ECLI:NL:RBNHO:2023:4841

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 maart 2023
Publicatiedatum
24 mei 2023
Zaaknummer
C/15/330356 / HA ZA 22-454
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over schutting, schade aan auto en recht van overpad tussen buren

In deze zaak, die zich afspeelt tussen twee buren, zijn er verschillende geschillen ontstaan over de plaats en de kosten van een schutting, schade aan een auto en een recht van overpad. De eisende partijen, [eisers], hebben vorderingen ingesteld tegen de gedaagde partijen, [gedaagden], die onder andere betrekking hebben op de schade aan hun auto en de plaatsing van de schutting. De rechtbank heeft op 29 maart 2023 een tussenuitspraak gedaan waarin zij de gedaagden een bewijsopdracht heeft gegeven over de toestemming voor de plaatsing van de schutting. Daarnaast zijn er vorderingen gedaan over het gebruik van een parkeerterrein en de aanwezigheid van een camera die inbreuk zou maken op de privacy van [eisers]. De rechtbank heeft de vorderingen van [eisers] tot het verwijderen van de camera en de bouwlamp toegewezen, evenals de vordering die betrekking heeft op het parkeren van de auto van [eisers] voor de poort van [gedaagden]. De rechtbank heeft de gedaagden opgedragen te bewijzen dat zij toestemming hebben gekregen van [eisers] voor de plaatsing van de schutting. De zaak zal opnieuw op de rol komen voor verdere behandeling van de bewijsvoering.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/330356 / HA ZA 22-454
Vonnis van 29 maart 2023
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

2.
[eiser 2],
die wonen in [woonplaats 1] ,
eisende partijen in conventie,
verwerende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
advocaat: mr. M.L. Molenaar kantoorhoudende te Noord-Scharwoude,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

2.
[gedaagde 2],
die wonen in [woonplaats 2] ,
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
advocaat: mr. K. Walburg kantoorhoudende te Alkmaar.
De zaak in het kort
[eisers] en [gedaagden] zijn buren van elkaar. Tussen [eisers] en [gedaagden] is een aantal geschillen ontstaan. Een deel van de geschillen ziet op een schutting die [gedaagden] hebben geplaatst tussen de achtertuinen van partijen. Volgens [gedaagden] was dit met toestemming van [eisers] Die betwisten dat. De rechtbank geeft [gedaagden] hierover een bewijsopdracht. Een aantal andere geschillen ziet op het gebruik van het (parkeer)terrein dat achter de woningen ligt.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 15 juli 2022 met bijlagen 1 tot en met 13;
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met bijlagen 1 tot en met 9;
- de conclusie van antwoord in reconventie;
- het tussenvonnis van 30 november 2022;
- het B-formulier van [gedaagden] van 16 januari 2023 met bijlagen 10 en 11;
- het B-formulier van [eisers] van 17 januari 2023 met bijlagen 14 en 15;
- het B-formulier van [gedaagden] met als bijlage een de volmacht;
- het e-mailbericht van de rechtbank van 30 januari 2023 met de aanvullende bespreekpunten voor de gerechtelijke plaatsopneming en mondelinge behandeling;
- de gerechtelijke plaatsopneming (descente) en aansluitend de mondelinge behandeling op 1 februari 2023. Daar zijn verschenen aan de kant van eisende partij [eiser 1] en [eiser 2] , vergezeld van mr. Molenaar voornoemd. Aan de zijde van de gedaagde partij verscheen [gedaagde 1] , vergezeld door mr. Walburg voornoemd. Van de descente is een proces-verbaal opgemaakt. Tijdens de mondelinge behandeling is door mr. Molenaar gebruikt gemaakt van spreekaantekeningen. Deze zijn aan de rechtbank overgelegd en zijn daarmee onderdeel geworden van de processtukken;
- het B-formulier van [gedaagden] van 13 februari 2023;
- het B-formulier van [eisers] van 14 februari 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagden] en [eisers] zijn buren van elkaar. [eisers] zijn sinds februari 2000 eigenaar van het woonhuis aan de [adres] [huisnummer 1] in [woonplaats 1] . [gedaagden] zijn sinds december 2013 eigenaar van het woonhuis aan de [adres] [huisnummer 2] in [woonplaats 1] .
2.2.
