ECLI:NL:RBNHO:2023:4509

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 mei 2023
Publicatiedatum
15 mei 2023
Zaaknummer
15/054560-22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal in vereniging met geweld in de deuropening van de woning van het slachtoffer

Op 16 mei 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal in vereniging met geweld. De zaak vond plaats in Alkmaar en betreft een incident dat zich voordeed op 19 januari 2022 te Hoorn. De verdachte en een medeverdachte hebben twee gouden kettingen van een slachtoffer weggenomen, waarbij geweld werd gebruikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. Tijdens de rechtszitting op 2 mei 2023 heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte. De rechtbank heeft de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van het stompen in de buik van het slachtoffer, maar heeft de diefstal met geweld wel bewezen verklaard. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte, en dat de verdachte niet voldoende afstand heeft genomen van het geweld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, en heeft een proeftijd van twee jaar opgelegd. Daarnaast is er een vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 7.500,-, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering voor huishoudelijke hulp, gezien de partiële vrijspraak van het stompen of slaan in de ribben.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/054560-22 (P)
Uitspraakdatum: 16 mei 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
2 mei 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres] ,
feitelijk verblijvende aan [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.M. de Vries en van wat de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. H.A.F.C. Tack, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 januari 2022 te Hoorn, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, twee gouden kettingen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of aan andere deelnemers aan het misdrijf, hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- zijn medeverdachte een zet te geven, om hem, die medeverdachte, meer kracht bij te zetten bij het binnendringen van de woning van die [slachtoffer] , en/of
- die [slachtoffer] vast te pakken bij zijn schouder en/of de kraag van zijn trui en/of die [slachtoffer] (met een vuist) op/tegen zijn ribben te slaan en/of twee gouden kettingen (met kracht) van de nek van die [slachtoffer] af rukken/trekken.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit: diefstal in vereniging waarbij met geweld de kettingen van de hals van het slachtoffer zijn gerukt. Het is niet duidelijk of de zet, die de verdachte aan de medeverdachte [naam medeverdachte] gaf, heeft bijgedragen aan het geweld tegen het slachtoffer. De verdachte moet daarvan dan ook partieel worden vrijgesproken, aldus de officier van justitie.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair bepleit de verdachte vrij te spreken van het tenlastegelegde feit. Er is vooraf geen afspraak gemaakt over diefstal van de kettingen, noch is er sprake van een stilzwijgende afspraak daarover. De bedoeling was om te praten over het geld dat het slachtoffer schuldig was aan een kennis van de verdachte. De verdachte heeft niet ingestemd met de diefstal. Er is daarom geen opzet op de diefstal van de kettingen. Bovendien is er geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking. Van een taakverdeling was geen sprake. Medeverdachte [naam medeverdachte] was mee ter bescherming van de verdachte.
Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit de verdachte vrij te spreken van de duw tegen medeverdachte [naam medeverdachte] om hem te helpen de woning van het slachtoffer binnen te dringen. Volgens de verdediging was sprake van het terugtrekken van de medeverdachte op het moment dat die tegen de deur van de woning van het slachtoffer duwde. Voorts was er geen sprake van het slaan met vuisten tegen de ribben van het slachtoffer, aldus de raadsvrouw.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot (gedeeltelijke) bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Nadere bewijsoverwegingen
Partiële vrijspraak
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat niet kan worden bewezen dat het duwtje, dat de verdachte tegen de rug van medeverdachte [naam medeverdachte] gaf, kan worden aangemerkt als een bijdrage aan het met kracht binnendringen van de woning van het slachtoffer. De verdachte zal daarvan partieel worden vrijgesproken.
Verder acht de rechtbank – evenals de raadsvrouw – niet bewezen dat het slachtoffer tegen de ribben is gestompt of geslagen. De aangifte wordt op dat punt onvoldoende ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier. Daarbij is in de eerste plaats van belang dat de verdachten hebben ontkend de aangever tegen de ribben te hebben geslagen of gestompt.
