ECLI:NL:RBNHO:2023:4523

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
15 mei 2023
Publicatiedatum
15 mei 2023
Zaaknummer
C/15/333602 / FA RK 22-5215
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gerechtelijke vaststelling van ouderschap zonder DNA-onderzoek met betrekking tot de man en verzoekster

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 15 mei 2023 uitspraak gedaan over de gerechtelijke vaststelling van het ouderschap van verzoekster, geboren op [geboortedatum], met betrekking tot de man, geboren op [geboortedatum] en overleden op [overlijdensdatum]. Verzoekster heeft verzocht om vaststelling van het ouderschap op basis van artikel 1:207 van het Burgerlijk Wetboek, waarbij zij tevens haar geslachtsnaam wenst te wijzigen naar die van haar vader. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen gerede twijfel bestaat over het verwekkerschap van de man, ondanks het ontbreken van DNA-onderzoek. De rechtbank heeft overwogen dat de man een vaderrol heeft vervuld in het leven van verzoekster en dat er binnen de familie nooit enige twijfel heeft bestaan over het vaderschap. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het ouderschap toewijsbaar is, en dat de geslachtsnaam van verzoekster zal worden gewijzigd naar [geslachtsnaam]. De beschikking is gegeven in aanwezigheid van de griffier, mr. J. Spanjaard, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
gerechtelijke vaststelling ouderschap, wijziging geslachtsnaam
zaak-/rekestnr.: C/15/333602 / FA RK 22-5215
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 15 mei 2023
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
hierna mede te noemen: verzoekster,
advocaat: mr. B.T.A. Visser, kantoorhoudende te Zwaagdijk-Oost,
als belanghebbende wordt aangemerkt:
[verweerster],
wonende te [plaats] ,
hierna mede te noemen: verweerster,
advocaat: mr. D. van der Wal, kantoorhoudende te Drachten.

1.Procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van verzoekster, ingekomen op 28 oktober 2022;
- het bericht van de advocaat van verzoekster, met bijlagen, ingekomen op 9 januari 2023;
- het verweerschrift met bijlage van verweerster, ingekomen op 2 februari 2023;
- het voorwaardelijke aanvullende verzoek van verzoekster, met bijlagen, ingekomen op 20 februari 2023;
- het bericht van de advocaat van verzoekster, ingekomen op 22 februari 2023.
1.2.
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 23 februari 2023 in aanwezigheid van partijen, verzoekster bijgestaan door mr. B.T.A. Visser, verweerster bijgestaan door mr. D. van der Wal.
1.3.
Ter zitting heeft de rechtbank de beslissing op het verzoek aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen in onderling overleg een DNA-onderzoek te laten verrichten. Na de zitting zijn berichten van partijen ingekomen, op 2 en 10 maart 2023 van verweerster en op 3 maart 2023 van verzoekster. Uit deze berichten blijkt dat het hen niet is gelukt afspraken te maken over de uitgangspunten en het te betrekken onderzoeksbureau.
1.4.
Vervolgens is beschikking bepaald op 15 mei 2023.

2.Feiten en omstandigheden

2.1.
Verzoekster is op [geboortedatum] te [plaats] , geboren als kind van [de moeder] (hierna mede te noemen: de moeder).
2.2.
Uit het uittreksel uit de Basisregistratie Personen (hierna: BRP) van de gemeente [gemeente] blijkt dat de moeder op [overlijdensdatum] is overleden.
2.3.
De moeder is van [datum] tot [datum] gehuwd geweest met [de man] (hierna ook te noemen: de man), geboren op [geboortedatum] te [plaats] , Nederlands-Indië.
2.4.
Uit het BRP uittreksel van de gemeente [gemeente] blijkt dat de man op [overlijdensdatum] is overleden.
2.5.
Blijkens de geboorteakte van verzoekster heeft de man op [datum] aangifte bij de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente] gedaan van de geboorte van verzoekster.
2.6.
Blijkens de BRP is als kind van de man genoemd [verweerster] (hierna mede te noemen: verweerster), geboren op [geboortedatum] te [plaats] .
Zij is het enige kind dat in een familierechtelijke betrekking tot de man staat. Zij is de enige juridische afstammeling van de man. Nu de man is overleden, wordt verweerster conform het procesreglement Overige Boek 1-zaken aangemerkt als belanghebbende bij de verzoeken van verzoekster.