Sinds januari 2013 zijn [eisers] ook eigenaar van een garagebox die is gelegen aan het terrein achter hun woning. Die garagebox maakt deel uit van een rij garageboxen en zijn bereikbaar door een bestraat, open terrein over te steken. Op dat terrein staan ook voertuigen geparkeerd, De rechtbank zal dit terrein daarom verder aanduiden als het parkeerterrein. [eisers] zijn als eigenaar van een garagebox ook voor 1/25 deel eigenaar geworden van het parkeerterrein. [gedaagden] zijn geen eigenaar van een garagebox en zijn daarom ook geen mede-eigenaar van het parkeerterrein achter hun woning.
2.3.
Door [gedaagden] is een schutting geplaatst tussen de achtertuinen van partijen.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eisers] vorderen – samengevat – bij voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
hoofdelijk veroordeling van [gedaagden] om binnen zeven dagen na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis, aan [eisers] te voldoen een bedrag van € 817,54, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 mei 2022;
hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] om aan [eisers] te voldoen een bedrag van € 122,54 aan buitengerechtelijke incassokosten;
hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] om binnen veertien dagen na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis, op eigen kosten, de schutting tussen de percelen te verwijderen en opnieuw te plaatsen op de erfgrens, op straffe van een door [gedaagden] hoofdelijk te verbeuren dwangsom van € 250,-- per dag of dagdeel dat [gedaagden] hiermee in gebreke blijven;
hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] om binnen 24 uur na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis, de camera aan de achterzijde van de woning te verwijderen en verwijdert te houden op straffe van een door [gedaagden] hoofdelijk te verbeuren dwangsom van € 250,-- per dag dat [gedaagden] hiermee in gebreke blijven;
primair:[gedaagden] hoofdelijk te verbieden om gebruik te maken van het perceel achter de schutting, op straffe van een door [gedaagden] hoofdelijk te verbeuren dwangsom van € 250,-- per dag of dagdeel dat [gedaagden] hiermee in gebreke blijven;
subsidiair:[gedaagden] hoofdelijk te veroordelen om binnen veertien dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis, de poort in de achterzijde van de schutting te verplaatsen, zodanig dat deze niet langer uit komt op de parkeerplaats van [eisers] , op straffe van een door [gedaagden] hoofdelijk te verbeuren dwangsom van € 250,-- per dag of dagdeel dat [gedaagden] hiermee in gebreke blijven;
hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] in de kosten van deze procedure, daaronder begrepen de kosten die op de tenuitvoerlegging vallen.
3.2.
[eisers] leggen hieraan – samengevat – het volgende ten grondslag.
[gedaagden] hebben de auto van [eisers] tweemaal beschadigd en [gedaagden] hebben daarmee onrechtmatig gehandeld tegenover [eisers] [gedaagden] moeten de schade en de kosten die zijn gemaakt om de schade vast te stellen vergoeden.
De door [gedaagden] geplaatste schutting staat op het erf van [eisers] en hiermee wordt inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van [eisers] De schutting moet door [gedaagden] worden verplaatst naar de erfgrens.
Achter het raam op de eerste verdieping van hun huis hebben [gedaagden] een camera geplaatst die inbreuk maakt op het recht van privacy van [eisers] De camera moet verwijderd worden.
[gedaagden] mogen geen gebruik maken van het parkeerterrein dat gelegen is achter de woningen van partijen. Zij zijn geen eigenaar van het terrein en hebben geen recht van overpad. Als de rechtbank tot het oordeel komt dat er wel een recht van overpad is, dan moeten [gedaagden] hun poort verplaatsen zodat deze niet meer uitkomt op de parkeerplaats van [eisers] omdat de poort op de huidige plek hinder veroorzaakt.
3.3.
[gedaagden] voeren verweer. Zij betwisten dat zij schade hebben toegebracht aan de auto van [eisers]
De schutting is in samenspraak met [eisers] neergezet en staat grotendeels op de erfgrens. Alleen de eerste paal van de schutting is in verband met de stevigheid en stabiliteit na overleg en met toestemming van [eisers] op het erf van [eisers] geplaatst.
De camera die [eisers] verwijderd willen zien is al verwijderd.
[gedaagden] stellen wel gebruik te mogen maken van het parkeerterrein.
in reconventie
3.4.
