ECLI:NL:RBNHO:2023:4514

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 mei 2023
Publicatiedatum
15 mei 2023
Zaaknummer
15/240282-22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van brandstichting en bewezenverklaring van vernieling en beschadiging van goederen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 16 mei 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd verdacht van brandstichting in zijn eigen woning en van vernieling van een pilaar in een kerk en een stoepbord. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de verdenking van opzettelijke brandstichting, omdat de tenlastegelegde actieve handeling niet kon worden bewezen. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte opzettelijk open vuur in aanraking had gebracht met brandbare stoffen, wat noodzakelijk was voor een veroordeling voor brandstichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de brand in de woning van de verdachte was ontstaan door brandende kaarsen, maar er was geen bewijs dat de verdachte deze kaarsen op een gevaarlijke manier had achtergelaten.

Daarnaast heeft de rechtbank de verdachte wel schuldig bevonden aan de vernieling van een stenen pilaar in een kerk en het vernielen van een stoepbord op Schiphol. De verdachte had deze feiten bekend en de rechtbank heeft de bekennende verklaring als bewijs gebruikt. De rechtbank heeft rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, die lijdt aan schizofrenie, en heeft een gevangenisstraf van één week opgelegd, met aftrek van de tijd die de verdachte al in voorarrest had doorgebracht. De rechtbank heeft ook een zorgmachtiging overwogen, gezien de psychische toestand van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 15/240282-22 en 15/222630-22 (ttz gev) (P)
Uitspraakdatum: 16 mei 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
2 mei 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] .
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B.K.M. Thuijs en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. G. Kaaij, advocaat te Heerhugowaard, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Parketnummer 15/240282-22
1. primair:
hij op of omstreeks 20 september 2022 te Alkmaar opzettelijk brand heeft gesticht in een woning door open vuur (brandende kaarsen) in aanraking te brengen met houtblokken en/of strooi/hooi althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan een of meerdere meubel(s) en/of (een) goed(eren) in die woning geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor de naast, onder en boven gelegen woningen (flat), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de in de aangrenzende woningen aanwezige personen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
1. subsidiair:
hij op of omstreeks 20 september 2022 te Alkmaar grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam open vuur (brandende kaarsen) in aanraking heeft gebracht met houtblokken en/of strooi/hooi althans met een brandbare stof, (mede) ten gevolge waarvan het aan zijn schuld te wijten is geweest, dat een of meerdere meubel(s) en/of (een) goed(eren) in die woning geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval, dat er brand is ontstaan, en daardoor gemeen gevaar voor de naast, onder en boven gelegen woningen (flat), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de in de aangrenzende woningen aanwezige personen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, ontstond;
2
hij op of omstreeks 10 september 2022 te Alkmaar opzettelijk en wederrechtelijk een (stenen) pilaar, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan de [naam] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
Parketnummer 15/222630-22
hij op of omstreeks 4 september 2022 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, in ieder geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een stoepbord, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan [naam] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 (parketnummer 15/240282-22) ten laste gelegde feiten en van het onder parketnummer 15/222630-22 ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van het onder 1 primair (parketnummer 15/240282-22) ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie overwogen dat er sprake is van voorwaardelijk opzet op de brandstichting. De verdachte heeft zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat brand zal intreden en hij heeft die kans aanvaard. De woning van de verdachte was volgestapeld met meubels, inventaris, houtblokken en papier. Op diverse plaatsen stonden waxinelichtjes en lege flesjes met daarin kaarsen. Op de met de hand bewerkte en deels door brand aangetaste houtblokken zaten restanten van gesmolten kaarsvet en stro. De verdachte heeft zijn volgestapelde woning verlaten terwijl hij wist dat er meerdere kaarsen brandden. Hij heeft daarmee het risico op brand bewust aanvaard. Daarbij komt dat de verdachte de rookmelder uit zijn woning had verwijderd, waardoor de brand zich heeft kunnen ontwikkelen met alle gevolgen van dien.
Subsidiair is volgens de officier van justitie sprake van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onachtzaamheid waardoor het ontstaan van brand aan de schuld van de verdachte te wijten is.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit de verdachte vrij te spreken van het onder 1 primair en subsidiair (parketnummer 15/240282-22) ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte kaarsen in zijn woonkamer heeft aangestoken en enige tijd later de woning heeft verlaten. Korte tijd na het verlaten van de woning herinnerde hij zich de brandende kaarsen, maar aangezien deze stevig stonden in (bier)flesjes ging de verdachte ervan uit dat er niets zou gebeuren en de kaarsen vanzelf op zouden branden. Er zijn geen brand versnellende middelen aangetroffen. Er is daarom geen sprake van opzet op brandstichting, ook niet in voorwaardelijke vorm. De verdachte heeft in ieder geval die kans niet aanvaard, zoals blijkt uit de rapportage van de psychiater (pagina 21).
