ECLI:NL:RBNHO:2023:4423

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
C/15/337304 / JU RK 23-327
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van minderjarigen met complexe zorgbehoeften

Op 26 april 2023 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen. De zaak werd behandeld met gesloten deuren, waarbij de ouders en hun advocaten aanwezig waren. De gecertificeerde instelling, de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, had verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen, die allen een specifieke zorgbehoefte hebben door hun complexe en blijvende problematiek. De kinderrechter oordeelde dat de minderjarigen, [de minderjarige 1], [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3], nog steeds onder toezicht moeten blijven, omdat hun ontwikkeling in gevaar is door de onvermogen van de ouders om aan hun zorgbehoeften te voldoen. De kinderrechter verlengde de ondertoezichtstelling van [de minderjarige 1] tot 6 december 2023 en die van [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] tot 30 april 2024. Tevens werd de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] verlengd tot 6 december 2023 en die van [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] tot 30 april 2024. De kinderrechter benadrukte het belang van een veilige en gestructureerde opvoedsituatie voor de ontwikkeling van de minderjarigen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Alkmaar
Zaaknummers: C/15/337304 / JU RK 23-327 & C/15/337400 / JU RK 23-341
Datum uitspraak: 26 april 2023
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Alkmaar, hierna te noemen de GI,
betreffende
[de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 1] ,
[de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 2] ,
[de minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 3] .
Gezamenlijk te noemen: de minderjarigen.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [plaats] ,
advocaat: mr. J.J. Jorna, kantoorhoudende te Den Helder ,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [plaats] ,
advocaat: mr. J.H. Prins, kantoorhoudende te Den Helder .
Als belanghebbende in de zaak met zaaknummer C/15/337400 / JU RK 23-341 is tevens aangemerkt:
[de pleegouders],
hierna te noemen: de pleegouders.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de GI van 21 februari 2023, ingekomen bij de griffie op 6 maart 2023;
- het verzoek met bijlagen van de GI van 21 februari 2023, ingekomen bij de griffie op 7 maart 2023;
- de ter zitting overgelegde pleitnota van de advocaat van de moeder, mr. J.J. Jorna.
1.2.
Op 26 april 2023 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld. Verschenen en gehoord zijn:
- de vader, bijgestaan door mr. J.H. Prins;
- de moeder, bijgestaan door mr. J.J. Jorna;
- [tolk] , tolk in de Syrisch-Arabische taal die beide ouders heeft bijgestaan;
- [vertegenwoordiger van de GI] , [vertegenwoordiger van de GI] en [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI.
1.3.
Hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen zijn [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en de pleegouders niet ter zitting verschenen.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] .
2.2.
Bij beschikking van 30 april 2023 zijn de minderjarigen onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna steeds verlengd en loopt nog tot 30 april 2023.
2.3.
Bij beschikking van 30 april 2023 is voor [de minderjarige 1] tevens een machtiging tot uithuisplaatsing verleend. Deze machtiging is daarna steeds verlengd en loopt nog tot 30 april 2024.
2.4.
Bij beschikking van 6 mei 2020 is voor [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing verleend voor verblijf in een crisispleeggezin. Bij beschikking van 18 mei 2020 is voor [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] een machtiging tot uithuisplaatsing verleend, die daarna steeds is verlengd en nog loopt tot 30 april 2023.
2.5.
Op grond van voormelde machtiging tot uithuisplaatsing verblijft [de minderjarige 1] bij [accommodatie jeugdhulpaanbieder] en verblijven [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] in een gezinshuis op een geheime locatie.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] in een accommodatie jeugdhulpaanbieder te verlengen tot aan de meerderjarigheid van [de minderjarige 1] , te weten tot 6 december 2023.