[gedaagden] vorderen – samengevat – bij voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
een verklaring voor recht dat, primair, bij notariële akte, subsidiair, door verjaring sprake is van een erfdienstbaarheid ten behoeve van het perceel van [gedaagden] , te weten een recht van overpad om gebruik te kunnen maken van, kortgezegd, het parkeerterrein;
veroordeling van [eisers] om binnen 24 uur na het ten deze zaak te wijzen vonnis de bouwlamp die op het erf van [gedaagden] is gericht, te verwijderen althans ervoor zorg te dragen dat de bouwlamp niet langer gericht is op het erf van [gedaagden] onder verbeurte van een dwangsom van € 250,-- per dag of een gedeelte daarvan dat [eisers] in gebreke blijven hieraan te voldoen;
veroordeling van [eisers] om binnen 24 uur na het ten deze zaak te wijzen vonnis hun auto niet langer voor de poort van [gedaagden] te parkeren, althans dat [eisers] bij het parkeren van hun auto een minimale afstand aanhouden van 50 centimeter, haaks aan weerskanten van de poort van [gedaagden] , onder verbeurte van een dwangsom van € 250,-- per dag of een gedeelte daarvan dat [eisers] in gebreke blijven om hieraan te voldoen;
veroordeling van [eisers] om aan [gedaagden] binnen veertien dagen na het ten deze zaak te wijzen vonnis te betalen een deel van de kosten van de schutting ad. € 3.712,55 te vermeerderen met de wettelijke rente;
veroordeling van [eisers] om binnen 24 uur na het ten deze zaak te wijzen vonnis de schutting van [gedaagden] te herstellen en in de oorspronkelijke staat terug te zetten een en ander onder verbeurte van een dwangsom van € 250,-- per dag of een gedeelte daarvan dat [eisers] in gebreke blijven aan dit bevel te voldoen;
veroordeling van [eisers] tot betaling van de kosten van dit geding.
3.5.
[gedaagden] leggen hieraan – samengevat – het volgende ten grondslag.
[gedaagden] hebben belang bij hun gevorderde verklaring voor recht, omdat zij het recht van overpad gebruiken om met een motorscooter en later mogelijk met een scootmobiel naar de openbare weg te gaan.
Het felle licht van de door [eisers] geplaatste bouwlamp veroorzaakt hinder dus de lamp moet verwijderd worden.
De door [eisers] voor de poort geparkeerde auto zorgt ervoor dat [gedaagden] niet kunnen genieten van hun recht op overpad, omdat [gedaagden] er met hun motorscooter of de vuilnisbak niet meer langs kunnen om naar de openbare weg te gaan. Het moet [eisers] daarom verboden worden om de auto voor de poort te parkeren.
In overleg en met instemming van [eisers] is er een nieuwe schutting geplaatst. Op basis van artikel 5:49 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) moeten [eisers] dan ook een deel van de kosten van de nieuwe schutting betalen.
De schade die [eisers] aan de schutting hebben veroorzaakt moet hersteld worden.
3.6.
[eisers] voeren verweer. Zij betwisten dat [gedaagden] een recht van overpad hebben. [gedaagden] hebben geen notariële akte overgelegd waaruit blijkt dat er een recht van overpad is. Ook door middel van verjaring is er geen erfdienstbaarheid verkregen.
[eisers] betwisten dat zij een bouwlamp hebben geplaatst. Zij hebben wel een buitenlamp met bewegingssensor geplaatst in verband met inbraakpreventie, maar deze levert geen hinder op.
[gedaagden] hebben geen recht van overpad en kunnen dus ook geen hinder ervaren van de door [eisers] op het terrein geparkeerde auto. Ook als er volgens de rechtbank wel sprake is van een recht van overpad is er voor [gedaagden] geen sprake van hinder. Er blijft namelijk voldoende ruimte over voor [gedaagden] om langs de auto te gaan. Een parkeerverbod zou een schending van het eigendomsrecht van [eisers] betekenen en moet daarom worden afgewezen.
Over het plaatsen van een nieuwe schutting of het delen van de kosten is geen overeenstemming geweest tussen partijen. Artikel 5:49 BW is niet van toepassing. De vordering van [gedaagden] is ook verjaard.
[eisers] betwisten dat zij schade hebben toegebracht aan de schutting.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en reconventie
4.1.