3.Verzoek en aanvullend voorwaardelijk verzoek

3.1.
Verzoekster verzoekt de rechtbank om ingevolge artikel 1:207 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) het ouderschap vast te stellen van [de man] , geboren op [geboortedatum] en overleden op [overlijdensdatum] . Verzoekster verzoekt voorts conform artikel 5 lid 8 BW na de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap, haar geslachtsnaam te wijzigen in die van haar vader: [geslachtsnaam] .
3.2.
Op 20 februari 2023 is ingekomen de akte overleggen producties en het voorwaardelijke aanvullende verzoek van verzoekster, waarbij zij stelt dat zij in voldoende mate heeft aangetoond dat zij een dochter is van de man en verweerster dit onvoldoende heeft betwist. Voor het geval de rechtbank daar anders over denkt verzoekt zij:
- te bepalen dat DNA-onderzoek zal worden verricht ter beantwoording van de vraag of de
man de verwekker kan zijn van verzoekster, en zo ja met welke mate van waarschijnlijkheid;
- te bepalen dat verweerster haar medewerking aan dit onderzoek dient te verlenen;
- tot deskundige te benoemen om voornoemd onderzoek te verrichten: Verilabs, gevestigd te
[adres] , dan wel een andere door de rechtbank
in goede justitie voorkomende deskundige;
- verweerster te veroordelen in de kosten van deze deskundige.
3.3.
Verzoekster heeft ter onderbouwing het volgende aangevoerd.
Voordat het huwelijk van de man en haar moeder op [datum] te [plaats] werd gesloten, woonden zij reeds enkele jaren samen en voerden zij een duurzaam huishouden. Het huwelijk werd ontbonden door echtscheiding die werd ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente] op [datum] . Verzoekster is geboren op [geboortedatum] te [plaats] , enkele maanden voor de huwelijkssluiting van de moeder en de man. Blijkens de geboorteakte was de man bij haar geboorte en heeft hij de geboorteaangifte gedaan. Blijkens een verklaring van de gemeente [gemeente] van [datum] woonde verzoekster sinds haar geboorte op het adres van de moeder en de man. Tot haar ouders scheidden woonde verzoekster bij hen. Nadien bleven zij en verweerster bij hun moeder wonen.
3.4.
Verzoekster en de man hadden een bijzondere band en hebben samen een wereldreis gemaakt. Ongeveer tien jaar geleden werden verzoekster en verweerster bij de huisarts geroepen omdat de man een zwervend bestaan leidde. Hen werd gevraagd voor hem te zorgen, waarop verzoekster de man in huis nam. Alhoewel de verwachting was dat het om enkele maanden zou gaan, heeft de man uiteindelijk tien jaar bij verzoekster gewoond. Al die tijd heeft verzoekster hem verzorgd.
3.5.
Bij beschikking van 5 april 2016 zijn verzoekster en haar echtgenoot tot mentor van de man benoemd. In deze beschikking heeft de rechtbank aangenomen dat verzoekster een bloedverwant van de man is. Ter zitting heeft verzoekster uitgelegd dat dit maakte dat zij in de veronderstelling verkeerde dat “het goed zat”. Pas bij het overlijden van de man heeft verzoekster ontdekt dat zij niet door de man erkend is en dat het juridisch ouderschap door het huwelijk niet automatisch is ontstaan.
3.6.
Volgens verzoekster is er geen potentiële andere vader. Binnen de familie bestaat geen discussie over het vaderschap. Dat de man de vader van verzoekster is, is voor de familie altijd een vaststaand gegeven geweest. Verzoekster legt ter onderbouwing hiervan verklaringen over van verschillende familieleden. Volgens verzoekster blijkt daaruit, en uit de door haar overgelegde foto's, dat zij een volwaardig lid was van het gezin van haar ouders en ook na de scheiding nog onderdeel is van de familie van de man. Verzoekster droeg op de lagere school de achternaam van de man, ook na de scheiding van de moeder en de man.
3.7.
Verzoekster stelt dat er eerder een warme band was tussen haar en verweerster, maar dat de verstandhouding tussen hen sinds eind 2021 behoorlijk is verslechterd. De uiting van verweerster dat de man niet de vader van verzoekster zou zijn, heeft verzoekster zeer gekwetst. Verschillende stellingen van verweerster zijn verzoekster onbekend of aantoonbaar onwaar. Verweerster is al enige tijd in therapie en verzoekster maakt zich zorgen over haar welbevinden. Het verband dat verweerster met de erfenis legt, zou ook een motivatie voor het ontkennen van het vaderschap kunnen zijn.
3.8.
Verzoekster heeft te kennen gegeven dat zij bij toewijzing van het verzoek op grond van art 1:5 lid 7 BW ervoor kiest om haar achternaam te wijzigen naar: [geslachtsnaam] .
3.9.
In het bericht van 3 maart 2023 heeft verzoekster nog toegelicht dat volgens Verilabs in deze specifieke casus door middel van DNA-onderzoek waarschijnlijk geen uitsluitsel kan worden gegeven op de vraag of partijen dezelfde biologische vader hebben.

