ECLI:NL:RBNHO:2023:4852

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
25 mei 2023
Zaaknummer
C/15/332712
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 25 april 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, uitspraak gedaan in de zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige. De rechtbank heeft besloten om de ondertoezichtstelling van de minderjarige, geboren op [geboortedatum] te [plaats], te verlengen voor de duur van zes maanden, tot 10 november 2023. De rechtbank onderschrijft de visie van de gecertificeerde instelling (GI), de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, dat de minderjarige niet meer bij een van haar ouders, maar in het huidige pleeggezin zal opgroeien. De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag, maar er zijn ernstige zorgen over de opvoedsituatie bij de moeder, die in een gewelddadige relatie verkeert. De moeder heeft niet voldoende inzicht in de risico's van haar situatie en heeft eerder aangegeven dat zij het eens is met het opvoedbesluit van de GI, maar blijft in een onveilige relatie. De vader kan vanwege zijn werk niet de volledige zorg voor de minderjarige op zich nemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de GI de afgelopen periode hulpverlening heeft ingezet, maar dat de onveiligheid in de thuissituatie bij de moeder blijft bestaan. De rechtbank heeft de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk geacht in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2023.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Alkmaar
Zaaknummer: C/15/332712 / JU RK 22-1536
Datum uitspraak: 25 april 2023
Beschikking van de meervoudige kamer over een verlenging ondertoezichtstelling en een verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen: de GI,
betreffende
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] ,
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [plaats] ,
advocaat: mr. J.I. Vervest, kantoorhoudende te Heemskerk,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [plaats] ,
advocaat: mr. M.E. Groot, kantoorhoudende te Heerhugowaard.

1.Het procesverloop

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van 9 november 2022 van de kinderrechter van deze rechtbank en de daarin genoemde stukken;
- de brief van de GI van 14 april 2023, ingekomen bij de griffie op 17 april 2023.
1.2
Op 25 april 2023 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld.
Verschenen en gehoord zijn:
- de vader, bijgestaan door mr. M.E. Groot;
- de moeder, bijgestaan door mr. J.I. Vervest;
- [vertegenwoordiger van de GI] , namens de GI.
2 De feiten
2.1
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2
Bij beschikking van 27 augustus 2021 is [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld voor de duur van drie maanden. Bij beschikking van 10 november 2021 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld tot 10 november 2022, welke ondertoezichtstelling is verlengd bij beschikking van 9 november 2022 tot 10 mei 2023, onder aanhouding van het meer verzochte.
2.3
Bij beschikking van 27 augustus 2021 heeft de kinderrechter ook een machtiging verleend om [de minderjarige] met spoed uit huis te plaatsen. Bij beschikking van 6 september 2021 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] verleend in een (netwerk)pleeggezin. Deze machtiging is daarna steeds verlengd, laatstelijk bij beschikking van 9 november 2022 tot 10 mei 2023, onder aanhouding van het meer verzochte.
2.4
[de minderjarige] verblijft op grond van voornoemde machtiging in een pleeggezin in [plaats] .
2.5
De tweelingbroer van [de minderjarige] , [tweelingbroer] , is ook onder toezicht gesteld en met een machtiging uit huis geplaatst. De ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [tweelingbroer] zijn laatstelijk verlengd bij beschikking van 9 november 2022 tot uiterlijk 10 november 2023.