De rechtbank zal de vorderingen van partijen gezamenlijk behandelen omdat de vorderingen met elkaar samenhangen.
4.2.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben [gedaagden] meegedeeld dat zij de vordering tot herstel van de schade aan de schutting intrekken. De rechtbank zal deze vordering daarom verder niet behandelen.
De schutting
4.3.
Volgens [eisers] hebben [gedaagden] zonder overleg vooraf een schutting geplaatst die in ieder geval voor een deel niet op de erfgrens maar op het erf van [eisers] staat. Op enig moment werden [eisers] bij thuiskomst plotseling geconfronteerd met bouwlieden die de schutting al aan het plaatsen waren. [eisers] hebben nog bij de bouwlieden aangegeven dat zij het niet eens waren met de plaatsing van de schutting, maar de schutting is toch neergezet. [eisers] vinden dat de schutting verwijderd dan wel verplaatst moet worden.
4.4.
[gedaagden] voeren aan dat de schutting in samenspraak en met toestemming van [eisers] is geplaatst. In verband met de stevigheid en stabiliteit van de schutting is, na overleg met en toestemming van [eisers] , de beginpaal van de schutting aan de uitbouw van [eisers] bevestigd. Deze beginpaal staat dus inderdaad op het erf van [eisers] De rest van de schutting staat wel op de erfgrens. Gezien de toestemming van [eisers] om de paal op hun erf te plaatsen moet de vordering tot het verwijderen of verplaatsen van de schutting worden afgewezen. [gedaagden] merken nog op dat het niet proportioneel zou zijn om de schutting te moeten verplaatsen. Wegens de wijze waarop de schutting is geplaatst is verplaatsen niet mogelijk en zou een deel van de schutting moeten worden afgebroken. Vervolgens zouden er nieuwe elementen moeten worden geïnstalleerd. Dit zou met flinke kosten gepaard gaan. Dit staat niet in verhouding tot de 5 centimeter die de schutting zou moeten worden verplaatst.
4.5.
De rechtbank constateert dat partijen het niet met elkaar eens zijn over de vraag of [eisers] toestemming hebben verleend om de schutting neer te zetten op de huidige plaats. Omdat het [gedaagden] zijn die zich beroepen op de rechtsgevolgen van hun stellingen, is het aan [gedaagden] om te bewijzen dat [eisers] toestemming hebben gegeven om de nieuwe schutting neer te zetten op de plek waar de schutting nu staat. De rechtbank zal [gedaagden] opdragen dit bewijs te leveren.
4.6.
Als [gedaagden] niet slagen in hun bewijsopdracht, zullen zij de schutting voor zover die niet op de kadastrale grens staat, moeten verwijderen. Anders dan [gedaagden] stellen is dat niet disproportioneel. [eisers] hoeven als eigenaren van hun perceel niet te dulden dat de schutting daar zonder hun toestemming staat. Zeker niet als deze is verbonden aan hun woning en daaraan (mogelijk) schade veroorzaakt.
Autoschade
4.7.
[eisers] stellen dat [gedaagden] twee keer schade hebben toegebracht aan de auto van [eisers] De schade aan de auto bedraagt in totaal € 692,54. Om de schade vast te stellen zijn volgens [eisers] ook kosten gemaakt. De kosten van het expertiserapport bedragen € 125,-- en de buitengerechtelijke incassokosten bedragen € 122,63.
4.8.
[gedaagden] betwisten schade te hebben toegebracht aan de auto van [eisers] Nu [eisers] geen stukken hebben overgelegd waaruit de aansprakelijkheid van [gedaagden] voor het ontstaan van de schade volgt, moeten de vorderingen van [eisers] op dit punt worden afgewezen, aldus [gedaagden]
4.9.
De rechtbank zal de vorderingen van [eisers] die betrekking hebben op schade aan hun auto te zijner tijd afwijzen. [eisers] hebben niet meer aangevoerd dan dat [gedaagden] hun auto tweemaal hebben beschadigd, dat [gedaagden] dit aan [eisers] zouden hebben bevestigd en dat er een buurman is die als getuige kan optreden. [gedaagden] hebben betwist dat zij de auto van [eisers] hebben beschadigd en betwisten dat zij tegen [eisers] zouden hebben gezegd dat zij dit hadden gedaan. Het lag vervolgens op de weg van [eisers] om concreet te maken wat er dan precies is gebeurd en wat zij van die buurman hebben gehoord over de betrokkenheid van [gedaagden] Dat hebben [eisers] niet gedaan. Aan bewijslevering komt de rechtbank niet toe. Dat is pas aan de orde als partijen voldoende hebben gesteld.