4.Het verweer

4.1.
Verweerster heeft verweer gevoerd en verzocht om afwijzing van de verzoeken. Zij voert daartoe het volgende aan.
Zowel de moeder als de man zijn, voordat zij trouwden, eerder gehuwd geweest. Beide eerdere huwelijken zijn door echtscheiding ontbonden. Verzoekster moet zijn verwekt toen de man nog gehuwd was met zijn eerste echtgenote.
Verweerster voert aan dat zij door de man seksueel is misbruikt en dit een belangrijke reden was voor de scheiding van haar ouders. Na de scheiding was er geen omgang tussen de man en verzoekster of verweerster. Van een hechte familie was geen sprake, de man had geen contact met de kinderen uit het eerste huwelijk van de moeder.
4.2.
Toen de man met pensioen ging verbleef hij veelal in Indonesië. Af en toe keerde hij terug naar Nederland en verbleef dan bij kennissen of bij verweerster. Ongeveer tien jaar geleden belde verzoekster verweerster op dat de man in Nederland was. Verweerster en verzoekster hebben hem bezocht. Het ging niet goed met de man. Verweerster en haar man werkten fulltime en hun kinderen waren nog jong. Bij verzoekster en haar man was dit anders, zij zaten in de schuldsanering. Zij hadden tijd en de keus is gemaakt om de man in huis te nemen.
4.3.
Nooit is vastgesteld dat de man de biologische vader van verzoekster is. Dit is een vereiste voor het gevraagde vaderschap. De moeder en de man hebben nooit stappen genomen om erkenning van verzoekster te regelen. Binnen de familie speelt het gerucht dat de broer van de man de vader van verzoekster zou zijn. Dat verzoekster nu pas bij het overlijden van de man heeft ontdekt dat hij haar niet heeft erkend is niet aannemelijk. Verzoekster draagt tenslotte - in tegenstelling tot verweerster - haar hele leven al de achternaam [achternaam] .
4.4.
Opmerkelijk is dat verzoekster onderhavige procedure is opgestart nadat verweerster in een andere procedure gevraagd heeft om informatie over de nalatenschap van de man. Verzoekster heeft deze informatie niet vrijwillig willen geven, zodat een procedure noodzakelijk werd. In die procedure is slechts informatie gevraagd met betrekking tot het uitstrooien van de as van de man en zakelijke informatie betreffende de nalatenschap zoals de bankafschriften.
Het bevreemdt verweerster dat zij - als enige afstammeling van de man - niet in de procedure over het mentorschap van de man (in 2016) is betrokken.
4.5.
Voor toewijzing van het gevraagde vaderschap is vereist dat vaststaat dat de man de biologische vader van verzoekster is. Alleen door DNA-onderzoek is deze vaststelling mogelijk. Verweerster is bereid mee te werken aan DNA-onderzoek. Nu verzoekster vraagt om vaststelling van het vaderschap dienen de kosten daarvan voor haar rekening te komen. In het bericht van 2 maart 2023 heeft verweerster toegelicht dat er volgens een door haar geraadpleegde deskundige wel degelijk mogelijkheden zijn om vast te stellen dat verweerster en verzoekster al dan niet volle zussen zijn.