3.Het verzoek en het standpunt van de GI

3.1
De GI handhaaft haar verzoek en verzoekt derhalve om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] te verlengen voor de duur van zes maanden tot 10 november 2023.
Daarnaast handhaaft de GI haar visie ten aanzien van het perspectief van [de minderjarige] , namelijk dat zij zal opgroeien in het pleeggezin.
3.2
De GI heeft aan dit verzoek ten grondslag gelegd dat zij de afgelopen periode -in opdracht van de kinderrechter- verder onderzoek heeft gedaan naar de mogelijkheden en opvoedvaardigheden van de moeder en daarmee naar de mogelijkheden van een eventuele thuisplaatsing van [de minderjarige] bij de moeder. De GI heeft de eerder vastgestelde bodemeisen voor een thuisplaatsing van [de minderjarige] opnieuw met de moeder bekeken en met haar afgestemd wat de moeder nodig heeft om aan de bodemeisen te voldoen. Met de moeder is afgesproken dat de hulpverlening vanuit het SIG zou worden geïntensiveerd (een keer per week een fysiek huisbezoek en twee à drie belmomenten in de week) en dat zij het contact met haar partner ( [partner] ), gezien de gewelddadige relatie, zou verbreken. De moeder zal hiervoor begeleiding vanuit de Blijf Groep krijgen. Met de moeder is ook afgesproken dat zij met de praktijkondersteuner van de huisarts zou kijken naar hulpverlening voor haar persoonlijke problematiek, zoals haar agressieregulatie-problematiek en depressieve klachten. Vanwege overbezetting van de praktijkondersteuning is dat laatste niet van de grond gekomen.
De afgelopen maanden heeft het patroon ten aanzien van de relatie van de moeder met haar partner zich voortgezet: het is een knipperlichtrelatie waarin nog steeds sprake is van fysieke mishandeling van de moeder. In januari 2023 heeft nog een incident plaatsgevonden waarbij de partner van de moeder haar een blauw oog heeft geslagen, haar heeft bedreigd en uitgescholden. De moeder heeft vervolgens aangifte gedaan en de partner heeft een straatverbod gekregen. Sinds maart 2023 is de moeder weer samen met [partner] .
De moeder heeft geen probleeminzicht, erkent haar eigen aandeel in de situatie onvoldoende en herkent zich niet voldoende in de grote zorgen die al lange tijd bestaan. Daarnaast heeft de moeder [de minderjarige] tijdens de omgang belast met zaken. Zo heeft zij gezegd dat zij [de minderjarige] zou hebben meegenomen als de omgang niet begeleid was geweest en heeft zij met [de minderjarige] gesproken over haar relatie. Verder is het zorgelijk dat het beide ouders niet gelukt is om met hulpverlening en bemiddeling vanuit de GI te werken aan het verbeteren van de onderlinge relatie.
De moeder heeft tijdens een evaluatie van de bodemeisen in december 2022 aangegeven dat zij toch achter het opvoedbesluit kan staan en dat zij wil dat [de minderjarige] opgroeit bij het pleeggezin. De vader heeft eerder al aangegeven dat hij vanwege zijn werk niet de volledige zorg- en opvoeding van [de minderjarige] op zich kan nemen, waardoor hij niet meegenomen is in het perspectiefonderzoek.
[de minderjarige] ontwikkelt zich goed in het pleeggezin en er wordt gezien dat [de minderjarige] zich daar veilig en op haar gemak voelt. [de minderjarige] volgt speltherapie bij Levvel en laat inmiddels meer los over wat zich in het verleden thuis heeft afgespeeld. Zo heeft zij aangegeven dat zij ruzies tussen de moeder en haar partner heeft meegemaakt en dat zij op die momenten erg bang is geweest. Het lukt de moeder niet om de zorgelijke gebeurtenissen waarover [de minderjarige] vertelt te herkennen en te erkennen en zij ziet haar eigen aandeel niet.
Gelet op het voorgaande komt de GI tot de conclusie dat een thuisplaatsing van [de minderjarige] bij haar moeder niet in haar belang is. Voor de ontwikkeling van [de minderjarige] is het van belang dat voor haar duidelijk is waar zij gaat opgroeien. De GI handhaaft daarom haar verzoek.
De GI zal bij toewijzing van het verzoek de Raad voor de Kinderbescherming verzoeken om onderzoek te doen naar de gezagspositie van de ouders.
3.3
De GI heeft ter zitting aan het voorgaande toegevoegd dat de grootste zorg van de GI is de onveiligheid bij de moeder thuis vanwege haar gewelddadige relatie. De GI heeft de afgelopen periode hulpverlening van de Blijf Groep en het SIG ingezet, ook nadat de moeder had aangegeven dat zij haar relatie wil voortzetten en is gebleken dat het pleeggezin een betere plek is voor [de minderjarige] . Het gebrek aan samenwerking tussen de ouders is daarnaast een blijvende zorg, maar de GI zal daar geen hulpverlening meer op inzetten omdat op dat punt geen verbetering meer valt te verwachten.
De GI is niet voornemens om de omgang tussen [de minderjarige] en de moeder op korte termijn uit te breiden. De speltherapie maakt bij [de minderjarige] los wat zij heeft ervaren aan onrust en onveiligheid. De GI vindt het belangrijk dat [de minderjarige] nu de tijd en ruimte krijgt om dat te verwerken in het pleeggezin. Als [de minderjarige] de speltherapie heeft afgerond en het beter met haar gaat zal opnieuw worden gekeken of de omgang tussen [de minderjarige] en de moeder uitgebreid kan worden als [de minderjarige] daar behoefte aan heeft. De GI wil dan onderzoeken of onbegeleide omgang met de moeder mogelijk is.
De GI vindt het van belang dat de plaatsing bij het pleeggezin wordt gewaarborgd en dat [de minderjarige] duidelijkheid krijgt over haar opvoedperspectief. [de minderjarige] ontwikkelt zich daar goed, zij hecht zich aan het pleeggezin en kan daar tot haar achttiende blijven.

