ECLI:NL:RBNHO:2023:4842

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
24 mei 2023
Zaaknummer
C/15/332916 / HA ZA 22-624
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissement en vorderingen van de curator tegen gedaagde met betrekking tot geldlening en huurovereenkomst

In deze zaak, die zich afspeelt in het faillissement van de besloten vennootschap [bedrijf 1], heeft de curator, Rocco Mulder Q.Q., geconstateerd dat gedaagde zijn verplichtingen uit hoofde van een geldleningsovereenkomst en een huurovereenkomst niet is nagekomen. De curator vordert in conventie de betaling van achterstallige huurpenningen en het bedrag dat gedaagde uit hoofde van de geldlening verschuldigd is. Gedaagde erkent de vorderingen, maar beroept zich op verrekening met een tegenvordering op [bedrijf 1]. De rechtbank honoreert het beroep op verrekening niet en verklaart gedaagde voor het overige niet-ontvankelijk.

De procedure begon met een dagvaarding op 10 oktober 2022, gevolgd door verschillende conclusies en een mondelinge behandeling op 15 maart 2023. De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagde in het verleden een bedrag van € 45.000,-- heeft geleend van [bedrijf 1] en dat hij zijn betalingsverplichtingen niet adequaat is nagekomen. Ondanks een betalingsregeling heeft gedaagde slechts een deel van zijn verplichtingen voldaan.

De rechtbank heeft de vorderingen van de curator toegewezen, inclusief de buitengerechtelijke incassokosten en beslagkosten. Gedaagde is niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering in reconventie, omdat deze niet op de juiste wijze was ingediend. De proceskosten zijn voor gedaagde, die in het ongelijk is gesteld. Het vonnis is uitgesproken door mr. J.H. Gisolf op 26 april 2023.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/332916 / HA ZA 22-624
Vonnis van 26 april 2023
in de zaak van
ROCCO MULDER Q.Q. (in zijn hoedanigheid van curator
in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte
aansprakelijkheid [bedrijf 1] ),
die woont in [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: de curator,
advocaat: mr. B. van Veen te Haarlem,
tegen
[gedaagde] ,
handelend onder de naam [naam],
die woont in [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. S.K. Tuithof te Haarlem.
De zaak in het kort
In het faillissement van [bedrijf 1] heeft de curator geconstateerd dat [gedaagde] zijn verplichtingen uit hoofde van een geldleningsovereenkomst en een huurovereenkomst niet is nagekomen. De curator vordert in conventie de betaling van de achterstallige huurpenningen en het bedrag dat [gedaagde] uit hoofde van de geldlening verschuldigd is. [gedaagde] erkent de vorderingen, maar wenst deze te verrekenen met een tegenvordering op [bedrijf 1] De rechtbank honoreert het beroep op verrekening niet en verklaart [gedaagde] voor het overige niet-ontvankelijk.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 10 oktober 2022 met bijlagen 1 tot en met 8;
- de conclusie van antwoord in conventie tevens houdende (voorwaardelijke) eis in reconventie met bijlagen 1 tot en met 5;
- de conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie tevens houdende akte overlegging aanvullende producties in conventie en reconventie met bijlage 9;
- het tussenvonnis van 25 januari 2023;
- het B-formulier van de kant van [gedaagde] met een verklaring van [bedrijf 1] ;
- de mondelinge behandeling van 15 maart 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 6 februari 2018 is [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland in staat van faillissement verklaard. Door de rechtbank is mr. R. Mulder als curator aangesteld.
2.2.
[gedaagde] heeft in het kader van zijn bedrijfsactiviteiten begin 2015 een bedrag van € 45.000,-- geleend van [bedrijf 1] . In de tussen partijen gesloten geldleningsovereenkomst is onder meer bepaald dat [gedaagde] over het geleende bedrag een rente van 4,5% verschuldigd is en dat er vanaf 1 juni 2015 maandelijks een bedrag van € 625,-- door [gedaagde] diende te worden afgelost.
2.3.
Tussen [gedaagde] en [bedrijf 1] was ook sprake van een huurovereenkomst, op grond waarvan [gedaagde] van [bedrijf 1] een bedrijfsruimte huurde aan de [adres] in [plaats] .
2.4.
[gedaagde] is zijn betalingsverplichtingen jegens [bedrijf 1] niet altijd adequaat nagekomen. Door [gedaagde] en de curator is er gecorrespondeerd over een mogelijke betalingsregeling.
2.5.