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit heeft de raadsman aangevoerd dat het feit onjuist ten laste is gelegd. Het openbaar ministerie heeft ervoor gekozen een actieve handeling “door kaarsen in aanraking te brengen met” ten laste te leggen. Daar is geen bewijs voor, wat moet leiden tot vrijspraak. Mocht de rechtbank menen dat de handeling wel juist ten laste is gelegd en bewijsbaar is, dan kan niet worden bewezen dat sprake is van verwijtbaar grovelijke althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend of onachtzaam handelen van de verdachte waardoor brand is ontstaan.
Ten aanzien van het beschadigen van de pilaar in de [naam] te Alkmaar (parketnummer 15/240282-22) en de vernieling van het stoepbord op Schiphol (parketnummer 15/222630-22) heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak van opzettelijke en culpoze brandstichting (het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feit in de zaak met parketnummer 15/240282-22)
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen wat de verdachte onder feit 1 primair en subsidiair (parketnummer 15/240282-22) ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op 20 september 2022 omstreeks 23.45 uur ontdekt een buurtbewoner dat er brand is in het perceel [adres] , de woning van de verdachte. Naar aanleiding van de melding wordt de brand geblust door de gealarmeerde brandweer en vindt politieonderzoek plaats in de woning wegens de verdenking van brandstichting. Er zijn namelijk op meerdere plaatsen brand- en schroeiplekken zichtbaar in de zeer onverzorgde en vervuilde woning waar inboedel op elkaar gestapeld staat. In de woning worden bovendien geen brandmelders aangetroffen. Uit het politieonderzoek blijkt dat de brand zeer waarschijnlijk is ontstaan door het branden van kaarsen en/of stoken van vuur in de woonkamer door een persoon, die zich tot kort voor ontdekking van de brand in de woning heeft bevonden. Als mogelijke brandoorzaak valt te denken aan het omvallen van één of meerdere brandende kaarsen, het ontsteken van ander materiaal in de nabijheid van een brandende kaars of het stoken van een (kamp)vuur in de woonkamer. In het politieonderzoek wordt geconcludeerd dat als gevolg van de brand gemeen gevaar voor personen en goederen te duchten is geweest.
De verdachte heeft bij de politie, de rechter-commissaris en ook ter terechtzitting verklaard dat hij ergens rond 20.00 of 21.00 uur de woning heeft verlaten en zich na een kwartiertje bedacht dat de kaarsen in de woning nog brandden. De verdachte had vijf tot zeven kaarsen van vier à vijf cm lang stevig in bierflesjes gezet. Die bierflesjes stonden op een tafeltje. De verdachte is niet teruggegaan naar de woning omdat hij ervan uitging dat de flesjes stevig stonden en de kaarsen wel op zouden branden.
Onder feit 1 is primair tenlastegelegd dat de verdachte brand heeft gesticht door open vuur (brandende kaarsen) in aanraking te brengen met houtblokken en/of stro/hooi, althans een brandbare stof. Subsidiair wordt de verdachte verweten dat hij met dezelfde gedraging grovelijk, althans aanmerkelijke onvoorzichtig, onoplettend of onachtzaam is geweest, waardoor brand is ontstaan. De rechtbank leest daarin dat de verdachte het verrichten van een actieve handeling wordt verweten.