4.De standpunten van de belanghebbenden

4.1
Mr. Vervest heeft namens de moeder ter zitting aangegeven dat zij vraagtekens heeft bij de uitvoering van het perspectiefonderzoek, omdat de moeder aan sommige bodemeisen bij voorbaat niet kon voldoen. Zo waren er wachtlijsten voor hulpverlening en weigert de vader zijn medewerking. Ook was de begeleide omgangsregeling zo beperkt dat de moeder onvoldoende kans heeft gekregen om te kunnen laten zien dat zij de zorg- en opvoeding over [de minderjarige] kan dragen. Desalniettemin is de moeder het eens met de verzoeken van de GI. De moeder legt zich er noodgedwongen bij neer dat [de minderjarige] niet bij haar zal opgroeien, omdat de vader dat nooit zal accepteren. De moeder herkent de zorgen van de GI over de onveiligheid in haar thuissituatie niet. De moeder en haar partner gaan samen naar de Blijf Groep en de moeder hoopt dat hierdoor de relatie verbetert. De moeder wil graag dat de omgang met [de minderjarige] wordt uitgebreid en dat deze onbegeleid kan plaatsvinden .
4.2
Door en namens de vader is ter zitting naar voren gebracht dat de vader het eens is met de verzoeken van de GI. De vader staat achter de plaatsing van [de minderjarige] bij het pleeggezin en vindt het belangrijk dat voor [de minderjarige] duidelijk wordt dat zij daar verder zal opgroeien. Omdat de vader (fulltime) als vrachtwagenchauffeur wil blijven werken kan [de minderjarige] nu niet bij hem opgroeien. De vader heeft grote zorgen over de thuissituatie bij de moeder. Mocht [de minderjarige] niet bij het pleeggezin kunnen opgroeien, waardoor de enige andere optie is dat [de minderjarige] bij de moeder gaat wonen, dan legt de vader zijn werk neer en wil hij de zorg voor [de minderjarige] op zich nemen.