Op 11 juni 2018 heeft [gedaagde] een e-mail gestuurd aan de curator. In de e-mail is het volgende opgenomen:
Geachte heer Mulder,
naar aanleiding van uw mail stuur ik u mijn onderbouwing van de verrekening van de materialen en diensten die ik heb verricht. Ondanks dat er geen afspraken zijn gemaakt zijn door mijn wel kosten gemaakt in het pand. […]
Betreffende de openstaande posten die openstaan bij [gedaagde] bouw zie toch graag verrekend met de openstaande nota’s. […]
2.6.
In 2018 is er uiteindelijk een betalingsregeling afgesproken tussen [gedaagde] en de curator. Op basis van de betalingsregeling heeft [gedaagde] een bedrag van € 11.250,-- aan de curator voldaan. Voor het overige is [gedaagde] zijn verplichtingen uit hoofde van de betalingsregeling, ondanks meerdere sommaties daartoe, niet nagekomen.
2.7.
Op 27 september 2022 is er conservatoir (derden)beslag gelegd op de woning van [gedaagde] en onder ING Bank en Rabobank.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
De curator vordert - samengevat – dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
( i) [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan de curator van:
a. een bedrag van € 5.308,--, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente althans de wettelijke rente gerekend vanaf de dag der dagvaarding tot de dag van algehele voldoening; en
b. een bedrag van € 35.009,96 te vermeerderen met de contractuele rente van 4,5% (de rechtbank begrijpt: per jaar) gerekend vanaf 24 september 2022 tot de dag van algehele voldoening;
  • ii) [gedaagde] veroordeelt tot betaling aan de curator van een bedrag van € 1.425,60 aan buitengerechtelijke incassokosten, althans een nader door de rechtbank te bepalen bedrag;
  • iii) veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure, waaronder begrepen de nakosten en de beslagkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in (voorwaardelijke) reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert - samengevat – voor het geval de rechtbank zijn vorderingen niet verrekend met de vordering van de curator, dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
  • i) de curator veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 18.495,43, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 1 oktober 2018 tot en met de dag der algehele voldoening;
  • ii) de curator veroordeelt in de (na)kosten van het geding.
3.5.
De curator voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
De verschuldigdheid van de in conventie door de curator gevorderde bedragen uit hoofde van de achterstallige huurpenningen en de geldlening heeft [gedaagde] niet betwist. [gedaagde] heeft echter aangevoerd dat hij een tegenvordering heeft op de curator dan wel op [bedrijf 1] . Die vordering moet worden verrekend met de vordering van de curator.
De verrekenposten
4.2.
[gedaagde] voert primair aan dat hij investeringen heeft gedaan in het bedrijfspand dat hij huurde van [bedrijf 1] . In totaal gaat het om een bedrag van € 18.495,43. Dit bedrag is volgens [gedaagde] opgebouwd uit een zestal posten:
4.3.
De waarde van deze investeringen zou volgens [gedaagde] aan het einde van de huurovereenkomst worden verrekend met eventuele openstaande vorderingen van [bedrijf 1] op [gedaagde] . Nu [bedrijf 1] in staat van faillissement is verklaard moet de waarde van de investeringen worden verrekend met de vordering van de curator op [gedaagde] in privé, aldus [gedaagde] . [gedaagde] in
4.4.
De rechtbank zal het beroep van [gedaagde] op verrekening afwijzen. Uit artikel 6:127 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) volgt wanneer verrekening mogelijk is. In ieder geval moeten partijen elkaars wederkerig schuldeiser en schuldenaar zijn. Verder kan sprake zijn van afspraken om te komen tot een verrekening, maar dat die er zijn is niet gebleken.
Uit wat [gedaagde] heeft gesteld blijkt niet dat [gedaagde] een vordering op [bedrijf 1] heeft gekregen. Uit de e-mail van [gedaagde] van 11 juni 2018 (productie 9) blijkt verder dat er géén afspraken zijn gemaakt tussen [gedaagde] en [bedrijf 1] over verrekening van kosten. Tenslotte blijkt uit deze e-mail dat [gedaagde] vooral vorderingen meent te hebben op [bedrijf 2] en niet op [bedrijf 1] . Ook aan het wettelijke vereiste voor verrekening is dus niet voldaan. Bij gebreke van voor bewijslevering vatbare feiten en omstandigheden van de zijde van [gedaagde] , komt de rechtbank aan bewijslevering niet toe.
Matiging van de vordering
4.5.
[gedaagde] heeft subsidiair verzocht om de vordering van de curator op grond van de redelijkheid en billijkheid te matigen. Ter onderbouwing van zijn verzoek voert [gedaagde] aan dat het door hem aan de curator te betalen bedrag niet ten gunste van de boedel zal komen, maar dat het bedrag alleen zal worden aangewend om het salaris van de curator te voldoen. Daarnaast stelt [gedaagde] dat de vordering van de curator als onderhandelbaar moet worden gezien, omdat de curator eerder bereid was om een korting op het te betalen bedrag toe te passen. Ten slotte voert [gedaagde] aan dat hij niet over de financiële middelen beschikt om de vordering te voldoen, zodat een verhaalsmogelijkheid ontbreekt.
