Uitspraak
uitspraak van de meervoudige kamer van 6 april 2023 in de zaak tussen
[eiseres] BV, uit [vestigingsplaats] , eiseres
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
Inleiding
.
Waar gaat deze zaak over?
Standpunt verweerder
Wat vindt eiseres?
Hierbij acht eiseres het relevant dat het gaat om de betekenis die de partijen in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Geen van de partijen was gebaat bij een opzegging in strijd met het opzegverbod. Zeer aannemelijk is dus dat partijen de verwachting hadden dat het dienstverband per 2 februari 2020 en dus op 3 februari 2020 zou eindigen. Volgens eiseres betekent ‘per’ ook wel ‘vanaf’ of ’met ingang van’. Een opzegging per 2 februari 2020 is in dat licht een opzegging met ingang van 2 februari 2020. De arbeidsovereenkomst eindigt dan op 3 februari 2020. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiseres betoogt dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst op 3 februari 2020 ook conform het interne beleid van verweerder is. Eiseres stelt daarnaast dat, als de rechtbank oordeelt dat wel moet worden uitgegaan van twee volledige kalenderjaren, dit voor haar op voorhand niet duidelijk was door de tegenstrijdigheden in het beleid van verweerder en in de Kamerstukken. Een onduidelijkheid die niet voor haar rekening kan en mag komen. Anders zou voorbij worden gegaan aan het doel van de compensatieregeling. Daarbij wijst eiseres erop alle zorgvuldigheid te hebben betracht bij de afwikkeling van het dienstverband. Kennelijk is er dan sprake geweest van een vergissing.
Beoordeling door de rechtbank
.De rechtbank ziet in dit geval geen enkele aanwijzing dat eiseres iets anders bedoeld kan hebben dan de ingangsdatum van het ontslag op 3 februari 2020.