Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt het beroep aan de hand van de beroepsgronden van eiseres. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. De gronden die eiseres aanvoert zien voornamelijk op de uitleg van de RAAF-procedure. Eiseres betoogt dat verweerder een onjuiste maatstaf heeft aangelegd door de invulling die wordt gegeven aan de RAAF-procedure te beperken tot de vraag of zij aantoont in overwegende mate te voldoen aan een andere functie, die al bestaat in de politieorganisatie. Eiseres leidt uit artikel 6.9 van het Besluit bezoldiging politie (Bbp) en artikel 2 van de RAAF af dat de vraag is of haar feitelijke werkzaamheden wezenlijk afwijken van de oude functie, dan wel juist overeenkomen met een andere functie. Volgens eiseres miskent verweerder daarmee ook dat het voorkomt dat het takenpakket niet past binnen een van de functies van het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP), zoals in haar situatie het geval is. Eiseres acht dat onwenselijk, want dat leidt tot inconsistente beloningen en niet te rechtvaardigen ongelijkheid. Eiseres wijst hierbij op het bestendige gebruik bij de politie om taken op te dragen die wezenlijk afwijken van de formeel opgedragen functies. De oude regeling functieonderhoud deed wel recht aan die situaties, maar de RAAF niet. Eisers stelt dat de RAAF gebrekkig in elkaar steekt. Daar is zij nu de dupe van. Eiseres vindt dat de belangen van de organisatie niet zwaarder dienen te wegen dan het belang van een medewerker om beloond te worden voor de feitelijke taken.
4. Ingevolge artikel 6, negende lid, van het Bbp kan de ambtenaar een aanvraag indienen bij het bevoegd gezag wanneer zijn feitelijke werkzaamheden ten minste één jaar wezenlijk afwijken van zijn huidige, aan hem opgedragen LFNP-functie, om de feitelijke werkzaamheden overeen te laten komen met een andere LFNP-functie. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld.
5. Deze ministeriële regeling is de RAAF (Stcrt. 2016, nr. 38696, gewijzigd op 2 december 2016, Stcrt. 2016, nr. 67383), die op 26 juli 2016 in werking is getreden.
Wat betekent ‘wezenlijk afwijken’ in de zin van de RAAF?
6. Ingevolge artikel 1, aanhef en onderdeel i, van de RAAF wordt onder ‘wezenlijk afwijken’ verstaan: “in overwegende mate voldoen aan de niveaubepalende elementen van een andere functie als omschreven in het onderdeel ‘kern van de functie’ van de betreffende functie, dan wel overeenkomen met de definitie van het werkterrein, het aandachtsgebied of de specifieke functionaliteit behorende bij de huidige functie opgenomen in de bijlage 4, horende bij artikel 3, vierde lid, van de Regeling vaststelling LFNP.”
7. Volgens de toelichting op artikel 1 van de RAAF is de vaststelling of sprake is van ‘wezenlijk afwijken’ een belangrijk element in de beoordeling van de aanvraag. De vraag of de feitelijke werkzaamheden wezenlijk afwijken, wordt beantwoord aan de hand van de niveaubepalende elementen van de andere, beoogde LFNP-functie. Er is sprake van ‘wezenlijk afwijken’ in de zin van de RAAF wanneer kan worden geconcludeerd dat door uitoefening van de feitelijke werkzaamheden in overwegende mate is voldaan aan de niveaubepalende elementen van die andere LFNP-functie.
8. In de toelichting is verder uiteengezet dat hierbij primair wordt gekeken naar die elementen van de andere functie die bij uitstek het waarderingsniveau van de functie bepalen en die discriminerend zijn ten opzichte van de huidige functie. Die elementen staan beschreven in de paragraaf ‘kern van de functie’ van de respectievelijke LFNP-functies. Het gaat daarbij met name om die niveaubepalende elementen van de andere functie, waarin het verschil tussen de huidige en de beoogde functie tot uitdrukking komt.
9. De rechtbank is van oordeel dat de RAAF, gezien ook de toelichting op die regeling, geen ruimte biedt voor de opvatting van eiseres. Er is niet eerder sprake van ‘wezenlijk afwijken’ dan wanneer in overwegende mate wordt voldaan aan de niveaubepalende elementen van een andere functie.
Is de RAAF de juiste toetsingsmaatstaf?
10. Verweerder heeft dus terecht conform het regime van de RAAF getoetst of de feitelijk door eiseres uitgevoerde werkzaamheden ten minste in overwegende mate voldoen aan alle niveaubepalende elementen van de door haar beoogde functie van [functie 2] .
11. De RAAF heeft een eigen toetsingskader en is tot stand gekomen na overleg binnen het Centraal Georganiseerd Overleg Politie. Bij de beoordeling van een RAAF-aanvraag gaat het niet om onderhoud van de voor de betrokkene geldende LFNP-functie. Het gaat om de vraag of de betrokkene thuishoort in een andere LFNP-functie. In de toelichting op het RAAF staat ook dat met de invoering van het LFNP bewust de praktijk is verlaten dat voor een aanvraag tot functieonderhoud voldoende was dat werd aangetoond dat sprake was van wezenlijk afwijkende werkzaamheden ten opzichte van de eigen organieke functie van de ambtenaar.
12. De beroepsgrond dat verweerder een onjuiste toetsingsmaatstaf van de RAAF heeft aangelegd, slaagt dan ook niet.
Beoordeling van de situatie van eiseres
12. Tot slot volgt uit de RAAF dat van de aanvrager verlangd mag worden aan te tonen dat aan alle niveaubepalende elementen van de andere functie is voldaan. De rechtbank stelt vast dat eiseres dat in deze procedure niet heeft gedaan.
Schending gelijkheidsbeginsel
14. Eiseres beroept zich daarnaast op schending van het gelijkheidsbeginsel. Zij stelt dat zij hetzelfde werk doet als collega’s, maar daar niet op dezelfde wijze voor wordt beloond.
15. Voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel is echter nodig dat een collega in vergelijkbare omstandigheden naar aanleiding van een RAAF-aanvraag in een functie is geplaatst. Die situatie doet zich hier niet voor.
16. Eiseres heeft ook nog een stuk overgelegd wat ziet op een collega die bevorderd is en stelt dat verweerder haar dan ook had dienen te bevorderen naar de hogere schaal. Deze grond treft evenmin doel. In het geval van die collega gaat het om een beloning die niet valt onder de RAAF.
Toepassing hardheidsclausule
17. Eiseres beroept zich verder ook nog op toepassing van de hardheidsclausule. Zij wijst er daarbij op dat zij destijds, in 1997, de politieopleiding niet heeft kunnen afmaken door een dienstongeval en vindt dat verweerder hierin zijn verantwoordelijkheid moet nemen. Zij zit nu op een zijspoor.
18. In artikel 7 van de RAAF is bepaald dat als de RAAF in individuele gevallen niet of niet naar billijkheid voorziet verweerder een bijzondere voorziening kan treffen. De hardheidsclausule ziet dus op onbillijkheden van overwegende aard in individuele gevallen en op bijzondere situaties die de regelgever bij het tot stand brengen van de RAAF niet heeft voorzien. In het karakter van een hardheidsclausule ligt besloten dat deze restrictief wordt toegepast.
19. Dat wat eiseres aanvoert op dit punt is niet relevant voor de toepassing van de RAAF en is in dat kader niet als bijzondere omstandigheid te beschouwen. De beroepsgrond slaagt niet.