4.6.
[gedaagde] doet met zijn verzoek kennelijk een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid. De rechtbank dient deze beperkende werking op basis van vaste rechtspraak van de Hoge Raad terughoudend toe te passen. De vordering van de curator vloeit voort uit de verplichtingen van [gedaagde] uit hoofde van de gesloten huurovereenkomst en de gesloten overeenkomst van geldlening. Het toewijzen van de vordering van de curator moet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn om het matigingsverweer te laten slagen. Uit dat wat [gedaagde] heeft aangevoerd blijkt deze onaanvaardbaarheid niet. De rechtbank wijst het verzoek tot matiging af.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.7.
De curator maakt aanspraak op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. De rechtbank stelt vast dat de curator voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag van € 1.425,60 aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
Beslagkosten
4.8.
De door de curator gevorderde beslagkosten van € 2.126,93 zullen worden toegewezen. Deze kosten bestaan uit:
- griffierecht
314,00
- deurwaarderskosten
629,93
- kosten opstellen beslagrekest
1.183,00
(1,00 punt × € 1.183,00)
Totaal
2.126,93
In reconventie
4.9.
Omdat in conventie het beroep van [gedaagde] op verrekening is afgewezen, komt de rechtbank toe aan de vordering in reconventie. Nog los van de omstandigheid dat hiervoor al is gebleken dat [gedaagde] geen vordering op [bedrijf 1] heeft, moet de rechtbank [gedaagde] niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
Terecht voert de curator aan dat uit artikel 26 Fw volgt dat rechtsvorderingen tegen de gefailleerde, die voldoening van een verbintenis uit de boedel ten doel hebben, tijdens het faillissement alleen kunnen worden ingediend op de wijze die in artikel 110 Fw is bepaald. Artikel 110 Fw bepaalt dat een vordering ter verificatie bij de curator moet worden ingediend. Uit de daarbij overgelegde stukken moeten de aard, het bedrag en het karakter van de vordering voldoende blijken. Artikel 110 Fw biedt geen mogelijkheid tot het indienen van een vordering in rechte en de vordering van [gedaagde] moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
Proceskosten
4.10.
[gedaagde] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten, waarin begrepen de kosten van het conservatoire beslag, worden veroordeeld. Wegens de verbondenheid van de vorderingen in conventie en reconventie zal voor de reconventie één punt worden toegerekend. Bij het door de curator betaalde griffierecht zal de rechtbank een bedrag van in totaal € 1.301,-- hanteren. Daarvan is € 314,-- begrepen in de beslagkosten. De rechtbank constateert dat de curator niet alleen die € 314,-- aan griffierecht voldaan in verband met het verzoekschrift tot het leggen van conservatoir beslag, maar ook het volledige griffierecht voor de bodemzaak, € 1.301,--. Het in verband met het beslag betaalde griffierecht behoort in mindering te komen op het in rekening te brengen griffierecht in de bodemzaak. Dat is per abuis niet gebeurd, maar de griffier zal die verrekening alsnog laten plaatsvinden. Voor het salaris in verband met het verzoekschrift tot het leggen van beslag, sluit de kantonrechter aan bij het tarief voor het salaris advocaat in de hoofdzaak. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] Holding als volgt vastgesteld:
- griffierecht
987,00
- kosten dagvaarding
105,31
- beslagkosten
2.126,93
- salaris advocaat
3.549,00
(3,00 punten × € 1.183,00)
Totaal
6.768,24
4.11.
Volgens vaste rechtspraak levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten (voor zover nakosten worden gemaakt). De rechtbank zal daarom de nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan de curator van het bedrag van € 5.308,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, gerekend vanaf de datum der dagvaarding tot de dag van algehele voldoening,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan de curator van het bedrag van € 35.009,96, te vermeerderen met de contractuele rente van 4,5% per jaar gerekend vanaf 24 september 2022 tot de dag van algehele voldoening,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan de curator van de buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 1.425,60,
in reconventie
5.4.
verklaart [gedaagde] niet-ontvankelijk in zijn vordering in (voorwaardelijke) reconventie,
in conventie en in reconventie
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van de curator tot dit vonnis vastgesteld op € 6.768,24, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening,
5.6.
verklaart de veroordelingen onder 5.1, 5.2, 5.3 en 5.5 uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst de vorderingen voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Gisolf en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2023.