ECLI:NL:RBNHO:2023:436

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 januari 2023
Publicatiedatum
24 januari 2023
Zaaknummer
C/15/328890 / HA ZA 22-354
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van een nalatenschap na 20 jaar twijfel over de verdeling en rekening en verantwoording

In deze zaak, die zich afspeelt in het erfrecht, hebben eisers, de kinderen van de overleden erflaatster, een vordering ingesteld tegen hun vader, de gedaagde, met betrekking tot de afwikkeling van de nalatenschap van hun moeder, die meer dan twintig jaar geleden is overleden. De eisers hebben twijfels over de wijze waarop de nalatenschap door de gedaagde is afgewikkeld, vooral omdat de gedaagde zonder overleg een uitvaartverzekering ten gunste van de eisers heeft afgekocht. De eisers vorderen dat de gedaagde rekening en verantwoording aflegt over de nalatenschap en dat zij hun deel van de nalatenschap ontvangen. De gedaagde betwist echter dat er een positief saldo is en stelt dat hij niet meer in staat is om verantwoording af te leggen vanwege de lange tijd die is verstreken sinds het overlijden van de erflaatster.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde als gevolmachtigde verantwoordelijk was voor de afwikkeling van de nalatenschap, maar dat gezien de lange tijd die is verstreken, het niet redelijk is om van hem te verwachten dat hij nu nog verantwoording kan afleggen. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen bewijs is dat er nog vermogensbestanddelen aanwezig zijn in de nalatenschap die een positief saldo zouden kunnen opleveren. De vorderingen van de eisers zijn afgewezen, en de rechtbank heeft de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken op 18 januari 2023.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/328890 / HA ZA 22-354
Vonnis van 18 januari 2023
in de zaak van

1.[eiseres],

2.
[eiser],
beiden wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat mr. I.P. van Rossen te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. J. de Koning te Lisse.
Partijen zullen hierna eisers en gedaagde genoemd worden. Eisers afzonderlijk zullen eiseres en eiser genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 26 oktober 2022
  • de akte overlegging producties met producties 19 t/m 35 van de zijde van eisers
  • de mondelinge behandeling van 12 december 2022, waarvan de griffier aantekeningen heeft bijgehouden
  • de zittingsaantekeningen van mr. van Rossen namens eisers.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

2.1.
Bij eisers is ruim twintig jaar na het overlijden van hun moeder twijfel ontstaan over de afwikkeling van de nalatenschap van moeder door hun vader (gedaagde). De twijfel is ontstaan doordat gedaagde zonder overleg een ten gunste van eisers afgesloten uitvaartverzekering jaren geleden blijkt te hebben afgekocht. Eisers willen dat gedaagde alsnog rekening en verantwoording aflegt over de afwikkeling van de nalatenschap. Verder stellen zij dat er vermogensbestanddelen aanwezig waren en menen zij recht te hebben op betaling van hun deel in de nalatenschap. Volgens gedaagde was er geen positief saldo te verdelen en is het niet redelijk om na twintig jaar nog rekening en verantwoording van hem te verlangen.

3.Feiten

3.1.
Op [datum] is overleden [A.], de moeder van eisers en tevens echtgenote van gedaagde (hierna: erflaatster).
3.2.
Erflaatster heeft bij testament van 18 juli 1978 uitsluitend een voogdijbenoeming geregeld. Krachtens de wettelijke verdeling zijn eisers en gedaagde de erfgenamen van erflaatster, ieder voor één derde gedeelte van de nalatenschap, die de helft uitmaakt van de met het overlijden van erflaatster ontbonden gemeenschap van goederen.
3.3.
Bij brief van 25 oktober 2001 heeft de notaris aan eisers een boedelvolmacht gestuurd ter ondertekening. In die brief is toegelicht dat door ondertekening van deze boedelmacht de nalatenschap wordt aanvaardt en zij hun vader volmacht geven om namens hen de nalatenschap af te wikkelen en na de afwikkeling hun erfdeel uit te keren. Eisers hebben de boedelvolmacht ondertekend retour gestuurd aan de notaris.
3.4.
In 2010 is gedaagde hertrouwd. Geleidelijk is het contact tussen eisers en gedaagde verminderd en uiteindelijk geheel verbroken.
3.5.
In januari/februari 2021 is bij eiseres een ernstige medische diagnose gesteld. Naar aanleiding daarvan heeft eiseres (telefonisch) contact gezocht met gedaagde.
3.6.
Eiseres is er vervolgens mee bekend geworden dat gedaagde de in 1982 ten gunste van eisers afgesloten uitvaartverzekering in 2019 heeft afgekocht tegen een afkoopwaarde van 50% van de ingelegde premie. De afkoopwaarde is uitgekeerd aan gedaagde als verzekeringsnemer.
3.7.
Op 2 maart 2021 heeft gedaagde een bedrag van € 2.324,65 aan eiseres betaald.
3.8.
Bij brief van 25 mei 2021 heeft de raadsman van eisers gedaagde verzocht om een kopie van de destijds opgestelde rekening en verantwoording van de nalatenschap van hun moeder.
3.9.
De raadsman van gedaagde heeft hierop bij brief van 16 juni 2021 gereageerd met de mededeling dat de nalatenschap zo goed als nihil was en gedaagde zelf € 1.233,33 heeft moeten betalen aan kosten voor het urnengraf en hij verwacht dat de door eisers uit de nalatenschap ontvangen sierraden en verzameling zilveren munten een hogere waarde vertegenwoordigden dan eisers aandeel in de nalatenschap.
3.10.
Bij brief van 15 september 2021 heeft de raadsman van gedaagde aan eisers laten weten dat hij zijn best heeft gedaan verdere gegevens te achterhalen, maar dat zowel de bank als de Belastingdienst geen informatie meer konden verschaffen en gedaagde er destijds van uit is gegaan dat met het verstrekken van de munten en juwelen de nalatenschap was afgewikkeld en er geen rekening en verantwoording meer hoefde te worden afgelegd.