De rechtbank kan op de ter terechtzitting vertoonde beelden van de diefstal geen stomp of slaan tegen de ribben of in de buik van het slachtoffer waarnemen. Daar komt nog bij dat het dossier twee verschillende medische verklaringen bevat, die dezelfde dag van onderzoek vermelden (21 januari 2022), maar op relevante punten verschillend zijn. Zo vermeldt de verklaring van 19 april 2022 dat wel sprake is van een vermoeden van niet uitwendig waarneembaar letsel (‘kneuzing buik’), terwijl dit in de verklaring van 18 februari 2022 niet het geval is. Al met al is het de rechtbank onvoldoende duidelijk wat het letsel was en hoe dat is ontstaan. Bij deze stand van zaken moet de verdachte van deze geweldshandeling partieel worden vrijgesproken.
Wettig en overtuigend bewijs voor diefstal in vereniging met geweld
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast. De verdachte heeft verklaard dat het zijn idee was naar het huisadres van het slachtoffer te gaan om geld op te halen dat aangever nog aan een kennis van verdachte (te weten mevrouw [naam] ) schuldig was. De verdachte heeft gevraagd of medeverdachte [naam medeverdachte] tegen betaling met hem mee wilde naar het huis van het slachtoffer. De verdachte schreef aan [naam medeverdachte] onder meer in een WhatsAppbericht dat het “
om veel geld”ging. [naam medeverdachte] was daartoe bereid, maar wilde daarvoor “
een rooitje” [de rechtbank begrijpt: duizend euro] hebben. Nadat de verdachte aan [naam medeverdachte] een foto van het slachtoffer had gestuurd, reageerde [naam medeverdachte] met “
nee, ze hoeft niet mee, ze hoeft niet te zien wat er kan gebeuren”en
“nou is dit hem nou, die stompen we zo”. [naam medeverdachte] heeft ook gevraagd of er geen kinderen in de woning zijn.
Twee dagen later gaat de verdachte met [naam medeverdachte] naar de woning van het slachtoffer. [naam medeverdachte] , groot van postuur, belt aan en het slachtoffer opent de deur. Dan komt de verdachte achter de rug van [naam medeverdachte] vandaan. Aan de deur wordt een kort gesprek met het slachtoffer gevoerd, waarna het slachtoffer kennelijk de deur wil sluiten, terwijl [naam medeverdachte] de deur openduwt. Na een korte worsteling graait [naam medeverdachte] naar de trui van het slachtoffer ter hoogte van de hals en trekt twee gouden kettingen los. De verdachte en [naam medeverdachte] nemen de gouden kettingen mee en rennen weg. Na het incident betaalt de verdachte [naam medeverdachte] € 900,- of € 1.000, -. En de volgende dag wisselt de verdachte het goud in bij een goudwisselkantoor in Zwolle.
De rechtbank is van oordeel dat het medeplegen van diefstal met geweld wettig en overtuigend kan worden bewezen, nu sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten, gericht op het voltooien van het delict. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. Uit de voorafgaande Whatsapp-berichten tussen de verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] blijkt dat sprake is van een gecoördineerd bezoek aan het adres van het slachtoffer, op verzoek van de verdachte. Blijkens de berichten zou het om veel geld gaan en houden de twee verdachten er rekening mee dat er geweld toegepast zou kunnen worden. Beide verdachten zijn vervolgens lijfelijk aanwezig geweest bij de diefstal met geweld. De verdachte heeft zich, toen een worsteling in de deuropening ontstond, niet gedistantieerd. Het standpunt van de verdediging dat de verdachte de medeverdachte heeft teruggetrokken, volgt de rechtbank niet, nu dit niet wordt ondersteund door de ter terechtzitting getoonde beelden. Verder heeft de verdachte zich evenmin gedistantieerd nadat [naam medeverdachte] de kettingen van de nek van het slachtoffer rukte. Zij zijn, zoals volgt uit de beelden, samen weggerend. Kort daarna heeft de verdachte de medeverdachte geld betaald en de volgende dag heeft de verdachte de buitgemaakte gouden kettingen ingewisseld bij een goudwisselkantoor. Naar het oordeel van de rechtbank maken deze omstandigheden dat sprake is van diefstal met geweld in vereniging. Ook het verweer van de raadsvrouw dat de verdachte geen opzet op de diefstal van de kettingen zou hebben gehad, volgt de rechtbank – gelet op het voorgaande en de rol die de verdachte heeft gehad – niet.