ECLI:NL:RBNHO:2023:4497

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 maart 2023
Publicatiedatum
12 mei 2023
Zaaknummer
9888407 \ CV EXPL 22-2953
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie voor instapweigering van passagiers door luchtvaartmaatschappij

In deze bodemzaak hebben de passagiers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde Flightlaw, een vordering ingesteld tegen de luchtvaartmaatschappij Turk Havayollari A.O. (Turkish Airlines) wegens instapweigering op vlucht TK7823 van Amsterdam-Schiphol naar Istanbul op 26 juni 2021. De passagiers vorderen compensatie op grond van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die hen recht geeft op compensatie bij instapweigering. De vervoerder heeft de vordering betwist en aangevoerd dat de passagiers niet op de vlucht stonden geregistreerd vanwege een administratieve fout in de naamgeving.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de passagiers zich tijdig bij de incheckbalie hebben gemeld en dat de vervoerder onvoldoende heeft onderbouwd dat de instapweigering op redelijke gronden was gebaseerd. De rechter oordeelt dat de passagiers recht hebben op compensatie van € 400,00 per passagier, en dat de gevorderde wettelijke rente toewijsbaar is. De vordering tot vergoeding van de kosten voor vervangende vliegtickets is echter afgewezen, omdat deze niet onder de Verordening valt. De kantonrechter heeft de vervoerder veroordeeld tot betaling van € 1.417,80 aan de passagiers, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft de proceskosten voor de vervoerder vastgesteld.

De uitspraak benadrukt de rechten van passagiers bij instapweigering en de verplichtingen van luchtvaartmaatschappijen onder de Europese regelgeving. De kantonrechter heeft zich onbevoegd verklaard voor een deel van de vordering met betrekking tot de kosten van het vervangende ticket, omdat de Nederlandse rechter niet bevoegd was op basis van het Verdrag van Montreal.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9888407 \ CV EXPL 22-2953
Uitspraakdatum: 29 maart 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1]

2.
[eiser 2]
3.
[eiser 3]
allen wonende te [plaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde Flightlaw
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Turk Havayollari A.O., handelend onder de naam
Turkish Airlines
gevestigd te Ankara (Turkije) en kantoorhoudende te Schiphol
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. H. Bulut-Yazir