4.Het geschil

4.1.
Eisers vorderen bij vonnis gedaagde te veroordelen:
primair:
I. tot het afleggen van rekening en verantwoording over de nalatenschap van wijlen mevrouw [A.]
II. tot betaling van een bij staat op te maken bedrag bepaald op 2X 1/3 deel van het vermogen van wijlen mevrouw [A.] ten tijde van haar overlijden (inclusief wettelijke rente tot de datum van dagvaarding) vermeerderd met wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van dagvaarding tot aan de dag van betaling;
subsidiair:
III. tot betaling van € 5.292,24 minus € 2.300,00 voor eiseres (inclusief wettelijke rente tot de datum van dagvaarding) vermeerderd met wettelijke rente over dit bedrag vanaf datum van dagvaarding tot aan de dag van betaling;
IV. tot betaling van € 5.292,24 voor eiser (inclusief wettelijke rente tot de datum van dagvaarding) vermeerderd met wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van dagvaarding tot aan de dag van betaling;
V. tot betaling van een in goede justitie te bepalen bedrag in verband met de hoogte van de niet meer te bepalen waarde van goederen uit de nalatenschap, waaronder de (geschatte) waarde van de inboedel van € 30.000,01;
meer subsidiair:
VI. tot betaling van een bedrag van € 7.500,00 minus € 2.300,00 voor eiseres als een abstract geschat bedrag aan schade, wegens het niet meer kunnen vaststellen van de hoogte van de nalatenschap;
VII. tot betaling van een bedrag van € 7.500,00 aan eiser als een abstract geschat bedrag aan schade, wegens het niet meer kunnen vaststellen van de hoogte van de nalatenschap;
primair, subsidiair en meer subsidiair:
VIII. tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten tot een beloop van € 798,28;
IX. tot betaling van de kosten van dit geding, te vermeerderen met de nakosten ten belope van € 128,00, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening,
één en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
4.2.
Eisers leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat toen hen bekend werd dat gedaagde reeds lange tijd geleden een uitvaartverzekering ten gunste van eisers heeft afgekocht (zonder dit aan hen te melden), twijfel is ontstaan over de wijze waarop gedaagde de nalatenschap van hun moeder heeft afgewikkeld. Destijds zijn eisers uitgegaan van de goede trouw van gedaagde, maar dat vertrouwen is nu verdwenen. Gedaagde is verplicht rekening en verantwoording af te leggen aan eisers over zijn gevoerd beheer. Dit heeft gedaagde nagelaten, zodat hij tekortgeschoten is in de taken die hij op zich heeft genomen.
4.3.
Gedaagde voert verweer.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Rekening en verantwoording