3.2.
De GI heeft de verzoeken ten aanzien van [de minderjarige 1] als volgt onderbouwd. Bij [de minderjarige 1] is sprake van complexe en blijvende problematiek, een TIQ van 5 en PTSS. Door zijn problematiek is [de minderjarige 1] gebaat bij een voorspelbare en gestructureerde opvoedomgeving met een vertrouwde begeleider in zijn directe nabijheid. Op de behandelgroep van [accommodatie jeugdhulpaanbieder] krijgt [de minderjarige 1] de professionele ondersteuning en begeleiding die hij nodig heeft. Deze setting is echter tijdelijk en is dus niet perspectief biedend voor hem. [de minderjarige 1] mag hier wel blijven wonen totdat er een passende vervolgplek is gevonden. De GI wil zich de komende tijd focussen op het vinden van een passende woonsetting voor [de minderjarige 1] en het inzetten van de juiste beschermingsmaatregelen (mentorschap/curatele en bewind voering) voor wanneer [de minderjarige 1] achttien jaar oud wordt. [de minderjarige 1] kan bij [accommodatie jeugdhulpaanbieder] blijven totdat er een geschikte plek voor hem gevonden is.
3.3.
Voorts verzoekt de GI de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlengen voor de duur van een jaar.
3.4.
De GI heeft de verzoeken ten aanzien van [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] als volgt onderbouwd.
In de persoonlijke ontwikkeling van [de minderjarige 2] is er groei te zien. Vanwege de zorgen over haar seksuele ontwikkeling en weerbaarheid is [de minderjarige 2] gestart met een individuele vorm van “girlstalk” vanuit Parlan. [de minderjarige 2] draagt ’s nachts een luierbroekje en heeft na een omgangsmoment of wanneer ze spanning heeft last van bedplassen.
[de minderjarige 3] is een meisje dat beneden gemiddeld functioneert en op school niet meekomt. In juli 2022 is besloten om traumatherapie en intensieve individuele begeleiding op school in te zetten, omdat onduidelijk is of het IQ onderzoek beïnvloed is vanuit trauma. Inmiddels is vanuit school het advies gekomen om [de minderjarige 3] aan te melden voor speciaal onderwijs. Aan de zindelijkheidsproblematiek voor, tijdens en na de omgangsmomenten is te merken dat [de minderjarige 3] dit spannend vindt.
Het is fijn voor [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] dat er structuur en continuïteit in de omgangsmomenten is gekomen. De omgangsmomenten wordt begeleid door Sensazorg en gaan bijna altijd door. Hoewel het de moeder en de zus nog niet lukt om aan te sluiten bij de belevingswereld van [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] verloopt de omgang inhoudelijk rustiger. De moeder geeft de kinderen iets meer ruimte en er worden geen ongepaste vragen meer gesteld. Naast het positief contact met de ouders, is het voor [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] belangrijk dat zij in het gezinshuis mogen blijven. Aan de hand van een woord- en beeldverhaal is aan [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] uitgelegd dat zij in het gezinshuis zullen opgroeien. Het is niet in het belang van [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] dat zij weer bij hun ouders gaan wonen, omdat zij meer nodig hebben in hun sociaal-emotionele ontwikkeling dan dat de ouders hen kunnen bieden. Het uitgangspunt is dat [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] onbelast contact kunnen hebben met hun ouders. Om deze redenen heeft de GI een verzoek tot onderzoek naar een gezag beëindigende maatregel ingediend bij de Raad voor de Kinderbescherming.
3.5.
Op de zitting heeft de gezinsvoogd van [de minderjarige 1] toegevoegd dat het goed gaat met hem op de behandelgroep bij [accommodatie jeugdhulpaanbieder] . Op dit moment gaat hij niet naar school, maar op de groep wordt de structuur zoals op school behouden. De GI is op zoek naar een dagbesteding voor [de minderjarige 1] en een passende, blijvende woonplek. Op de zitting heeft de gezinsvoogd van [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] toegevoegd dat er veel wordt ingezet op de persoonlijke ontwikkeling van de meiden. Het is voor [de minderjarige 2] moeilijk om naar de zitting te komen, omdat zij het vervelend vindt om haar ouders te kwetsen door te vertellen dat zij graag in het gezinshuis wil opgroeien.