Het politieonderzoek geeft geen duidelijkheid over een al dan niet actieve handeling van de verdachte als oorzaak van de brand (een kampvuur stoken versus het omvallen van kaarsen). Verder is uit het dossier niet gebleken dat de verdachte de bewuste avond vuur heeft gestookt of open vuur in aanraking heeft gebracht met houtblokken, stro, hooi of een brandbare stof, waardoor brand is ontstaan. Enkel kan worden aangenomen dat – zoals de verdachte heeft verklaard – hij brandende kaarsen achter heeft gelaten in zijn woning en er later brand is ontstaan. De officier van justitie heeft de verdachte ter zitting het verwijt gemaakt dat hij, terwijl hij de woning heeft verlaten, kaarsen heeft laten branden met brandbare materialen in de nabijheid. Dat valt echter niet te lezen in de tenlastelegging. Daar wordt immers uitgegaan van een actieve handeling van de verdachte waarbij hij open vuur (brandende kaarsen) in
aanraking heeft gebrachtmet een brandbare stof. Dat kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld. Dit geldt voor zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde. De verdachte moet daarom zowel van het onder primair als subsidiair ten laste gelegde feit worden vrijgesproken. Dat betekent ook dat de rechtbank niet toekomt aan de vraag of sprake is van opzettelijke brandstichting (en of daarbij sprake is van vol of voorwaardelijk opzet) of dat de brand door grovelijk of aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend of onachtzaam handelen aan zijn schuld te wijten is.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden feit 2 (parketnummer 15/240282-22) en het onder parketnummer 15/222630-22 ten laste gelegde feit
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de hierna te noemen bewijsmiddelen, tot een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit (parketnummer 15/240282-22) en het onder parketnummer 15/222630-22 ten laste gelegde feit.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde feit (parketnummer 15/240282-22) en het onder parketnummer 15/222630-22 bewezenverklaarde feit sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal voor deze feiten worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen.
Ten aanzien van feit 2 (parketnummer 15/240282-22)
  • de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 2 mei 2023;
  • het proces-verbaal van aangifte (met fotobijlage) door [naam] namens de [naam] te Alkmaar, gedateerd 22 september 2022 (dossierpagina Z2).
Ten aanzien van het onder parketnummer 15/222630-22 ten laste gelegde feit
  • de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 2 mei 2023;
  • een proces-verbaal van aanhouding van verbalisanten [naam] en [naam] , gedateerd 4 september 2022 (dossierpagina 9 e.v.).
De hiervoor vermelde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen. De bewijsmiddelen zijn, ook in onderdelen, telkens slechts gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit (parketnummer 15/240282-22) en het onder parketnummer 15/222630-22 ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
Parketnummer 15/240282-22
2
hij op 10 september 2022 te Alkmaar opzettelijk en wederrechtelijk een stenen pilaar, die aan de [naam] toebehoorde, heeft beschadigd;
Parketnummer 15/222630-22
hij op 4 september 2022 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk en wederrechtelijk een stoepbord, dat aan [naam] toebehoorde, heeft vernield.
Wat aan de verdachte onder feit 2 (parketnummer 15/240282-22) en onder parketnummer 15/222630-22 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 2 (parketnummer 15/240282-22):
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Ten aanzien van het feit onder parketnummer 15/222630-22:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de conclusie van de psychiater tot verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder parketnummer 15/240282-22 gepleegde feit overgenomen en acht die verminderde toerekeningsvatbaarheid ook aannemelijk ten tijde van de vlak daarvoor gepleegde vernieling van het stoepbord op Schiphol. Bij haar strafeis heeft de officier van justitie mede in aanmerking genomen dat voor de verdachte inmiddels een zorgmachtiging is afgegeven.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 149 dagen met aftrek van de periode die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Met deze eis hoeft de verdachte, die inmiddels is geschorst, niet terug in detentie.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit de verdachte geen straf of maatregel op te leggen (artikel 9a Sr) nu de verdachte al een aanzienlijke periode in voorarrest heeft doorgebracht, terwijl hij van de brandstichting moet worden vrijgesproken.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft een stenen pilaar in de [naam] in Alkmaar beschadigd door daar met een beitel in te krassen en een stoepbord op Schiphol vernield door er tegenaan te trappen. Dit zijn ergerlijke feiten: het doen van aangifte kost tijd en herstel kost geld. Daarnaast kan het krassen in een pilaar in een kerk door aanwezigen op basis van hun geloof als kwetsend worden ervaren. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
Persoon van de verdachte
De verdachte heeft een blanco justitiële documentatie, zodat dit niet in zijn nadeel zal meewegen.
Uit het dossier blijkt verder dat het in september 2022 niet goed ging met de verdachte. Na zijn aanhouding op 22 september 2022 is de verdachte na een plaatsingsadvies geplaatst in het penitentiair psychiatrisch centrum (PPC) en heeft [naam] , als psychiater verbonden aan het NIFP, geadviseerd de verdachte te laten onderzoeken door een psychiater.
Het
psychiatrisch rapport, gedateerd 19 december 2022 en opgesteld door [naam] met het oog op de onder parketnummer 15/240282-22 ten laste gelegde feiten, houdt onder meer het volgende in.