De camera
4.10.
Volgens [eisers] hebben [gedaagden] achter het raam op de eerste verdieping een camera geplaatst die gericht staat op de tuin van [eisers] Hiermee wordt de privacy van [eisers] geschonden en dat is onrechtmatig. Hoewel de camera op het moment van de gerechtelijke plaatsopneming niet zichtbaar was, staat volgens [eisers] vast dat de camera er is geweest. De camera moet verwijderd worden en verwijderd blijven.
4.11.
[gedaagden] hebben erkend dat er een camera heeft gestaan. De camera is inmiddels verwijderd. Volgens [gedaagden] hebben [eisers] daarom geen belang meer bij hun vordering.
4.12.
De rechtbank heeft tijdens de descente geen camera waargenomen. Wel staat vast dat er in de woning van [gedaagden] een camera is geweest die mede op het perceel van [eisers] was gericht. Dat is een onrechtmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [eisers] De rechtbank is het daarom met [eisers] eens dat zij belang hebben bij het verwijderd blijven van een camera die op hun perceel is gericht. De rechtbank zal daarom de vordering tot het verwijderen dan wel verwijderd houden van de camera toewijzen. Tegen de gevorderde dwangsom is geen verweer gevoerd en deze zal dan ook worden toegewezen. De rechtbank zal de dwangsom maximeren tot € 5.000,--.
De erfdienstbaarheid (het recht van overpad)
4.13.
Partijen hebben over en weer vorderingen ingesteld die te maken hebben met de vraag of er ten gunste van [gedaagden] een erfdienstbaarheid, een recht van overpad, is gevestigd lopend over het parkeerterrein achter de woningen van partijen. [gedaagden] vorderen een verklaring voor recht dat er sprake is van een recht van overpad. [eisers] betwisten dat er sprake is van een recht van overpad. Zij vorderen primair een verbod voor [gedaagden] om gebruik te maken van het terrein en subsidiair een veroordeling van [gedaagden] om de poort die nu op de parkeerplaats van [eisers] uitkomt te verplaatsen.
4.14.
Volgens [gedaagden] volgt uit de door hen overgelegde koopovereenkomst en het eigendomsbewijs dat er ten gunste van hun perceel een recht van overpad is gevestigd. Ter onderbouwing van hun standpunt hebben [gedaagden] nog een brief overgelegd die is ondertekend door een aantal garage-eigenaren, mede-eigenaren van het parkeerterrein. Subsidiair voeren [gedaagden] aan dat het recht van overpad is verkregen door verjaring. Volgens [gedaagden] hebben [eisers] geen last van het gebruik van het parkeerterrein door [gedaagden] , omdat [gedaagden] vanuit hun poort direct naar de openbare weg gaan. Hierbij komen zij niet langs het perceel van [eisers]
4.15.
[eisers] voeren aan dat [gedaagden] geen gebruik mogen maken van het parkeerterrein. Het terrein is privéterrein en [gedaagden] zijn geen eigenaar. [gedaagden] hebben geen notariële akte overgelegd waarin een erfdienstbaarheid dan wel een recht van overpad ten gunste van hen is gevestigd. Van een recht van overpad door verjaring kan volgens [eisers] geen sprake zijn, omdat [gedaagden] nog niet lang genoeg eigenaar zijn van de woning. Met het gebruik van het parkeerterrein door [gedaagden] maken zij inbreuk op het eigendomsrecht van [eisers] en de andere eigenaren daarvan. Het gebruik moet dus stoppen. Subsidiair voeren [eisers] aan dat de poort van [gedaagden] hinder veroorzaakt omdat [gedaagden] met een fiets of motorscooter de poort uitkomen en daarbij schade toebrengen aan de geparkeerde auto van [eisers]
4.16.
De rechtbank overweegt het volgende.
De eigenaren van de garageboxen gebruiken de parkeerplaats om te komen van en te gaan naar de openbare weg. De openbare weg is de [adres] en de aansluiting met de openbare weg bevindt zich naast [adres] [huisnummer 3] , aan het einde van de rij woningen waartoe ook die van partijen behoren. Het parkeerterrein is tot aan de aansluiting met de [adres] geen openbare weg.
