ECLI:NL:RBNHO:2023:45

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 januari 2023
Publicatiedatum
5 januari 2023
Zaaknummer
C/15/328210 / FA RK 22-2307
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met verzoek om aanhouding van beslissing tot na de geboorte van het ongeboren kind

In deze zaak verzoekt de vrouw om de echtscheiding niet eerder uit te spreken dan na de geboorte van het thans nog ongeboren kind van partijen. De rechtbank overweegt dat het huwelijk pas wordt ontbonden door de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, waardoor het kind nog tijdens het huwelijk zal worden geboren. De rechtbank ziet geen belang bij aanhouding van de beslissing op het echtscheidingsverzoek. Partijen verzoeken ook nevenvoorzieningen te treffen ten aanzien van het ongeboren kind, maar de rechtbank houdt deze beslissing aan tot na de geboorte van het kind, zodat er tijd is voor de rust om terug te keren en de vrouw een eigen woning kan zoeken. De man twijfelt of hij de biologische vader is van het ongeboren kind, maar de rechtbank gelast geen DNA-onderzoek omdat er geen verzoeken zijn ingediend over de afstammingsrelatie. De rechtbank raadt partijen aan om zelf een DNA-onderzoek te laten uitvoeren. De beslissing over het gezag, de omgang en de kinderbijdrage wordt aangehouden tot 1 mei 2023, en de beslissing over de verdeling van de gemeenschap van goederen wordt aangehouden tot 1 februari 2023. De rechtbank spreekt de echtscheiding uit en bepaalt dat de man huurder zal zijn van de echtelijke woning met ingang van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
zaaknummer / rekestnummer: C/15/328210 / FA RK 22-2307
Beschikking van 4 januari 2023 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M.M.C. Wingen, gevestigd te [woonplaats] ,
tegen
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M.M. de Boer, gevestigd te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlage, van de man, ingekomen op 18 mei 2022;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek, van de vrouw, ingekomen op 25 juli 2022;
- het verweerschrift op zelfstandig verzoek, met bijlage, van de man, ingekomen op 29 augustus 2022;
- het F-formulier, met bijlagen, van de advocaat van de man van 28 november 2022;
- het F-formulier, met bijlagen, van de advocaat van de vrouw van 28 november 2022.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 december 2022 in aanwezigheid van partijen, bijgestaan door hun advocaten. Tevens was aanwezig de heer [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad).

2.De beoordeling

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op [huwelijksdatum] te [huwelijksplaats] in beperkte gemeenschap van goederen.
Scheiding
2.2.
Partijen verzoeken de echtscheiding tussen hen uit te spreken. Zij stellen dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
2.3.
De vrouw verzoekt de echtscheiding niet eerder uit te spreken dan na de geboorte van het thans nog ongeboren kind van partijen. Zij stelt hiertoe dat zij zwanger is van de man en dat de uitgerekende datum 1 januari 2023 is. Het is in het belang van het nu nog ongeboren kind dat het binnen het huwelijk wordt geboren. Dit maakt met name in Marokko veel verschil voor de positie van het kind, dat ook de Marokkaanse nationaliteit zal hebben, aldus de vrouw.
2.4.
De rechtbank overweegt dat het huwelijk van partijen pas wordt ontbonden door de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Het kind van partijen zal daarom nog tijdens het huwelijk van partijen worden geboren. Er is daarom geen belang bij aanhouding van de beslissing op het echtscheidingsverzoek.
2.5.
Het verzoek tot echtscheiding zal, als op de wet gegrond, worden toegewezen.
Nevenvoorzieningen ten aanzien van het ongeboren kind
2.6.
De vrouw verzoekt:
  • te bepalen dat zij alleen het gezag over het thans nog ongeboren kind van partijen zal krijgen;
  • dat de beslissing over de zorgregeling tussen de man en het thans nog ongeboren kind van partijen wordt aangehouden tot na de geboorte van dat kind;
  • te bepalen dat de man aan haar een kinderbijdrage voor het thans nog ongeboren kind van partijen moet betalen van € 25 per maand, met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
2.7.