5.1.
Eisers vorderen dat gedaagde ruim twintig jaar na het overlijden van erflaatster alsnog rekening en verantwoording aflegt omtrent de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster. Gedaagde betwist hiertoe gehouden te zijn en voert aan dat voor zover hij zich herinnert de nalatenschap negatief was en het enige van waarde de sieraden en muntenverzameling waren, die hij destijds aan eisers heeft afgegeven. Eisers hebben destijds laten weten dat het zo wel goed was en van hem kan niet verwacht worden dat hij thans nog rekening en verantwoording aflegt. Dit verweer slaagt.
5.2.
Op basis van de door eisers ondertekende boedelvolmacht is destijds aan gedaagde een volmacht verstrekt tot afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster. Gedaagde was aldus als gevolmachtigde in beginsel gehouden om aan eisers als overige erfgenamen verslag te doen van zijn bevindingen en werkzaamheden in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap. Gelet echter op het aantal verstreken jaren na het openvallen van de nalatenschap in 2001 kan van gedaagde niet meer worden verwacht dat hij daartoe nu nog over gaat. Gedaagde kan gelet op de inmiddels verstreken termijn immers niet worden verweten dat hij niet langer beschikt over de benodigde bescheiden. Te meer niet nu eisers ook zelf hebben aangegeven dat er destijds wel is gesproken over het achterwege blijven van een formele afwikkeling, maar omdat zij er op vertrouwde dat gedaagde een en ander correct had afgehandeld, zij daar geen bezwaar tegen hadden. Gedaagde behoefde er niet op bedacht te zijn dat hij jaren later alsnog aan de hand van schriftelijke bescheiden een en ander nader zou moeten verantwoorden.
5.3.
Niettemin heeft gedaagde tijdens deze procedure alsnog getracht rekening en verantwoording af te leggen. Gedaagde heeft daartoe contact opgenomen met de ING bank en de Belastingdienst. Beide instanties konden de gevraagde gegevens echter niet meer verstrekken. Bij de ING zijn bankafschriften tot tien jaar terug op te vragen en bij de Belastingdienst zijn slechts aanslagen opvraagbaar tot zeven jaar terug.
5.4.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers overigens onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan aangenomen moet worden dat gedaagde zijn werkzaamheden in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap heeft verricht op een wijze die nu nog aanleiding geeft tot het verschaffen van de door eisers gevraagde informatie. De enkele omstandigheid dat gedaagde in 2019 (18 jaar na het overlijden van erflaatster) de ten gunste van eisers afgesloten overlijdensverzekering heeft afgekocht, is in ieder geval onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat gedaagde tekortgeschoten is in de afwikkeling van de nalatenschap. De primaire vordering tot het afleggen van rekening en verantwoording zal daarom worden afgewezen.
Verdeling nalatenschap
5.5.
Ten tijde van het overlijden van erflaatster zou volgens eisers sprake zijn geweest van diverse op geld waardeerbare vermogensbestanddelen die voor de helft in haar nalatenschap vielen en waarvan 1/3 deel aan ieder van eisers toekwam. Eisers vorderen dat hetgeen waartoe zij gerechtigd zijn alsnog door gedaagde aan hen uitbetaald wordt. Gedaagde betwist de vorderingen en voert aan dat de nalatenschap negatief was, zodat een (verdere) verdeling en/of betaling niet aan de orde is. De rechtbank overweegt als volgt.
5.6.
Ter onderbouwing van hun vorderingen hebben eisers aangevoerd dat meerdere vermogensbestanddelen in de nalatenschap vielen. Het betreft de helft van: de gezamenlijke ING-rekening van erflaatster en gedaagde en een eigen betaal- en spaarrekening van erflaatster waarop haar inkomen (uit loon, UWV en pensioen) werd gestort, een auto, sierraden, een muntenverzameling, een uitvaartverzekering, het lidmaatschap vereniging voor crematie AVVL en de inboedel van erflaatster en gedaagde.
5.7.
De aanwezigheid van vermogen blijkt volgens eisers onder meer uit het feit dat erflaatster inkomen genoot. Gedaagde heeft hier tegen ingebracht dat zijn inkomen en het inkomen van erflaatster geheel werden besteed aan huishoudelijke kosten en dat zij op het moment van overlijden van erflaatster geen spaargeld hadden. Verder heeft gedaagde toegelicht dat het geld dat op de gezamenlijke bankrekening stond is gebruikt om de extra kosten van de crematie te voldoen. De rechtbank overweegt dat de enkele omstandigheid dat erflaatster inkomen ontving onvoldoende grond is om aan te nemen dat ook sprake was van gespaard vermogen. Nu door eisers onvoldoende onderbouwd is gesteld dat het inkomen van erflaatster de huishoudelijke kosten oversteeg, noch overigens is gebleken dat sprake was van gespaard vermogen, zal de rechtbank hier verder aan voorbij gaan.
5.8.