Bij de bouw van de woningen in of rond 1966 waren de eigenaren van de woningen in genoemde rij ook ieder eigenaar van een garagebox. De eigenaren van een garagebox zijn ook voor 1/25e deel mede-eigenaar van het parkeerterrein. In het verleden liep er direct achter de woningen een brandgang waarmee in de richting van [adres] [huisnummer 3] de openbare weg bereikt kon worden. In de loop van de jaren hebben de eigenaren van de woningen, ook partijen, hun tuin zo ver naar achteren uitgebreid, dat van een brandgang geen sprake meer is. Via de achterkant van de woning kan de openbare weg alleen nog maar bereikt worden door te gaan over het parkeerterrein.
4.17.
Uit de door [gedaagden] overgelegde leveringsakte van de vorige eigenaar van hun woning, blijkt dat aan het gebruik van de garagebox een erfdienstbaarheid van overpad was verbonden (De vorige eigenaar was ook eigenaar van een van de garageboxen.). Anders dan [gedaagden] stellen blijkt nergens uit dat er een erfdienstbaarheid van overpad ten gunste van de woning van [gedaagden] is gevestigd. Dat door verjaring een recht van overpad is gevestigd ten gunste van het perceel van [gedaagden] blijkt evenmin. Zo kan uit dat wat [gedaagden] hebben aangevoerd niet worden afgeleid dat zij of een rechtsvoorganger een erfdienstbaarheid in bezit hebben genomen. Laat staan dat dit bezit 10 dan wel 20 jaar onafgebroken heeft voortgeduurd, zoals voor verkrijgende respectievelijk bevrijdende verjaring vereist.
De vorderingen van [gedaagden] die betrekking hebben op het bestaan van een erfdienstbaarheid worden afgewezen.
Het gebruik van het parkeerterrein door [gedaagden] en het parkeren van de auto van [eisers]
4.18.
[eisers] vinden dat [gedaagden] geen recht hebben om het parkeerterrein achter hun woningen te gebruiken. Zij vragen de rechtbank, primair, [gedaagden] te verbieden gebruik te maken van het parkeerterrein. Subsidiair, vragen zij de rechtbank om [gedaagden] te veroordelen de poort in de achterkant van hun schutting te verplaatsten.
[gedaagden] willen daarentegen dat de rechtbank [eisers] veroordelen om niet langer hun auto vlak voor de poort van de woning van [gedaagden] te parkeren. De auto van [eisers] wordt zo dicht tegen de poort aan geparkeerd dat [gedaagden] er niet meer langs kunnen met de motorscooter of de vuilnisbakken. Er is voldoende ruimte voor [eisers] om de auto ergens anders te parkeren, bijvoorbeeld voor de eigen poort.
4.19.
Volgens [eisers] ondervinden [gedaagden] geen hinder van de geparkeerde auto, nu [gedaagden] geen recht van overpad hebben en zij dus geen gebruik mogen maken van het terrein achter de woningen. De poort mogen zij dan ook niet gebruiken als achteruitgang. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat er wel een recht van overpad is, dan zou een verbod om de auto voor de poort van [gedaagden] te parkeren in strijd zijn met het eigendomsrecht van [eisers] betwisten ook dat het parkeren van de auto hinder of een onrechtmatige daad oplevert omdat er meer dan genoeg ruimte overblijft om langs de auto te gaan.
4.20.
De rechtbank stelt vast dat [gedaagden] al jarenlang gebruik maken van het parkeerterrein om van de achterkant van hun woning naar de openbare weg te gaan. Dit jarenlange gebruik is altijd door de eigenaren van het parkeerterrein toegestaan. [eisers] hebben onvoldoende duidelijk gemaakt welk belang zij hebben om dat gebruik te laten stoppen. Om over het parkeerterrein naar de openbare weg te gaan, hoeven [gedaagden] immers niet langs (de achterkant van) de woning van [eisers]
Weliswaar zijn [eisers] bevoegd mede namens de andere eigenaren van het parkeerterrein een verbodsactie tegen [gedaagden] in te stellen, maar deze actie lijkt alleen of vooral de wens van [eisers] te zijn met het doel om [gedaagden] dwars te zitten. Dat is onvoldoende belang voor toewijzing van het gevorderde verbod. Welk belang [eisers] hebben bij het verplaatsen van de poort in de achterkant van de schutting is al helemaal niet gebleken. De conclusie is dat de rechtbank de vorderingen van [eisers] betreffende het gebruik van het parkeerterrein door [gedaagden] te zijner tijd zal afwijzen.