De vrouw stelt hiertoe dat sprake is geweest van huiselijk geweld en dat de man de neiging heeft om haar in alles te controleren. De man stuurt haar dwingende en dreigende appjes en heeft een negatieve houding ten opzichte van de zwangerschap van de vrouw. Het is daarom in het belang van het ongeboren kind dat alleen de vrouw het gezag over hem of haar krijgt. Pas na de geboorte van het kind kan worden vastgesteld hoe het contact tussen de man en het kind het beste kan worden gerealiseerd. De man zal gehouden zijn een bijdrage te leveren in de kosten van verzorging en opvoeding van het kind, aldus de vrouw.
2.8.
De man verzoekt de beslissing over het gezag, de zorgregeling en de kinderbijdrage aan te houden totdat beslist is over de vaststelling van het verwekkerschap van de man. Hij voert aan dat hij twijfelt of hij wel de biologische vader is van het nog ongeboren kind. Er dient een DNA-onderzoek te worden uitgevoerd om dit vast te stellen en de rechtbank dient hiertoe een deskundige te benoemen, aldus de man.
2.9.
De rechtbank overweegt als volgt. Het thans nog ongeboren kind zal nog binnen het huwelijk van partijen worden geboren. Hierdoor zal de man juridisch vader van het kind worden, het gezag over het kind krijgen en onderhoudsplichtig voor het kind worden. De man twijfelt of hij de biologische vader van het nog ongeboren kind is. Nu in deze procedure geen verzoeken zijn ingediend ten aanzien van de afstammingsrelatie tussen de man en het nog ongeboren kind, zal de rechtbank geen DNA-onderzoek gelasten. Het is echter wel van belang dat de onzekerheid over het biologisch vaderschap van de man wordt weggenomen. De rechtbank raadt partijen daarom aan om zelf een DNA-onderzoek te laten uitvoeren. Hierbij heeft het de voorkeur om het DNA-onderzoek te laten uitvoeren door Verilabs of een andere gecertificeerde deskundige waarbij de nodige waarborgen in acht worden genomen, zoals de verificatie van de identiteit van degene bij wie het DNA-materiaal wordt afgenomen.
2.10.
De rechtbank zal de beslissing over het gezag, de omgang en de kinderbijdrage aanhouden tot 1 mei 2023 PRO FORMA. Hiertoe overweegt de rechtbank, zoals de Raad ook op de zitting heeft gezegd, dat het kind eerst nog geboren moet worden en dat er daarna tijd nodig is zodat de rust kan wederkeren en de vrouw een eigen woning kan zoeken. Ook hebben partijen dan voldoende tijd om eventueel een DNA-onderzoek te laten uitvoeren om antwoord te krijgen op de vraag of de man de biologische vader is van het kind. Daarnaast zal de man de kans krijgen om invulling te geven aan zijn vaderschap en zullen partijen de kans krijgen om met elkaar te overleggen over de voorliggende onderwerpen. De advocaten van partijen dienen de rechtbank voor 1 mei 2023 te berichten over de stand van zaken en de daaraan te verbinden gevolgen voor de verzoeken.
Huurrechtw
oning
2.11.
De vrouw verzoekt te bepalen dat de man na de echtscheiding huurder zal zijn van de echtelijke woning. De rechtbank begrijpt uit de reactie van de man op het verzoek van de vrouw dat hij ook wil dat hij huurder van de echtelijke woning zal zijn.
2.12.
De rechtbank zal het huurrecht van de echtelijke woning aan de man toekennen, omdat partijen het hierover eens zijn.
Verdeling
2.13.
De man verzoekt partijen te bevelen over te gaan tot verdeling van hun beperkte gemeenschap van goederen, met benoeming van de functionarissen die daarbij vereist zijn. Beide partijen verzoeken de verdeling van de gemeenschap vast te stellen op de door hem c.q. haar voorgestane wijze.
2.14.
Als peildatum voor het bepalen van de omvang van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap heeft te gelden de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding, te weten 18 mei 2022.
2.15.
Nu niet gebleken is dat partijen anders zijn overeengekomen, geldt de datum van feitelijke verdeling voor de waardering van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap.
2.16.