5.Beoordeling

Ontvankelijkheid
5.1.
Op grond van artikel 1:207 BW kan, op verzoek van het kind (verzoekster), het ouderschap van een persoon, ook indien deze is overleden, door de rechtbank worden vastgesteld op de grond dat deze de verwekker is van het kind. Nu voor het kind geen termijn geldt waarbinnen een verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het ouderschap moet worden ingediend, kan verzoekster worden ontvangen in haar verzoek.
vaststelling ouderschap
5.2.
Uit de gedingstukken en hetgeen partijen tijdens de mondelinge behandeling hebben verklaard, is het volgende gebleken. De moeder en de man woonden samen voordat zij gingen trouwen en in die tijd is verzoekster geboren. De man heeft aangifte van de geboorte van verzoekster gedaan, een vaderrol vervuld in het leven van verzoekster en de man en verzoekster hadden een hechte band met elkaar. Uit de overgelegde schriftelijke verklaringen van de andere kinderen van de moeder blijkt dat binnen de familie nooit enige twijfel heeft bestaan over het vaderschap van de man met betrekking tot verzoekster.
Ter zitting heeft verweerster desgevraagd toegelicht dat zij vroeger dacht dat verzoekster haar zus was, totdat er geruchten waren dat de broer van de man de vader van verzoekster zou zijn. Volgens verweerster hebben haar broers en zussen dit tegen haar gezegd. Verweerster heeft deze stelling echter op geen enkele wijze nader onderbouwd, terwijl het niet blijkt uit de verklaringen van de familieleden die verzoekster heeft overgelegd, integendeel. Verweerster heeft verder ter zitting verklaard dat zij het er nooit met haar moeder over heeft gehad wie dan wel de vader van verzoekster was en dat verweerster eerder nooit heeft ontkend dat partijen dezelfde vader hebben. De rechtbank vraagt zich daarom af of verweerster daadwerkelijk twijfels heeft over het vaderschap van de man van verzoekster, temeer daar verweerster zich ter zitting hardop heeft afgevraagd of de gang naar de rechter in onderhavige procedure was gemaakt als zij door verweerster gewoon betrokken was bij de afwikkeling van de nalatenschap van de man. Alles overziende komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerster de onderbouwde stelling van verzoekster dat de man haar vader is, onvoldoende gemotiveerd heeft betwist.
5.3.
Op grond van het voorgaande in samenhang met de overige overgelegde documentatie, bestaat naar het oordeel van de rechtbank geen gerede twijfel over het verwekkerschap van de man ten aanzien van verzoekster. Een DNA-onderzoek acht de rechtbank in de gegeven omstandigheden niet noodzakelijk. Zij weegt daarbij mee dat er geen DNA-materiaal van de man en de moeder van partijen beschikbaar is en dat uit de in het geding gebrachte informatie van Verilabs blijkt dat er een grote kans is dat vergelijking van het DNA-materiaal van verweerster en verzoekster tot een onduidelijke uitslag leidt. In de gegeven omstandigheden behoort dit naar het oordeel van de rechtbank niet voor risico van verzoekster te komen. Het verzoek van verzoekster tot gerechtelijke vaststelling van het ouderschap van de man zal dan ook worden toegewezen, nu ook overigens is voldaan aan het gestelde in artikel 1:207 BW.
5.4.
Uit artikel 1:207 lid 5 BW volgt dat de vaststelling van het ouderschap, mits de beschikking daartoe in kracht van gewijsde is gegaan, terugwerkt tot het moment van de geboorte van verzoekster.
5.5.
Verzoekster heeft ervoor gekozen na de vaststelling van het ouderschap van de man de geslachtsnaam [geslachtsnaam] te dragen.
5.6.
Nu de aard van de zaak zich verzet tegen het uitvoerbaar bij voorraad verklaren van de beschikking, zal de rechtbank het hiertoe strekkend verzoek afwijzen.

6.Beslissing:

De rechtbank:
6.1.
stelt vast het ouderschap van [de man] , geboren op [geboortedatum] en overleden op [overlijdensdatum] , betreffende het kind:
- [verzoekster] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ;
6.2.
stelt vast dat de geslachtnaam van het kind zal zijn: [geslachtsnaam] ;
6.3.
wijst af het meer of anders verzochte;
6.4.
draagt de griffier - op grond van artikel 1: 20e lid 1 BW - op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking -en indien daartegen geen hoger beroep is ingesteld- een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [gemeente] .
Deze beschikking is gegeven door mr. M.A.J. Berkers, in tegenwoordigheid van mr. J. Spanjaard, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2023.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.