ECLI:NL:RBNHO:2023:4808

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 januari 2023
Publicatiedatum
24 mei 2023
Zaaknummer
C/15/334813 / KG ZA 22-617
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vordering tot schorsing van de zorgregeling in een kort geding tussen ouders over de omgang met minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 18 januari 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een moeder en een vader over de zorgregeling voor hun minderjarige kinderen. De moeder vorderde schorsing van de zorgregeling, omdat zij stelde dat de kinderen veel stress ervaren tijdens de omgang met de vader, wat zich uit in buikpijn en stotteren. De moeder heeft ook ernstige beschuldigingen van seksueel misbruik door de vader geuit, maar deze werden door de deskundigen niet onderbouwd. De vader ontkent de beschuldigingen en stelt dat de moeder valse meldingen doet om hem uit het leven van de kinderen te weren.

De voorzieningenrechter heeft de vordering van de moeder afgewezen, omdat zij onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de nakoming van de zorgregeling niet in het belang van de kinderen is. De rechter benadrukte dat de zorgregeling moet worden nageleefd, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen. De rechter heeft ook opgemerkt dat de deskundigen de zorgen van de moeder niet herkennen en dat de kinderen in aanwezigheid van de vader ontspannen zijn.

In reconventie heeft de vader gevorderd dat de moeder in de kosten van de procedure wordt veroordeeld, maar ook deze vordering is afgewezen. De rechter heeft besloten tot compensatie van de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis is openbaar uitgesproken en er staat hoger beroep open bij het gerechtshof te Amsterdam binnen vier weken na de uitspraak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/334813 / KG ZA 22-617
Vonnis in kort geding van 18 januari 2023
in de zaak van
[de moeder],
wonende te [plaats]
,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. P.K. de Blieck-Willemsen te Vaassen,
tegen
[de vader],
wonende te [plaats]
,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. D.E. Oud te Wormerveer.
Partijen zullen hierna de moeder en de vader genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met bijlagen 1 t/m 4, van 19 december 2022,
  • bijlagen 1 t/m 6 van de advocaat van de man, van 3 januari 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling van het kort geding heeft plaatsgevonden op 4 januari 2023, in aanwezigheid van partijen en hun advocaten.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben tot februari 2020 een affectieve relatie gehad. Uit deze relatie zijn geboren de minderjarige kinderen:
  • [de minderjarige 1] , op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] , en
  • [de minderjarige 2] , op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] .
De vader heeft de kinderen erkend. De ouders hebben gezamenlijk het gezag over [de minderjarige 1] en de moeder heeft van rechtswege het gezag over [de minderjarige 2] .
De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de moeder.
2.2.
Op 23 mei 2017 hebben partijen in het kader van de toen op handen zijnde beëindiging van de relatie een ouderschapsplan opgesteld, waarin zij ten behoeve van [de minderjarige 1] (onder meer) een zorgregeling hebben opgenomen, inhoudende dat [de minderjarige 1] wekelijks bij de vader verblijft van vrijdagmiddag tot zondagavond.
2.3.
In december 2020 is het Jeugdteam Zaanstad bij partijen betrokken geraakt en zijn nieuwe afspraken gemaakt over de zorgregeling, inhoudende dat beide kinderen bij de vader verblijven van donderdagochtend tot zaterdag 13.00 uur.
2.4.
De voorzieningenrechter heeft de moeder op 29 april 2021 veroordeeld de door partijen overeengekomen zorgregeling na te leven, op straffe van een dwangsom van € 250 per dag of dagdeel dat zij dat nalaat.

3.Het geschil in conventie

3.1.
De moeder vordert de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen:
  • dat de zorgregeling wordt opgeschort, en
  • dat de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) wordt gelast een beschermingsonderzoek te doen naar de minderjarigen.
3.2.
De moeder legt het volgende aan haar vordering ten grondslag.
[de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] ervaren veel stress wanneer ze naar de vader gaan. Dit uit zich onder meer
in buikpijn en stotteren. De kinderen zijn bang voor de vader en hebben nachtmerries over hem. Na omgang zijn ze onhandelbaar en driftig. Ze weigeren dan naar haar te luisteren, omdat dit van de vader niet hoeft. De moeder heeft van de kinderen gehoord en ook zelf gezien dat de vader naar [de minderjarige 2] liep en de opmerking maakte: “Even voelen of je pikkie nog zo klein is” en dat hij de kinderen aan hun geslachtsdeel heeft gevoeld. De moeder heeft hiervan een melding gemaakt bij Veilig Thuis en ze heeft aangifte tegen de vader gedaan.
3.3.
De vader voert verweer.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
De vader vordert ter zitting, buiten processueel bezwaar van de moeder, dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zal bepalen dat de moeder wordt veroordeeld in de kosten van de procedure.
4.2.
De vader legt daaraan ten grondslag dat de moeder procedure na procedure start, zonder enige onderbouwing. Niemand van de betrokken hulpverleners herkent de door haar geschetste problemen, zij is niet bereid met hem te overleggen, staat niet open voor gesuggereerde oplossingen en legt de schuld van alle problemen buiten zichzelf.
Dat kost hem veel tijd en geld en het is niet in het belang van de kinderen.
4.3.
De moeder voert verweer.

5.De beoordeling in conventie en in reconventie

5.1.
De moeder heeft haar vordering met betrekking tot een onderzoek ter zitting ingetrokken, omdat inmiddels bekend is dat de Raad een beschermingsonderzoek zal doen. Daarom behoeft op deze vordering niet meer te worden beslist.
schorsing zorg- of omgangsregeling
5.2.
De vordering van de moeder tot schorsing van de zorgregeling zal worden afgewezen. Redengevend hiertoe is dat de moeder onvoldoende onderbouwd heeft dat nakoming van die regeling niet in het belang is van de kinderen.
Uitgangspunt is dat de door partijen overeengekomen zorgregeling heeft te gelden,
tenzij bijzondere omstandigheden de niet-nakoming, dan wel gedeeltelijke of gewijzigde nakoming rechtvaardigen. Verder ontzegt de rechter (op grond van artikel 1:377a lid 3 Burgerlijk Wetboek) het recht op omgang alléén, indien omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of indien omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.3.
De moeder heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat de kinderen veel stress ervaren door de omgang en dat zij daardoor last hebben van buikpijn en stotteren.
Die klachten worden inderdaad bij de kinderen gezien, maar door de deskundigen niet aangemerkt als contra-indicatie voor omgang met de vader. Eerder als een gevolg van de spanningen en de verstoorde communicatie tussen de ouders, waardoor de kinderen bij
hen in twee totaal verschillende werelden leven.
Volgens de school zijn de kinderen ontspannen in aanwezigheid van de vader en blij hem op het schoolplein te zien. Het standpunt van de moeder dat de kinderen bang zijn voor de vader, wordt - na observaties - door het Jeugdteam, Altra noch de school gedeeld.
5.4.
Ten tweede heeft de moeder aan haar vordering ten grondslag gelegd dat sprake is van seksueel misbruik door de vader. Dit is een nieuwe - en zeer ernstige – beschuldiging, waaruit het Jeugdteam heeft geconcludeerd dat een ondertoezichtstelling nodig is en Veilig Thuis veiligheidsafspraken met de vader heeft gemaakt, die inhouden dat het vier ogen-principe van toepassing is.
De vader ontkent dat sprake is geweest van seksueel misbruik en heeft vernomen dat het OM hem niet zal vervolgen naar aanleiding van de aangifte van de moeder. Hij heeft [de minderjarige 2] alleen in z’n billen geknepen - waar de moeder bij was - en toen iets tegen hem gezegd als: ‘Wat heb je lekkere kadetjes’. Volgens de vader is deze beschuldiging een zoveelste valse melding van de moeder, om hem uit het leven van de kinderen te weren.
In het licht van het vermoeden van het Jeugdteam dat de moeder véél in de strijd gooit
om de kinderen bij de vader weg te houden, en gelet op de gemaakte veiligheidsafspraken, ziet de voorzieningenrechter in de beschuldiging van de moeder geen aanleiding de zorg-regeling op te schorten.
5.5.
Tot slot heeft de moeder aan haar vordering ten grondslag gelegd dat de kinderen van de vader niet naar haar hoeven te luisteren.
De vader heeft dit weersproken. De moeder heeft deze stelling vervolgens niet nader onderbouwd, zodat deze zal worden gepasseerd.
Door de deskundigen wordt wel als zorg benoemd dat beide ouders niet positief over elkaar spreken als ze met hun kinderen praten.
kosten van het geding
5.6.
Zoals bekend wordt in zaken tussen ex-partners in het algemeen besloten tot compensatie van kosten, wat betekent dat iedere partij de eigen kosten dient te dragen.
De gedachte daarachter is dat de afwikkeling van een familierechtelijke procedure tussen
de (voormalige) partners, dikwijls met vele persoonlijke en interrelationele moeilijkheden gepaard gaat. De redelijkheid en billijkheid brengen mee dat niet te snel tot een kosten-veroordeling ten laste van een der partijen wordt overgegaan. Hierbij speelt mee dat een kostenveroordeling ten laste van de een en ten gunste van de ander, de verdere relatie tussen partijen kan belasten, omdat deze veroordeling als prestigewinst kan worden opgevat.
Alles afwegende ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding af te wijken van dit in familiezaken geldende uitgangspunt, zodat de vordering van de vader zal worden afgewezen.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie
6.1.
wijst de vordering van de moeder af;
in reconventie
6.2.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.L. Diender en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. A.E.J. van Schie op 18 januari 2023.
Tegen dit vonnis kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam binnen vier weken na de dag van de uitspraak. Het beroep moet worden ingesteld door tussenkomst van een advocaat. Omdat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, heeft het vonnis al wel geldende werking zolang op het (eventuele) beroep niet is beslist.