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 19 januari 2022 te Hoorn, tezamen en in vereniging met een ander, twee gouden kettingen, die toebehoorden aan [slachtoffer] , heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken of om het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [slachtoffer] vast te pakken bij zijn trui en twee gouden kettingen met kracht van de nek van die [slachtoffer] af rukken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken of het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangegeven bij de eis te hebben gekeken naar de richtlijn van een woningoverval en zij heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van de periode die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Zij acht oplegging van bijzondere voorwaarden niet nodig nu de verdachte deze al heeft op grond van een andere veroordeling.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit voor de strafoplegging aan te sluiten bij het oriëntatiepunt voor een straatroof. Zij ziet geen meerwaarde in een voorwaardelijk strafdeel nu de verdachte al gebonden is aan bijzondere voorwaarden, gekoppeld aan een voorwaardelijke straf opgelegd bij een andere veroordeling. De verdachte is in staat en bereid een taakstraf uit te voeren. Een gevangenisstraf is onwenselijk omdat in dat geval de lopende behandeling bij de GGZ wordt onderbroken. Niet alleen dat kader zal bij oplegging van een gevangenisstraf wegvallen, maar ook de veilige haven die de verdachte weer heeft gevonden bij zijn partner.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
De verdachte heeft de medeverdachte gevraagd mee naar de woning van het slachtoffer te gaan omdat het slachtoffer nog geld schuldig zou zijn aan een kennis van de verdachte. Bij de deur van de woning van het slachtoffer is een worsteling ontstaan, waarbij twee gouden kettingen van de hals van het slachtoffer zijn gerukt. De verdachte heeft die kettingen vervolgens verkocht aan een goudwisselkantoor, waar ze zijn omgesmolten en dus voorgoed verloren zijn gegaan. Niet alleen het verlies van kettingen, die emotionele waarde hadden voor het slachtoffer, maar ook het feit dat de beide verdachten het slachtoffer thuis hebben opgezocht, heeft veel impact op het slachtoffer gehad, zoals blijkt uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring. Ondanks zijn aanzienlijke rol in het geheel heeft de verdachte ter terechtzitting bepaald geen schuldbewuste houding aangenomen: hij meent dat het slachtoffer de situatie heeft uitgelokt. De rechtbank rekent dit alles de verdachte zwaar aan. Een dergelijke intimiderende diefstal met geweld draagt bij aan een gevoel van onveiligheid in de samenleving en kan niet alleen het slachtoffer, maar ook directe getuigen gevoelens van angst bezorgen. Geschillen moeten in een gesprek opgelost worden, en als dat niet mogelijk is moeten professionals worden ingeschakeld, in plaats van te kiezen voor eigenrichting, zoals de verdachten hebben gedaan.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in de eerste plaats gelet op het strafblad van de verdachte (Uittreksel Justitiële Documentatie van 12 maart 2023), waaruit blijkt dat de verdachte al eerder voor vermogens- en geweldsdelicten onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen is veroordeeld. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting. Voorts is artikel 63 Wetboek van Strafrecht van toepassing, waar de rechtbank rekening mee zal houden.
Verder neemt de rechtbank mee het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport, gedateerd 7 juni 2022 van [naam] (als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland) en het aanvullende voorlichtingsrapport van 18 april 2023 van [naam] (eveneens als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland).
Uit laatstgenoemde rapportage kan worden opgemaakt dat de verdachte op verschillende gebieden positieve ontwikkelingen heeft doorgemaakt. Wat betreft zijn relatie en gezin is de verdachte blij met de huidige samenlevingssituatie en dit maakt dat hij gemotiveerd is om niet meer met justitie in aanraking te komen. De reclassering ziet dit als positieve factor in het voorkomen van recidive. Voorts is de reclassering tot inzicht gekomen dat financiën niet de motivatie voor delictgedrag lijken te zijn. Wel direct delictgerelateerd is het psychosociaal functioneren. De verdachte is momenteel, op grond van de bij vonnis van 2 mei 2022 (parketnummer 21/00250-20) opgelegde bijzondere voorwaarden, in behandeling bij de GGZ. In dat kader zal er op korte termijn diagnostiek gericht op ADHD en het cognitief functioneren plaatsvinden. De behandeling bij de GGZ lijkt bij te dragen aan een gedragsverandering maar nog niet aan het voorkomen van delictgedrag.