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 11 mei 2022 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport naar Istanbul Sabiha Gökçen Airport (Turkije) op 26 juni 2021 met vlucht TK7823, hierna: de vlucht.
2.2.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd. Daarnaast hebben de passagiers de vervoerder verzocht om de kosten voor het vervangende vliegticket aan hun te vergoeden.
2.3.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 1.998‬,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 425,57 (inclusief btw) aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten en de nakosten.
3.2.
De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de instapweigering gehouden is hen te compenseren conform artikel 4 juncto artikel 7 van de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) tot een bedrag van € 400,00 per passagier. Daarnaast stellen de passagiers dat de vervoerder op grond van artikel 4 juncto artikel 8 en/of 9 van de Verordening dan wel op grond van artikel 19 van het Verdrag tot het brengen van eenheid in enige bepalingen inzake het internationale luchtvervoer van 28 mei 1999, Trb. 2001/91 (hierna: het Verdrag van Montreal) gehouden is de kosten voor het vervangende vliegticket ter hoogte van € 728,12 aan hen te vergoeden.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt bij de beoordeling ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Voor zover de passagiers de Verordening aan hun vordering ten grondslag leggen, stelt de kantonrechter ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
Vordering tot compensatie
4.2.
De passagiers stellen dat zij onterecht zijn geweigerd op de vlucht en dat zij om die reden recht hebben op compensatie als bedoeld in artikel 7 van de Verordening.
4.3.
De kantonrechter overweegt als volgt. Uit artikel 3 lid 2 van de Verordening volgt dat voor toepassing van de Verordening vereist is dat de passagiers een bevestigde boeking voor de vlucht in kwestie hebben en zich - behalve in geval van annulering als bedoeld in artikel 5 - bij de incheckbalie melden. De Verordening definieert een instapweigering als volgt: “
weigering om passagiers op een vlucht te vervoeren, hoewel zij zich voor instappen hebben gemeld volgens de voorwaarden van artikel 3, lid 2, zonder dat de instapweigering is gebaseerd op redelijke gronden zoals redenen die te maken hebben met gezondheid, veiligheid of beveiliging, of ontoereikende reisdocumenten”.
4.4.
De kantonrechter merkt op dat de stelplicht en bewijslast ten aanzien van de gestelde instapweigering rusten op de passagiers; zij beroepen zich immers op het rechtsgevolg van die stelling, te weten het recht op compensatie op grond van de Verordening. De passagiers hebben gesteld dat zij zich tijdig bij de incheckbalie hebben gemeld, maar dat zij niet konden inchecken. De passagiers hebben vervolgens nieuwe tickets gekocht voor dezelfde vlucht (productie 3 bij dagvaarding).
4.5.
De vervoerder betwist het voornoemde en heeft aangevoerd dat de passagiers een
no showwaren op de vlucht. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de vervoerder de “
Passenger Name Record” (PNR) van de passagiers overgelegd. In de PNR-gegevens wordt de naam Gueler genoemd. De vervoerder meent dat de passagiers onder de verkeerde naam hebben geboekt. In de paspoorten van de passagiers staat namelijk de naam Güler genoemd. Om die reden kon bij de incheckbalie geen match gevonden worden tussen de boekingsgegevens en de paspoortgegevens. Volgens de vervoerder heeft hij geen administratieve fout gemaakt tijdens het inchecken met de oorspronkelijke boeking. De kantonrechter volgt dit betoog niet en overweegt daartoe als volgt.
4.6.
In de overlegde boekingsgegevens wordt zowel de naam Güler als de naam Gueler genoemd. Voor zover de kantonrechter daaruit kan afleiden, hebben de passagiers hun achternaam in het boekingsproces opgegeven conform de spelling in hun paspoorten, maar zijn aan hen reisdocumenten verstrekt met de spelling Gueler. Dit kan aan de passagiers niet worden tegengeworpen. Maar zelfs als de passagiers hier enig verwijt zou kunnen worden gemaakt, geldt dat “ue” een alternatieve schrijfwijze van “ü” is. Güler is dus hetzelfde als Gueler en ten onrechte heeft de vervoerder aangenomen dat de passagiers niet op de lijst stonden. Verder leidt de kantonrechter uit de omstandigheid dat de passagiers nog op de dag van vertrek nieuwe tickets hebben gekocht af dat zij zich tijdig bij de incheckbalie hebben gemeld.
4.7.
De passagiers hebben verder gesteld dat zij onterecht zijn geweigerd op de vlucht. De vervoerder heeft niet, althans onvoldoende, onderbouwd dat de instapweigering is gebaseerd op redelijke gronden, zodat de slotsom luidt dat hij compensatie aan de passagiers is verschuldigd. De vordering tot compensatie ligt om die reden voor toewijzing gereed. De gevorderde wettelijke rente over deze hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
Kosten voor de vervangende vliegtickets
4.8.
De passagiers hebben naast compensatie de méérkosten voor de vervangende vliegtickets van de vervoerder gevorderd. De passagiers hebben primair de Verordening aan de vordering ten grondslag gelegd. De vordering kan echter niet worden toegewezen op grond van de Verordening, omdat de Verordening, en meer in het bijzonder artikel 9 van de Verordening, niet ziet op de vergoeding van de kosten die de passagiers vorderen. Uit het arrest van het Hof van 7 november 2019 (zaak C213/18, ECLI:EU:C:2019:927) volgt dat in de Verordening ‘vastgelegde forfaitaire en gestandaardiseerde rechten’ zijn geregeld en in het Verdrag van Montreal de ‘verdere compensatie’. Naar het oordeel van de kantonrechter volgt hieruit dat artikel 9 van de Verordening in elk geval niet zover kan worden opgerekt dat onder ‘recht op verzorging’ ook de kosten voor de vervangende vlucht moet worden verstaan. Daaruit volgt dat de vordering van de passagiers niet op grond van de Verordening kan worden toegewezen.
4.9.
Subsidiair beroepen de passagiers zich op artikel 19 van het Verdrag van Montreal. Uit dit artikel volgt dat de vervoerder gehouden is tot vergoeding van “schade voortvloeiend uit vertraging in het luchtvervoer van passagiers, bagage of goederen”
4.10.
In dat verband is van toepassing artikel 33 van het Verdrag van Montreal dat, voor zover hier van belang, als volgt luidt: “
De rechtsvordering tot schadevergoeding moet ter keuze van de eiser worden ingesteld binnen het gebied van een der staten die partij zijn bij dit verdrag, hetzij voor de rechter van de woonplaats van de vervoerder, of van de hoofdzetel van diens onderneming of van de plaats waar hij een vestiging heeft, door de zorg waarvan de overeenkomst is gesloten, hetzij voor de rechter van de plaats van bestemming”.
4.11.
De kantonrechter stelt vast dat de vervoerder volgens de dagvaarding gevestigd is te Ankara (Turkije). Vast staat dat de eindbestemming van de passagier evenmin in Nederland is gelegen. Gesteld noch gebleken is dat de vervoerder mede een vestiging heeft in Nederland en dat die vestiging zorg heeft gedragen voor de overeenkomst. De overeenkomst is immers door Supersaver tot stand gebracht. Evenmin is gesteld of gebleken dat de bevoegdheid uit een ander verdrag of een andere verordening voortvloeit. Er is op basis van artikel 33, eerste lid, van het Verdrag van Montreal dan ook geen aanknopingspunt voor bevoegdheid van de Nederlandse rechter. De kantonrechter zal zich daarom – ten aanzien van dit gedeelte van de vordering - onbevoegd verklaren.
4.12.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal de vordering of het gevorderde bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief, te weten € 217,80 (inclusief btw), en voor het overige afwijzen.
4.13.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat hij grotendeels ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 1.417,8‬0, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.200,00 vanaf 26 juni 2021 tot aan de dag van voldoening van dit bedrag;
5.2.
verklaart zich voor het overige onbevoegd om van de vordering kennis te nemen;
5.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 125,03;
griffierecht € 244,00;
salaris gemachtigde € 398,00;
5.4.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 99,5‬0 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt
;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Dijk, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter