ECLI:NL:RBNHO:2023:4642

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 april 2023
Publicatiedatum
17 mei 2023
Zaaknummer
AWB - 23 _ 2443
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot schorsing van aanslagen schenkbelasting

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 21 april 2023 uitspraak gedaan over een verzoek tot schorsing van aanslagen schenkbelasting. Verzoekster, die jarenlang maandelijkse betalingen heeft ontvangen, heeft bezwaar gemaakt tegen de door de Belastingdienst opgelegde aanslagen. De voorzieningenrechter oordeelt dat er onvoldoende bewijs is voor het bestaan van een overeenkomst van geldlening, aangezien er geen aflossingen of rentebetalingen hebben plaatsgevonden en er geen zekerheden zijn gesteld. De voorzieningenrechter concludeert dat de betalingen aan verzoekster vermoedelijk een vermogensverschuiving beoogden en dat de aanslagen schenkbelasting terecht zijn opgelegd. Het verzoek tot schorsing wordt afgewezen.

De zaak begon met de oplegging van ambtshalve aanslagen schenkbelasting door de Belastingdienst over de jaren 2007 tot en met 2016, ter hoogte van in totaal € 953.219. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft zij beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 14 april 2023 heeft de voorzieningenrechter de feiten en standpunten van beide partijen gehoord. Verzoekster stelt dat de aanslagen onterecht zijn opgelegd, terwijl de Belastingdienst aanvoert dat er geen bewijs is voor de stelling van verzoekster dat de betalingen als geldlening zijn gedaan.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen bewijs is voor de stelling van verzoekster dat de betalingen als geldlening zijn gedaan. De rechter wijst erop dat de dagvaarding door de directeur van de vennootschap, die bevriend is met verzoekster, kort na de afwijzing van het verzoek om uitstel van betaling is uitgebracht, wat de indruk wekt dat deze dagvaarding enkel is gedaan om de aanslagen te bestrijden. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen aanleiding is om de aanslagen schenkbelasting te schorsen en wijst het verzoek af.

Uitspraak

Rechtbank noord-holland

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: HAA 23/2443, HAA 23/2608 tot en met HAA 23/2616

uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 april 2023 in de zaken tussen

[verzoekster] , wonende te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. M.J.C. Veerman RB),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Rotterdam, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 9 juli 2019 over de jaren 2007 tot en met 2016 in totaal 10 ambtshalve aanslagen schenkbelasting opgelegd ter hoogte van in totaal € 953.219. Hiertegen heeft verzoekster bezwaar gemaakt.
Bij uitspraken op bezwaar van 14 juli 2022, verzonden op 18 juli 2022, heeft verweerder de bezwaren van verzoekster ongegrond verklaard en de aanslagen gehandhaafd. Verzoekster heeft hiertegen op 23 augustus 2022 beroep ingesteld.
Bij verzoek van 31 maart 2023 heeft verzoekster de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht de opgelegde aanslagen schenkbelasting te schorsen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 april 2023 te Haarlem. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en mr. [naam 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 2] . Namens de ontvanger is verschenen mr. [naam 3] .

Overwegingen

Feiten
1. De voorzieningenrechter gaat voorshands uit van de volgende feiten.
2. De heer [naam 4] is directeur van [bedrijf] B.V. (de vennootschap) en bevriend met verzoekster. In de periode 2 april 2007 tot en met 31 september 2015 zijn maandelijks betalingen gedaan aan verzoekster. De vennootschap heeft de betalingen administratief verwerkt als geldlening. Op 15 oktober 2015 heeft [naam 4] met de Belastingdienst een vaststellingsovereenkomst gesloten. Overeengekomen is dat de geldlening per 1 oktober 2015 wordt beschouwd als privélening van [naam 4] aan verzoekster.
3. In verband met de invordering van de aanslagen schenkbelasting heeft de ontvanger met dagtekening 29 augustus 2022 dwangbevelen met bevel tot betaling opgelegd. Bij brief van 31 augustus 2022 heeft verzoekster verzocht om uitstel van betaling. Bij brief van 5 oktober 2022 heeft de ontvanger verzoekster bericht dat hij bereid is uitstel van betaling te verlenen als voldoende zekerheid wordt gesteld. Verzoekster heeft daarop bericht dat zij niet in staat is zekerheid te stellen. Bij brief van 29 november 2022 heeft de ontvanger het verzoek om uitstel van betaling afgewezen. Hiertegen heeft verzoekster met dagtekening 8 december 2022 administratief beroep ingesteld bij de Directeur van de Belastingdienst. Bij uitspraak van 13 januari 2023 heeft deze het beroep gegrond verklaard. De uitspraak vermeldt dat de ontvanger het verzoek opnieuw in behandeling dient te nemen met inachtneming van artikel 25.2.5 van de Leidraad Invordering 2008 (Leidraad) waarbij moet worden beoordeeld of de ontvanger zekerheid kan verlangen voor de bestreden belastingschuld. Omdat tot op heden niet op het verzoek is beslist, zijn invorderingsmaatregelen overeenkomstig artikel 25.1.1 van de Leidraad daarom achterwege gebleven.
4. Verzoekster is op 24 maart 2023 door [naam 4] in een civiele procedure gedagvaard om op 5 april 2023 te verschijnen voor de rechtbank Amsterdam. [naam 4] heeft hierbij gevorderd - kort gezegd - voor recht te verklaren dat een overeenkomst van geldlening tot stand is gekomen tot een bedrag van € 4.528.500 en verzoekster te veroordelen tot terugbetaling van dit bedrag. Aan verzoekster is zes weken uitstel verleend voor het nemen van conclusie van antwoord.
Standpunten van partijen
5. Verzoekster legt aan het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening het volgende ten grondslag. De aanslagen schenkbelasting zijn overduidelijk ten onrechte opgelegd en daarom moeten deze worden geschorst. De betalingen aan verzoekster hebben plaatsgevonden ten titel van geldlening en niet ten titel van schenking. De gelden zijn bestemd voor onderzoek naar de handelwijze van de heer [naam 5] , door wiens toedoen forse sommen geld bedoeld voor investeringen zijn verdwenen. Inmiddels is contact gelegd met de heer [naam 5] , maar is het nog niet gelukt de verdwenen gelden terug te krijgen omdat er een geschil is over de verschuldigde rente. Eventuele ontvangsten zullen worden aangewend voor aflossing van de geldlening aan [naam 4] . Het spoedeisend belang is gelegen in het feit dat verzoekster binnen zeer afzienbare tijd geconfronteerd gaat worden met ingrijpende invorderingsmaatregelen. Er is geen aanleiding de ontvanger inzicht te verschaffen in haar financiële positie omdat dit in het kader van het opleggen van de aanslagen schenkbelasting al is gedaan, aldus verzoekster.
6. Verweerder stelt dat de aanslagen schenkbelasting terecht zijn opgelegd. Er is niets vastgelegd waaruit afgeleid kan worden dat sprake is van betalingen ten titel van geldlening. Verzoekster heeft nooit enige betaling voor aflossing of rente aan [naam 4] gedaan, en de betalingen van [naam 4] aan verzoekster gaan nog steeds door. De ontvanger is bereid geen onherroepelijke invorderingsmaatregelen te treffen zolang de aanslagen niet onherroepelijk vast staan. Daarvoor dient verzoekster de ontvanger wel inzicht te verschaffen in haar financiële positie. Verzoekster huurt bijvoorbeeld een zeer dure woning terwijl niet duidelijk is hoe verzoekster dat financiert, aldus verweerder.
Beoordeling
7. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen. Daarbij geldt dat tegelijkertijd tegen hetzelfde besluit een bezwaar- of beroepsprocedure loopt (vereiste van connexiteit) en dat onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist.
8. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
9. Omdat verzoekster beroep heeft ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar tegen de aanslagen schenkbelasting is voldaan aan het connexiteitsvereiste. Omdat het verzoek betrekking heeft op de rechtsgevolgen van deze aanslagen kan de rechtbank bevoegd worden in de hoofdzaak.
10. Verweerder is bij brief van 5 april 2023 verzocht de stukken die op de zaak betrekking hebben per omgaande in te dienen. Verweerder heeft geen stukken ingediend. Ter toelichting heeft verweerder ter zitting opgemerkt dat alle relevante stukken reeds door verzoekster zijn overgelegd. Verweerder ziet daarbij over het hoofd dat het overleggen van stukken door de wederpartij niet afdoet aan de eigen verplichting deze stukken te overleggen. Bovendien ontbreken juist de stukken die betrekking hebben op de aanslagoplegging en op de bezwaar- en beroepsprocedure. Die stukken hebben op de zaak betrekking omdat het verzoek strekt tot schorsing van de aanslagen schenkbelasting. Verweerder heeft dus verzuimd te voldoen aan zijn verplichting om de op de zaak betrekking hebbende stukken in te dienen. Beide partijen beschikken echter over de stukken die tot op heden in het kader van de bodemprocedures tegen de aanslagen schenkbelasting zijn ingediend en hebben daar kennis van genomen. De voorzieningenrechter heeft daarom eveneens kennis genomen van deze stukken en acht deze voldoende om het onderhavige verzoek te kunnen beoordelen. De voorzieningenrechter acht verzoekster in deze specifieke omstandigheden niet benadeeld en ziet daarin aanleiding geen gevolgen te verbinden aan het verzuim van verweerder.
11. De voorzieningenrechter leidt uit de stukken in de bodemprocedures af dat verweerder aan de aanslagen schenkbelasting ten grondslag heeft gelegd dat [naam 4] en verzoekster nooit de intentie hebben gehad dat de betaalde bedragen terugbetaald zouden worden, maar dat in feite een vermogensverschuiving ten laste van [naam 4] en ten bate van verzoekster is beoogd.
12. Tot de stukken behoort een concept-overeenkomst van geldlening uit 2006 waarin de vennootschap als crediteur en verzoekster als debiteur wordt genoemd. Naar verzoekster heeft verklaard is het bij een concept-overeenkomst gebleven omdat partijen het niet eens konden worden over de voorwaarden. Andere stukken waaruit het bestaan van een overeenkomst van geldlening kan worden afgeleid ontbreken. Dat in de vaststellingsovereenkomst tussen [naam 4] en de Belastingdienst van 15 oktober 2015 wordt verwezen naar een geldlening van [naam 4] aan verzoekster ziet de voorzieningenrechter voorshands niet als aanwijzing voor het bestaan daarvan. Deze vaststellingsovereenkomst heeft namelijk uitsluitend betrekking op de fiscale verplichtingen van [naam 4] en vermeldt uitdrukkelijk dat de standpunten van de partijen bij die overeenkomst slechts gelden binnen het specifieke kader van die overeenkomst. Niet in geschil is dat verzoekster tot het uitbrengen van de dagvaarding op 5 april jongstleden door [naam 4] nooit tot betaling is aangesproken, dat geen aflossing of rentebetaling heeft plaatsgevonden en dat geen zekerheden voor terugbetaling zijn gesteld. Ter zitting heeft verweerder nog aangevoerd dat de betalingen van [naam 4] aan verzoekster nog steeds doorgaan, hetgeen door verzoekster niet is weersproken. De voorzieningenrechter ziet in het uitbrengen van de dagvaarding overigens voorshands ook geen aanwijzing voor het bestaan van een overeenkomst van geldlening. [naam 4] en verzoekster zijn bevriend, en dit is de eerste keer dat [naam 4] haar tot betaling heeft aangesproken, relatief kort nadat het verzoek om uitstel van betaling van de aanslagen schenkbelasting is afgewezen. Daarom valt niet uit te sluiten dat de dagvaarding slechts met het oog op het beroep tegen de aanslagen schenkbelasting is uitgebracht. De voorzieningenrechter houdt het er voorshands voor dat [naam 4] en verzoekster met de betalingen een vermogensverschuiving ten laste van [naam 4] en ten gunste van verzoekster hebben beoogd. De voorzieningenrechter ziet in de gegeven omstandigheden geen aanwijzingen dat de aanslagen schenkbelasting ten onrechte zijn opgelegd. Er is daarom geen aanleiding voor schorsing van deze aanslagen.
13. Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter nog het volgende. Omdat op het moment van behandeling van het onderhavige verzoek nog niet (opnieuw) op het verzoek om uitstel van betaling was beslist, zijn geen invorderingsmaatregelen meer genomen. Op termijn kan verzoekster alsnog met ingrijpende invorderingsmaatregelen worden geconfronteerd. De ontvanger heeft zich ter zitting echter bereid verklaard geen onherroepelijke maatregelen te nemen indien verzoekster inzicht verschaft in haar financiële situatie op dit moment, wat tevens van belang is voor de beoordeling van het verzoek om uitstel van betaling. Verzoekster heeft het dus in eigen hand om te voorkomen dat zij wordt geconfronteerd met onherroepelijke invorderingsmaatregelen.
14. De verzoeken zullen worden afgewezen.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W. Koenis, rechter, in aanwezigheid van E. Hoekman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 april 2023.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.