Gedaagde erkent dat tot de nalatenschap van erflaatster de helft van de waarde van de tweedehands auto die zij in eigendom hadden behoorde. Gedaagde voert aan dat deze auto in 1998 is aangeschaft voor ƒ 13.000,- en naar redelijkheid rekening moet worden gehouden met een afschrijving van ƒ 2.000,- per jaar. Ten tijde van het overlijden van erflaatster bedroeg de waarde volgens gedaagde daarom ƒ 7.000,-. Nu niet is gebleken dat de auto destijds nieuw is aangeschaft, zoals eisers betogen, acht de rechtbank de door gedaagde genoemde waarde niet onaannemelijk en de rechtbank zal daarom daar van uitgaan. Dit betekent dat de helft daarvan, derhalve ƒ 3.500,-, tot de nalatenschap van erflaatster behoorde.
5.9.
Op grond van de door eisers overgelegde foto’s van de inboedel volgt de rechtbank voorts gedaagde in zijn stelling dat de inboedel verouderd was en de waarde ten tijde van het overlijden van erflaatster hooguit ƒ 1000,- bedroeg en niet zoals eisers betogen € 30.000,-.
5.10.
Eisers verwijten gedaagde verder dat hij de in 1982 ten gunste van eisers afgesloten uitvaartverzekering enkele jaren geleden heeft afgekocht. Deze verzekering kon ingeval van het overlijden van (een van) eisers worden omgezet in een uitkering in natura. De rechtbank volgt eisers niet in hun stelling dat deze (toekomstige) uitkering tot de nalatenschap van erflaatster behoorde. Op het moment van overlijden van erflaatster kan hoogstens de helft van de op dat moment geldende afkoopwaarde van deze verzekering onderdeel uitmaken van de nalatenschap van erflaatster. Die waarde valt, zoals eisers ook stellen, niet meer exact vast te stellen. Wél blijkt uit de door eiser in het geding gebrachte voorwaarden van Yarden uitvaartverzekering (de opvolger van AVVL) dat de afkoopwaarde 50% van de in totaal betaalde premie bedraagt of tenminste 65 % van de betaalde koopsom. Ter zitting heeft gedaagde verklaard dat hij in 2019 ongeveer een bedrag van € 786,- als afkoopwaarde uitgekeerd heeft gekregen. Daarbij dient in aanmerking te worden genomen, dat die afkoopwaarde in 2001 vermoedelijk vele malen lager zal zijn geweest.
5.11.
Voor wat betreft de sierraden en de muntenverzameling is niet gebleken dat deze destijds niet verdeeld zijn en/of nog altijd aanwezig zijn, zodat waardering van sierraden dan wel munten niet aan de orde is.
5.12.
Uit het vorenstaande volgt dat in de nalatenschap van erflaatster geen vermogensbestanddelen aanwezig waren, op grond waarvan moet worden aangenomen dat na vereffening van de nalatenschap een batig saldo resteerde. De kosten die verband hielden met de crematie van erflaatster diende immers ook nog te worden voldaan. Gedaagde heeft bevestigd dat erflaatster een lidmaatschap had bij AVVL. Na het overlijden van erflaatster heeft AVVL een bedrag van ƒ 1.500,- voldaan voor de crematie. Volgens gedaagde was dit bedrag onvoldoende om alle met de crematie verband houdende kosten te voldoen. Ter onderbouwing verwijst gedaagde naar een nota van het uitvaartcentrum van ƒ 2.424,25, welke kosten hij geheel heeft voldaan. Daarnaast betoogt gedaagde extra kosten te hebben voldaan, waaronder de kosten voor koffie en een advertentie, waarvan de hoogte niet meer te achterhalen valt. Verder heeft hij € 468,33 voldaan aan grafrecht en bijzetting van de urn, € 65,00 voor een gedenkteken, en € 978,- aan onderhoudsbijdrage van het urnengraf. Ook heeft gedaagde een glasobject voor bij het urnengraf laten maken waarvan de kosten naar schatting tussen de ƒ 1.300,- en ƒ 1.500,- bedroegen. Dat gedaagde van deze kosten geen facturen kan overleggen kan hem meer dan twintig jaar na dato niet worden verweten.
5.13.
Gelet op het voorgaande is voldoende aannemelijk geworden dat geen batig saldo resteerde, zodat de overige vorderingen van eisers eveneens moeten worden afgewezen. Hoewel de rechtbank zich kan voorstellen dat eisers teleurgesteld zijn over de gang van zaken rond de uitvaartverzekering, waardoor de nabestaanden van eiseres straks geen aanspraak zullen kunnen maken op een uitkering onder die verzekering, vertaalt die teleurstelling zich niet in een vordering ten aanzien van de nalatenschap van erflaatster. Overigens heeft gedaagde in 2021 ter compensatie een bedrag van € 2.324,65 aan eiseres uitgekeerd.
Proceskosten
5.14.
Het verzoek van gedaagde om een integrale proceskostenveroordeling wordt afgewezen. Er kan plaats zijn voor integrale vergoeding van proceskosten indien sprake is van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Dit is het geval als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven, bijvoorbeeld omdat eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Uit de processtukken volgt niet dat eisers een vordering hebben ingesteld waarvan kon worden aangenomen dat deze op voorhand geheel kansloos was.
5.15.
Gelet op de familiaire band van partijen en de aard van deze procedure zal de rechtbank de proceskosten tussen partijen daarom compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst de vorderingen af,
6.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Pott Hofstede en in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2023. [1]

Voetnoten

1.type: 1589