4.De standpunten

4.1.
Op de zitting is door en namens de moeder het volgende naar voren gebracht. De moeder is het eens met de verzoeken tot ondertoezichtstelling. Ten aanzien van de uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] refereert de moeder zich aan het oordeel van de kinderrechter. De moeder verweert zich tegen het verzoek tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] . De moeder heeft rust en veiligheid in huis gecreëerd, zij is van mening dat zij de basisopvoedvaardigheden aankan en daarom terugkeer naar huis mogelijk is. De oudste dochter, oorspronkelijk ook uit huis geplaatst, woont al lang weer bij de moeder zonder dat dit problemen oplevert. Er is door de GI nooit zorgvuldig gekeken naar de mogelijkheden van thuisplaatsing en daarom is in een vroeg stadium ten onrechte aan [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] verteld dat hun perspectief in het gezinshuis ligt.
4.2.
Op de zitting is door en namens de vader het volgende naar voren gebracht. De vader refereert zich aan het oordeel van de kinderrechter. Het liefst zou de vader willen dat de minderjarigen bij de moeder of binnen het gezin wonen. De vader erkent echter ook dat de kinderen ondersteuning en begeleiding nodig hebben. De vader vindt het fijn om te horen dat [de minderjarige 1] goede zorg en begeleiding ontvangt. Ook is de vader is blij om te horen dat [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] zich positief ontwikkelen. De vader vindt het belangrijk dat [de minderjarige 1] zo snel mogelijk aan het werk kan en dat de aan hem gedane belofte dat hij als banketbakker aan het werk zou gaan wordt nagekomen.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat voor [de minderjarige 1] , [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] nog steeds wordt voldaan aan de wettelijke criteria voor een ondertoezichtstelling en een uithuisplaatsing, zoals genoemd in de artikelen 1:255 en 1:265b van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
[de minderjarige 1]
5.2.
Ten aanzien van [de minderjarige 1] overweegt de kinderrechter als volgt. [de minderjarige 1] is een verstandelijk beperkte jongen met complexe en blijvende problematiek. Gelet hierop heeft [de minderjarige 1] een specifieke zorgbehoefte. Voor [de minderjarige 1] is het daarom noodzakelijk dat hij verblijft in een instelling waar hem intensieve ondersteuning kan worden geboden. Het is de kinderrechter duidelijk geworden dat de ouders veel van [de minderjarige 1] houden. Het opvoedbesluit van de GI is echter al bij beschikking van 23 april 2021 door de rechtbank bekrachtigd en het staat sindsdien al vast dat het perspectief van [de minderjarige 1] niet bij de ouders ligt. Sinds 6 maart 2020 woont [de minderjarige 1] op een behandelgroep van [accommodatie jeugdhulpaanbieder] . Hier profiteert [de minderjarige 1] van de gestructureerde opvoedomgeving en intensieve begeleiding. De kinderrechter acht het van belang dat het verblijf van [de minderjarige 1] bij [accommodatie jeugdhulpaanbieder] wordt gecontinueerd totdat er een passende woonomgeving is gevonden waar [de minderjarige 1] ook na zijn meerderjarigheid met de nodige begeleiding zijn leven vorm kan geven. De kinderrechter acht daarom een verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing noodzakelijk. De kinderrechter hoopt dat er snel meer duidelijkheid zal ontstaan over de dagbesteding en de vervolgplek van [de minderjarige 1] .
5.3.
De concrete bedreiging in de ontwikkeling van [de minderjarige 1] is:
  • de complexe en blijvende problematiek van [de minderjarige 1] en de zorgbehoefte die daaruit voortkomt;
  • het onvermogen van de ouders om structureel aan te sluiten bij deze zorgbehoefte;
  • de onduidelijkheid over het perspectief van [de minderjarige 1] ;
  • het ontbreken van een schoolgang of andere dagbesteding voor [de minderjarige 1] .
5.4.
Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] verlengen tot de datum van zijn meerderjarigheid, te weten tot 6 december 2023 (artikelen 1:260, eerste lid, BW en 1:265c, tweede lid, BW).
[de minderjarige 2] & [de minderjarige 3]
5.5.
Ten aanzien van [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] overweegt de kinderrechter als volgt. [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] hebben op jonge leeftijd gevoelens van onveiligheid ervaren in de thuissituatie bij de ouders. Als een gevolg hiervan hebben zij last van gedragsproblematiek en wordt er van hun opvoeders veel gevraagd om aan te kunnen sluiten bij hun specifieke zorgbehoefte.
Het opvoedbesluit van de GI is, bij beschikking van 23 april 2021, door de rechtbank is bekrachtigd en het staat sindsdien al vast dat het perspectief van [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] niet bij de ouders ligt. [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] wonen sinds 28 november 2020 in het gezinshuis van Parlan.
Het staat op basis van de stukken en wat op de zitting is besproken vast dat [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] zich vanuit de rust en stabiliteit van het gezinshuis positief ontwikkelen. [de minderjarige 2] is gestart met therapie en neemt steeds meer de ruimte om haar eigen dingen te ondernemen. Wat betreft [de minderjarige 3] is duidelijk geworden dat het haar niet lukt om mee te komen op school en zij zou wellicht beter op haar plaats zou zijn op het speciaal onderwijs. Van belang is dat er wordt onderzocht of haar ontwikkelingsachterstand verband houdt met een opgelopen trauma of dat er sprake is van onderliggende problematiek.
Het is fijn voor [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] dat er meer structuur is gekomen in de omgang met de ouders. De ouders verdienen daarvoor een compliment. Echter, ondanks dat [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] zich positief ontwikkelen, laten ze beiden nog steeds kindsignalen zien wanneer zij spanning ervaren hetgeen met name naar voren komt bij de omgangsmomenten.
De kinderrechter acht het van belang dat [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] zich vanuit de veilige en gestructureerde opvoedsituatie die hen door het gezinshuis wordt geboden verder ontwikkelen. Hier komt nog bij dat [de minderjarige 2] ook al meerdere keren heeft aangegeven dat zij graag in het gezinshuis wil blijven wonen.
5.6.
De concrete bedreigingen in de ontwikkeling van [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] zijn:
  • de zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling en gedragsproblematiek van [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] ;
  • het onvermogen van de ouders om structureel aan te sluiten bij de zorgbehoefte van [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] .
5.7.
Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 2] en [de minderjarige 3] verlengen voor de duur van een jaar, te weten tot 30 april 2024 (artikelen 1:260, eerste lid, BW en 1:265c, tweede lid, BW).

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van de minderjarigen:
-
[de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
tot 6 december 2023;
  • [de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
  • [de minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
tot 30 april 2024;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen:
-
[de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder
tot 6 december 2023;
  • [de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
  • [de minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder
tot 30 april 2024;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2023 door mr. N. Cuvelier, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. S.B. Kuvel als griffier, en op schrift gesteld op 8 mei 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Amsterdam.