4.21.
Wel toewijsbaar is de vordering van [gedaagden] die betrekking heeft op de wijze van parkeren van de auto van [eisers] Door de auto zo strak tegen de poort van de schutting van [gedaagden] aan te parkeren waardoor het voor [gedaagden] niet meer mogelijk is om met een motorscooter of een vuilnisbak langs de auto te gaan, maken [eisers] misbruik van hun bevoegdheid. Dit betekent dat het op deze manier parkeren van de auto als onrechtmatig moet worden aangemerkt en dat dit dus moet stoppen. Tegen de gevorderde dwangsom is geen verweer gevoerd en deze zal dan ook worden toegewezen. De rechtbank zal de dwangsom maximeren tot € 5.000,--.
De bouwlamp
4.22.
[gedaagden] willen dat de bouwlamp die [eisers] boven hun schuur hebben geplaatst wordt verwijderd. De bouwlamp is gericht op het erf en de woning van [gedaagden] en het felle licht veroorzaakt onrechtmatige hinder.
4.23.
[eisers] betwisten dat zij een bouwlamp hebben geplaatst. Er is wel een buitenlamp met bewegingssensor geplaatst. De lamp schijnt ook niet op het erf of in de woning van [gedaagden] , want de lamp staat gericht op het erf van [eisers] De lamp staat ook niet steeds aan, maar gaat alleen aan als er beweging gedetecteerd wordt. Het doel van de lamp is inbraakpreventie, maar de lamp wordt ook gebruikt om voor licht te zorgen bij de poort zodat [eisers] het sleutelgat kunnen vinden als het donker is. Van hinder is geen sprake en de vordering moet worden afgewezen.
4.24.
De rechtbank heeft tijdens de descente geconstateerd dat de lamp van [eisers] weldegelijk op het erf van [gedaagden] schijnt. Daarvoor is geen noodzaak en daarom onrechtmatig tegenover [gedaagden] De lamp zoals deze nu geplaatst is, moet worden verwijderd. De lamp mag in ieder geval niet boven de schutting uitkomen. De rechtbank merkt op dat er aan de buitenkant van de schutting van [eisers] een lamp zit die gerepareerd kan worden. Dan hoeft de (bouw)lamp niet meer zo hoog geplaatst te worden om op de poort te schijnen. De rechtbank zal de vordering tot het verwijderen van de bouwlamp toewijzen. Tegen de gevorderde dwangsom is geen verweer gevoerd en deze zal dan ook worden toegewezen. De rechtbank zal de dwangsom maximeren tot € 5.000,--.
De kosten van de schutting
4.25.
Zoals eerder omschreven voeren [gedaagden] aan dat de schutting in samenspraak met [eisers] is geplaatst. [gedaagden] vinden dat [eisers] als mede-eigenaren van de schutting ook een deel van de kosten verschuldigd zijn. De totale kosten van de schutting en het plaatsen daarvan bedragen € 11.137,60. Volgens [gedaagden] zouden [eisers] 1/3e deel van deze kosten moeten betalen. Het gaat dan om een bedrag van € 3.712,55. Ook op grond van artikel 5:49 BW is het redelijk dat een deel van de kosten voor rekening van [eisers] komen.
4.26.
[eisers] betwisten dat er tussen partijen overeenstemming bestond over het plaatsen van de schutting. Ook betwisten [eisers] dat partijen zijn overeengekomen dat zij een deel van de kosten van de schutting zouden betalen. Er heeft nooit overleg plaatsgevonden over de kosten van een eventuele schutting en de nu door [gedaagden] overgelegde offerte hebben [eisers] niet eerder gezien. De schutting die er eerst stond was nog prima en er was geen noodzaak om deze te vervangen. Artikel 5:49 BW is daarom niet van toepassing. Volgens [eisers] moet de vordering van [gedaagden] worden afgewezen. Als [gedaagden] al een vordering op [eisers] zouden hebben, dan is deze vordering verjaard. De schutting is ruim zeven jaar geleden geplaatst en in die periode hebben [gedaagden] nooit om betaling gevraagd.
