetsende en traumatische gebeurtenis zijn geweest. Ter zitting heeft zij bij het uitoefenen van het spreekrecht gezegd dat er geen woorden zijn voor de pijn en het verdriet die dit heeft veroorzaakt. De verdachte en de medeverdachte hebben absoluut geen rekening gehouden met de gevoelens van of de gevolgen voor het slachtoffer. Dat neemt de rechtbank hen zeer kwalijk.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het strafblad van de verdachte, gedateerd 22 maart 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder ter zake van een zedendelict is veroordeeld.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

7.In beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen

De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank zal bevelen dat de in deze zaak in beslag genomen, niet teruggegeven kledingstukken, worden onttrokken aan het verkeer.
De rechtbank stelt voorop dat de kleding niet onder de verdachte, maar onder aangeefster in beslag genomen is. De rechtbank overweegt voorts dat aannemelijk is dat de kleding door het daaraan verrichte forensisch sporenonderzoek onbruikbaar is geworden, terwijl aangeefster ter zitting te kennen heeft gegeven geen prijs te stellen op teruggave. Gelet hierop gaat de rechtbank ervan uit dat dat de officier van justitie opdracht zal geven tot vernietiging van de betreffende kleding en dat geen beslissing van de rechtbank is vereist.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De vordering
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft, door tussenkomst van mr. M. Berbee, advocaat te Den Helder als haar gemachtigde, een vordering tot schadevergoeding van € 5.290,53 ingediend tegen de verdachte wegens materiële (€ 290,53) en immateriële schade (€ 5.000,00) die zij als gevolg van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde materiële schade bestaat uit:
- kleding € 78,98
- reis- en parkeerkosten € 117,56
- inkomstenderving € 93,99.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering voldoende onderbouwd en toegelicht en heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing hiervan, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en met toekenning van de wettelijke rente.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering in verband met de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging gesteld dat – in geval van een bewezenverklaring – wat betreft de kleding (met uitzondering van de broek) het causaal verband tussen de schade en de ten laste gelegde feiten ontbreekt.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten. Dat geldt ook voor de post ‘kleding’, nu aannemelijk is geworden dat deze door het daaraan verrichte forensisch onderzoek onbruikbaar is geworden. Daarmee is het oorzakelijk verband met de bewezen verklaarde feiten gegeven. De rechtbank wijst daarom het gevorderde bedrag van € 290,53 toe. Dit bedrag is voldoende onderbouwd en ook redelijk.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank het volgende.
Op grond van artikel 6:106, eerste lid, sub b van het Burgerlijk Wetboek heeft degene die in zijn of haar persoon is aangetast recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. In beginsel moet degene die zich hierop beroept de aantasting in de persoon met concrete gegevens onderbouwen. In bepaalde gevallen kunnen de aard en de ernst van de normschending echter meebrengen dat relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon zonder meer kan worden aangenomen. Naar het oordeel van de rechtbank is dat in dit geval aan de orde. Uit het verhandelde ter zitting en de onderbouwing bij het voegingsformulier is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. De rechtbank heeft, evenals de benadeelde partij, voor de hoogte van het schadebedrag aansluiting gezocht bij letselcategorie 3 van de Letsellijst van het Schadefonds Geweldsmisdrijven. De bij die categorie behorende uitkering bedraagt € 5.000,-. De rechtbank acht ter zake van de onderhavige feiten toewijzing van dat bedrag billijk.
Samengevat zal de vordering dus worden toegewezen tot een totaalbedrag van € 5.290,53 (€ 290,53 + € 5.000,-), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 oktober 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden gemaakte kosten worden begroot op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen (kort gezegd: verkrachting in vereniging en poging tot verkrachting in vereniging) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De artikelen 36f, 45, 57, 242 en 248 Sr zijn van toepassing.

10.Beslissing

De rechtbank:
 Verklaart
bewezendat de verdachte de onder
1 en 2ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
 Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) jaren.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
 Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 5.290,53 (vijfduizend tweehonderdnegentig euro en drieënvijftig cent)bestaande uit € 290,53 als vergoeding voor de materiële en € 5.000,00 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 9 oktober 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening, aan [slachtoffer] voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
 Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 5.290,53 (vijfduizend tweehonderdnegentig euro en drieënvijftig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 61 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 oktober 2022 tot aan de dag van de algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.J. Roos, voorzitter,
mrs. L. Boonstra en J. Lintjer, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier A. Helder,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 mei 2023.