5.De beoordeling

5.1
De rechtbank is op basis van de stukken en de mondelinge behandeling van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria voor een ondertoezichtstelling, genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Daarnaast is de rechtbank ook van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk is in het belang van haar verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW). De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
5.2
Bij beschikking van 27 augustus 2021 zijn [de minderjarige] en haar tweelingbroer [tweelingbroer] voorlopig onder toezicht gesteld en met spoed uit huis geplaatst. Omdat het in deze zaak alleen over [de minderjarige] gaat, zal de kinderrechter het verder over [de minderjarige] hebben. Voornoemde maatregelen zijn getroffen wegens zorgen over de fysieke en emotionele veiligheid van [de minderjarige] . Het ontbrak haar in de opvoedsituatie bij de moeder aan voldoende basiszorg en structuur en [de minderjarige] was getuige van agressie, spanningen en ruzies tussen de moeder en haar partner. Ook werd [de minderjarige] belast met de ernstig verstoorde verhouding tussen haar ouders.
Gedurende de uithuisplaatsing heeft de GI een perspectiefonderzoek laten uitvoeren door de William Schrikker Gezinsvormen (WSGV), die op 28 maart 2022 is gestart. Er zijn toen verschillende bodemeisen aan de moeder gesteld. Deze bodemeisen hadden betrekking op de veiligheid van [de minderjarige] in de thuissituatie bij de moeder, de veiligheid van [de minderjarige] tijdens de omgangsmomenten, het huishouden van de moeder, de samenwerking met de vader en het accepteren en profiteren van de hulpverlening door de moeder. De vader is niet meegenomen in het perspectiefonderzoek, omdat hij heeft aangegeven dat hij niet fulltime voor [de minderjarige] kan zorgen. De WSGV heeft het advies gegeven (zoals weergegeven in het adviesverslag van mei 2022) om [de minderjarige] niet bij de moeder te laten opgroeien. De GI heeft dit advies opgevolgd en het opvoedbesluit genomen dat [de minderjarige] niet bij de moeder, maar bij het pleeggezin zal opgroeien. Dit is in augustus 2022 kenbaar gemaakt aan de ouders.
5.3
Bij beschikking van 9 november 2022 zag de kinderrechter aanleiding om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen voor de duur van zes maanden, onder aanhouding van het overige. De kinderrechter was van oordeel dat onvoldoende was gemotiveerd waarom een thuisplaatsing binnen een voor [de minderjarige] aanvaardbare termijn niet mogelijk zou zijn, omdat er ten aanzien van meerdere bodemeisen op dat moment nog geen eindsituatie bestond en aan die bodemeisen nog gewerkt kon worden. De kinderrechter overwoog verder dat het onderzoek niet alleen had moeten zien op de vraag of de moeder binnen een paar maanden kon voldoen aan de bodemeisen voor terugkeer van [de minderjarige] , maar ook of zij daar in de toekomst al dan niet met hulpverlening aan zou kunnen voldoen en welke hulpverlening haar dan geboden zou moeten worden om dat punt te kunnen bereiken.
5.4
De rechtbank stelt vast dat de GI de afgelopen periode hulpverlening heeft ingezet en geïntensiveerd om met de moeder te werken aan de bodemeisen. De moeder heeft frequenter gesprekken gehad met het SIG en de moeder heeft hulpverlening van de Blijf Groep ontvangen. De moeder wil de relatie met haar partner echter voortzetten en erkent niet de risico’s hiervan voor [de minderjarige] . Hierdoor blijft de onveiligheid in de thuissituatie bij de moeder vooralsnog bestaan. Verder zijn er op basis van de begeleide bezoeken zorgen over de opvoedvaardigheden van de moeder. Zo zijn er zorgen over de wijze waarop de moeder bij [de minderjarige] aansluit en heeft de moeder [de minderjarige] belast met volwassenzaken. Ook is de verstandhouding tussen de ouders nog altijd verstoord.
Gelet op deze ontwikkelingsbedreigingen acht de rechtbank het noodzakelijk dat de GI in het gedwongen kader de hulpverlening blijft inzetten en het belang van [de minderjarige] blijft waarborgen. Ook acht de rechtbank het noodzakelijk dat de plaatsing van [de minderjarige] in het pleeggezin gewaarborgd blijft. De rechtbank zal daarom de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] verlengen voor de duur zoals verzocht.
5.5
De rechtbank onderschrijft de visie van de GI dat [de minderjarige] niet meer bij een van haar ouders maar in het pleeggezin zal opgroeien.
De rechtbank neemt daarbij in overweging dat de fysieke en emotionele veiligheid van [de minderjarige] bij de moeder thuis niet is gewaarborgd vanwege de gewelddadige relatie van de moeder. De moeder kan en wil dit niet inzien, legt de schuld bij anderen en erkent haar eigen aandeel onvoldoende. Ook nadat de kinderrechter in november 2022 uitdrukkelijk heeft overwogen dat de moeder tijd en hulp zou moeten krijgen om aan de bodemeisen te voldoen kiest de moeder voor haar partner in plaats van voor [de minderjarige] , wetend welke consequenties dit heeft. Nog ter zitting heeft de moeder er blijk van gegeven niet in te zien dat zij zelf verantwoordelijk is voor haar eigen situatie, door aan te geven dat zij zich er bij neer legt dat [de minderjarige] niet bij haar zal opgroeien doordat de vader dat niet zal toelaten. Door dit alles bestaat niet de verwachting dat er in de nabije toekomst verandering komt in de situatie van de moeder.
De vader kan en wil vanwege zijn werk niet de volledige zorg voor [de minderjarige] op zich nemen. Weliswaar heeft de vader ter zitting aangegeven dat hij de zorg voor [de minderjarige] op zich wil nemen als [de minderjarige] bij de moeder zou gaan wonen, maar de rechtbank acht dit geen reële basis voor een opvoedperspectief, nog daargelaten of de vader overigens aan de eisen van een verantwoorde opvoedomgeving zou kunnen voldoen.
[de minderjarige] hecht zich aan de pleegouders en ontwikkelt zich daar goed. Zij stelt vragen over haar woonperspectief en het is voor haar belangrijk dat zij daar duidelijkheid over krijgt. Verder weegt de rechtbank mee dat inmiddels beide ouders hebben aangegeven achter de perspectiefplaatsing van [de minderjarige] bij het pleeggezin te kunnen staan. Gelet op het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat het zogeheten perspectiefbesluit van de GI bij deze stand van zaken voldoende gemotiveerd en gegrond is.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1
verlengt de ondertoezichtstelling van de minderjarige:
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
voor de duur van zes maanden, tot 10 november 2023;
6.2
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van voornoemde minderjarige in een voorziening voor pleegzorg tot uiterlijk 10 november 2023;
6.3
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2023 door mr. A.S. van Leeuwen, voorzitter en tevens kinderrechter, mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker en mr. C. Maat, (kinder)rechters, in aanwezigheid van mr. A. Kuip als griffier, en op schrift gesteld op 22 mei 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.