4.27.
De rechtbank constateert dat, als [gedaagden] al een vordering op [eisers] hebben wegen de plaatsingskosten van de schutting, deze vordering is verjaard. Vast staat dat de schutting eind 2014 of begin 2015 is geplaatst. [gedaagden] hebben ter onderbouwing van de kosten voor de schutting een factuur d.d. 29 januari 2015 overgelegd. Aannemelijk is dat [gedaagden] die factuur kort daarna heeft betaald. Aannemend dat ook [eisers] daaraan mee zouden moeten betalen, hebben [gedaagden] al begin 2015 een vordering op [eisers] gekregen. Die vordering was meteen opeisbaar. Pas bij het instellen van de eis in reconventie op 5 oktober 2022 hebben [gedaagden] voor het eerst aanspraak gemaakt op betaling van die kosten. Dat is ruim nadat hun vordering is verjaard. Deze vordering wordt te zijner tijd afgewezen.
Conclusie
4.28.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank een deelvonnis zal wijzen. Een deel van de vorderingen zal worden toegewezen. Dit gaat om de vorderingen die betrekking hebben op het verwijderen en verwijderd houden van de camera en de bouwlamp, alsmede om de vordering die ziet op het parkeren van de auto van [eisers] voor de poort van [gedaagden] Voor de goede orde wijst de rechtbank partijen erop dat het vonnis in zoverre als een eindvonnis is te beschouwen waartegen hoger beroep ingesteld kan worden.
4.29.
Wat betreft de schutting zal een bewijsopdracht worden gegeven en voor de overige vorderingen wordt iedere verdere beslissing aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en reconventie
5.1.
veroordeelt [gedaagden] om binnen 24 uur na betekening van het in deze te wijzen vonnis de camera aan de achterzijde van de woning te verwijderen voor zover deze nog aanwezig is en de camera verwijderd te houden op straffe van een door [gedaagden] hoofdelijk te verbeuren dwangsom van € 250,-- per dag of dagdeel dat [gedaagden] hiermee in gebreke blijven tot een maximum van € 5.000,-- is bereikt,
5.2.
veroordeelt [eisers] om binnen 24 uur na het ten deze te wijzen vonnis de bouwlamp te verwijderen die op het erf van [gedaagden] is gericht dan wel de bouwlamp zo te plaatsen dat deze niet meer boven de schutting uitkomt en niet meer op het erf of de woning van [gedaagden] schijnt, onder verbeurte van een dwangsom van € 250,-- per dag of een gedeelte daarvan dat [eisers] in gebreke blijven aan dit bevel te voldoen tot een maximum van € 5.000,-- is bereikt,
5.3.
veroordeelt [eisers] om binnen 24 uur na het ten deze te wijzen vonnis de auto niet langer voor de poort van [gedaagden] te parkeren, in die zin dat [eisers] bij het parkeren van hun auto een minimale afstand aanhouden van 50 centimeter haaks aan weerskanten van de poort van [gedaagden] (gemeten vanaf de autospiegel), een en ander onder verbeurte van een dwangsom van € 250,-- per dag of een gedeelte daarvan dat [eisers] in gebreke blijven om aan dit bevel te voldoen tot een maximum van € 5.000,-- is bereikt,
5.4.
verklaart de veroordelingen onder 5.1., 5.2. en 5.3. uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
draagt [gedaagden] op om te bewijzen dat zij toestemming hebben gekregen van [eisers] om de schutting te plaatsen op de plek waar deze nu staat,
5.6.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 26 april 2023voor uitlating door [gedaagden] of zij bewijs willen leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel,
5.7.
bepaalt dat, als [gedaagden] geen bewijs door het horen van getuigen willen leveren maar wel bewijsstukken willen overleggen, zij die stukken dan direct in het geding moeten brengen,
5.8.
bepaalt dat, als [gedaagden] getuigen willen laten horen, zij de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden
mei 2023 tot en met september 2023dan direct moeten opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.9.
bepaalt dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de zitting van mr. J.H. Gisolf, in het gerechtsgebouw te Alkmaar, Kruseman van Eltenweg 2,
5.10.
bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.11.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Gisolf en in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2023.
type: MB
coll: NBI