Uit het onderzoek van de reclassering komen geen signalen dat er aanvullende bijzondere voorwaarden nodig zijn om adequaat invulling te geven aan dit toezicht. Om deze redenadviseert de reclassering geen (aanvullende) bijzondere voorwaarden.
De op te leggen straf
Gelet op de ernst van het feit kan hierop naar het oordeel van de rechtbank in beginsel alleen worden gereageerd met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank constateert dat er geen passend oriëntatiepunt voor strafoplegging is voor de onderhavige diefstal met geweld, die naar haar oordeel minder zwaar bestraft dient te worden dan een woningoverval, maar zwaarder dan een straatroof met licht geweld.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden passend en geboden. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zal de rechtbank bepalen dat een gedeelte van de op te leggen straf, te weten vier maanden, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, zodat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Voorlopige hechtenis
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat het reeds geschorste bevel voorlopige hechtenis kan worden opgeheven.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 9.888,- ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit:
€ 6.750,- twee gouden kettingen (€ 11.750 euro minus uitkering verzekering € 5.000), € 294,- twee weken zwaar beperkt (richtlijn huishoudelijke hulp)
€ 444,- zes weken licht beperkt (richtlijn huishoudelijk hulp)
€ 2.400,- immateriële schade (aantasting in persoon).
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de verdachte en de medeverdachte hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van het gehele gevorderde bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit de vordering ten aanzien van de materiële schade in zijn geheel af te wijzen. De taxatie van de kettingen op € 11.750,- kan niet worden gevolgd. Het is onduidelijk wanneer juwelier [naam] de kettingen voor onderhoud onder zich had. Bovendien is het bedrag dat het goudwisselkantoor voor de kettingen heeft betaald
(€ 1.450, -) een aanwijzing dat de taxatie onjuist is. Gelet op het bedrag dat door de verzekering is vergoed, resteert er ten aanzien van de gouden kettingen geen vordering meer. Voorts ontbreekt de onderbouwing van de noodzaak voor kosten van huishoudelijke hulp.
Ook ten aanzien van de gevorderde immateriële schade ontbreekt toereikende onderbouwing. De medische verklaring, gevoegd bij de vordering, strookt niet met die in het dossier. Evenmin is er enige onderbouwing van psychische letsel. Bovendien is er sprake van een situatie waarin de benadeelde partij de verdachte heeft bedreigd.
Oordeel rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 6.750,- ter vergoeding van de twee gouden kettingen rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de taxatiewaarde zoals opgesteld door [naam] . De juwelier heeft de sieraden eerder onder ogen gehad in het kader van een reparatie. Verder heeft ook de verzekering die waardebepaling gebruikt.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de verzochte vergoeding voor huishoudelijk werk, gelet op de partiële vrijspraak van het stompen of slaan in de ribben.
Daarnaast komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 750,- billijk voor, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De rechtbank zal de overige gevorderde immateriële schade afwijzen.
De vordering zal derhalve worden toegewezen tot een bedrag van € 7.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 januari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd. Daarnaast moet de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: diefstal in vereniging met geweld] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Artikel 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 63, 312 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 3.4 bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. Vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
8 (acht) maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 4 (vier) maanden,
nietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst gedeeltelijk toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 7.500,-(zegge: zevenduizend vijfhonderd euro), bestaande uit € 6.750,- als vergoeding voor de materiële en € 750,- als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 januari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van zijn betalingsverplichting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij ten aanzien van de verzochte vergoeding voor huishoudelijke hulp niet-ontvankelijk in de vordering.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Legt de verdachte als
schadevergoedingsmaatregelten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 7.500,- (zegge: zevenduizend vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
72 (tweeënzeventig) dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 januari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.M. Hendriks, voorzitter,
mr. M.E. Allegro en mr. E.G. van Roest, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.M.A. van der Meij,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 mei 2023.