Betrokkene lijdt aan schizofrenie en er is sprake van het gebruik van cannabis. Ten tijde van de ten laste gelegde feiten was de schizofrenie aanwezig. Er was sprake van een psychotische decompensatie. Betrokkene gebruikte in die tijd ook cannabis. De psychische stoornis beïnvloedde betrokkenes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde. Geadviseerd wordt de ten laste gelegde feiten in verminderde mate toe te rekenen. Het risico op recidive wordt laag ingeschat indien betrokkene intensieve begeleiding en behandeling heeft en matig indien betrokkene niet in zorg is met als belangrijkste risicofactoren zijn risico op een psychotische decompensatie met een verstoord oordeelsvermogen, zijn afwezige ziektebesef en daarmee geen motivatie voor medicatie en behandeling.De behandeling dient gericht te zijn op psycho-educatie met als doel het vergroten van het probleembesef en -inzicht in de problematiek, de noodzaak voor medicatie, de risico's op een decompensatie en het herkennen van psychotische symptomen. Dit kan onder andere door gebruik te maken van een signaleringsplan. Het streven naar abstinentie van gebruik van cannabis dient tevens onderdeel te zijn van de behandeling, waarbij het inzicht vergroot dient te worden in de mogelijke gevolgen van het gebruik, onder andere op de kans op een psychotische ontregeling. Het is aan te bevelen betrokkene klinisch te laten starten met de behandeling bij een reguliere GGZ-instelling. Op deze wijze kan betrokkene goed ingebed worden in de zorg. Tijdens de klinische behandeling dient bekeken te worden wat een passende woonvorm voor betrokkene is om naartoe uit te stromen. Vanuit rapporteur is in ieder geval de aanbeveling dat betrokkene naar een begeleide / beschermde woonvorm uitstroomt, waar zijn zelfzorg, woning, dagbesteding en symptomen gemonitord kunnen worden. Dit maakt het mogelijk op tijd te kunnen ingrijpen en een verdere decompensatie en/of maatschappelijke teloorgang te voorkomen. Indien er opnieuw sprake is van een psychotische decompensatie, dient door zijn behandelaren bekeken te worden of een tijdelijke klinische behandeling nodig is. Er wordt geadviseerd de mogelijkheid van een zorgmachtiging via artikel 2.3 van de Wet Forensische Zorg te laten onderzoeken.
Met de conclusie van dat rapport kan de rechtbank zich verenigen. Zij acht de verdachte ten aanzien van de beschadiging van de pilaar in de [naam] en de kort daarvoor gepleegde vernieling van het stoepbord
verminderd toerekeningsvatbaar.
Ter terechtzitting heeft de raadsman de beschikking van de rechtbank Den Haag van 31 januari 2023 overgelegd, waaruit blijkt dat aan de verdachte een zorgmachtiging is verleend. De raadsman heeft meegedeeld dat de verdachte op 17 februari 2023 is opgenomen in De Olvendijk te Heiloo, waaruit hij op 31 maart 2023 is ontslagen. Sinds die tijd woont de verdachte weer in zijn woning aan de [adres] , waar wordt gemonitord hoe het met hem gaat.
Op te leggen straf
Naar het oordeel van de rechtbank zouden de bewezenverklaarde feiten moeten worden afgedaan door oplegging van een taakstraf, eventueel in voorwaardelijke vorm. De verdachte heeft echter al 149 dagen in voorarrest gezeten. Oplegging van een taakstraf acht de rechtbank daarom niet opportuun. Evenmin is de rechtbank van oordeel dat een voorwaardelijke straf aangewezen is, mede gelet op de inmiddels afgegeven zorgmachtiging. Gelet op deze omstandigheden zal de rechtbank daarom de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van een week opleggen met aftrek van voorarrest. In de praktijk betekent dit dat de verdachte zijn straf al heeft uitgezeten.
Het geschorste bevel voorlopige hechtenis zal worden opgeheven.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 57, 350 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 1 primair en subsidiair (parketnummer 15/240282-22) is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 2 (parketnummer 15/240282-22) en het onder parketnummer 15/222630-22 ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder feit 2 (parketnummer 15/240282-22) en onder parketnummer 15/222630-22 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 3.4 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
één (1) week.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet al op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.G. van Roest, voorzitter,
mr. M.E. Allegro en mr. I.M. Hendriks, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.M.A. van der Meij,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 mei 2023.