Uit de stukken volgt dat de ontbonden huwelijksgemeenschap in ieder geval bestaat uit de volgende activa en passiva:
- de bankrekeningen met nummers:
a. [nummer 1] , op naam van de vrouw, met een saldo op de peildatum van € 33,17;
b. [nummer 2] , op naam van de vrouw, met een saldo op de peildatum van € 0;
c. [nummer 3] , op naam van de man;
d. [nummer 4] , op naam van de man;
e. [nummer 5] , op naam van de man.
  • de belastingschuld van de man;
  • de studieschuld van de vrouw.
2.17.
De rechtbank overweegt dat op basis van de tot nu toe overgelegde stukken niet kan worden vastgesteld wat de saldi van bovengenoemde bankrekeningen van de man op de peildatum waren, welk deel van de belastingschuld van de man is ontstaan in de periode van [huwelijksdatum] tot 18 mei 2022, en of de studieschuld van de vrouw is ontstaan in de periode van [huwelijksdatum] tot 18 mei 2022 en zo ja, welk deel. Op de zitting is ter sprake gekomen dat de man in 2021 een erfenis zou hebben ontvangen. De rechtbank kan op basis van de tot nu toe overgelegde stukken niet vast stellen of de man een erfenis heeft ontvangen en zo ja, wat de man precies heeft geërfd en of de erfenis in de gemeenschap van goederen valt.
2.18.
Op de zitting heeft de rechtbank bepaald dat de advocaat van de man uiterlijk op 4 januari 2023 de volgende gegevens moet indienen:
  • bankafschriften waaruit blijkt wat de saldi van de bankrekeningen van de man waren op de peildatum;
  • belastingaanslagen waaruit blijkt welke belastingschulden van de man zijn ontstaan in de periode van [huwelijksdatum] tot 18 mei 2022;
  • stukken met betrekking tot de erfenis waaruit blijkt wat de man heeft geërfd en of de erfenis in de gemeenschap van goederen valt.
Nu deze beschikking op 4 januari 2023 gegeven wordt, zal de rechtbank bepalen dat de advocaat van de man een week extra krijgt om bovengenoemde stukken in te dienen, dus uiterlijk op 11 januari 2023.
2.19.
Zoals besproken ter zitting, zullen partijen daarna in onderling overleg proberen overeenstemming te bereiken over de verdeling. Uiterlijk op 1 februari 2023 dient de advocaat van de vrouw de rechtbank te berichten of partijen overeenstemming hebben bereikt en zo ja, wat die overeenstemming inhoudt (met een akkoordverklaring van de advocaat van de man). Indien partijen geen overeenstemming bereiken, dient de vrouw uiterlijk op 1 februari 2023 schriftelijk te reageren op de onder 2.18. genoemde stukken en stukken in te dienen waaruit blijkt of haar studieschuld is ontstaan in de periode van [huwelijksdatum] tot 18 mei 2022 en zo ja, welk deel.
2.20.
De rechtbank zal de beslissing over de verdeling aanhouden tot 1 februari 2023 PRO FORMA.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te [huwelijksplaats] op [huwelijksdatum] ;
3.2.
bepaalt dat de man huurder zal zijn van de woning aan het adres [adres] [woonplaats] met ingang van de dag waarop de beschikking tot echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
3.3.
houdt de beslissing over het gezag, de zorgregeling en de kinderbijdrage aan tot 1 mei 2023 PRO FORMA en verzoekt de advocaten de rechtbank voor die datum schriftelijk te berichten over de stand van zaken van de onder rechtsoverweging 2.10. genoemde onderwerpen en de daaraan te verbinden gevolgen;
3.4.
houdt de beslissing over de verdeling aan tot 1 februari 2023 PRO FORMA;
3.5.
verzoekt de advocaat van de man de rechtbank uiterlijk op 11 januari 2023 schriftelijk te berichten op de wijze als overwogen onder rechtsoverweging 2.18.;
3.6.
verzoekt de advocaat van de vrouw de rechtbank uiterlijk op 1 februari 2023 schriftelijk te berichten op de wijze als overwogen onder rechtsoverweging 2.19.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Lintjer, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. J. Leertouwer op 4 januari 2023.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.