ECLI:NL:RBNHO:2023:4347

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 mei 2023
Publicatiedatum
10 mei 2023
Zaaknummer
10011572 \ CV EXPL 22-4330
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot compensatie van passagiers na annulering van vlucht door coronamaatregelen

In deze zaak hebben de passagiers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. R.A.C. Telkamp, een vordering ingesteld tegen de vervoerder Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft wegens compensatie na de annulering van hun vlucht van Barcelona naar Amsterdam op 26 juli 2020. De passagiers vorderen een schadevergoeding van € 500,00, vermeerderd met wettelijke rente, en buitengerechtelijke incassokosten. De vervoerder heeft de annulering van de vlucht betwist en aangevoerd dat deze het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk de coronapandemie, die het onmogelijk maakte om de vlucht uit te voeren. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de annulering van de vlucht inderdaad heeft plaatsgevonden, maar dat de vervoerder niet kon aantonen dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden zoals bedoeld in de relevante Europese verordening. De kantonrechter oordeelt dat de vervoerder in beginsel verplicht is om compensatie te bieden aan de passagiers, en wijst de vordering tot betaling van de hoofdsom en de wettelijke rente toe. Ook de buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen, maar slechts tot het subsidiair gevorderde bedrag. De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, die ongelijk heeft gekregen in deze procedure.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10011572 \ CV EXPL 22-4330
Uitspraakdatum: 3 mei 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:

1.[eiser 1]

2. [eiser 2], wonende te [plaats]
eisers
hierna gezamenlijk te noemen de passagiers
gemachtigde mr. R.A.C. Telkamp (EUclaim B.V.)
tegen
buitenlandse vennootschap:
Aktiengesellschaft (AG) (Bondsrepubliek Duitsland) Deutsche Lufthansa Aktiengesellschaft
gevestigd te Keulen (Duitsland)
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. R.W.L. Russell

1.Het procesverloop

1.1.
De passagiers hebben bij dagvaarding van 25 april 2022 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagiers hebben hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagiers hebben een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagiers diende te vervoeren van Barcelona Airport, Spanje via München Franz Josef Strauss Airport (Duitsland) naar Amsterdam-Schiphol Airport op 26 juli 2020.
2.2.
De vlucht van Barcelona naar München, hierna de vlucht, is geannuleerd. De passagiers zijn omgeboekt en met een vertraging van 2 uur en 41 minuten op de eindbestemming aangekomen.
2.3.
De passagiers hebben compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde annulering.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering

3.1.
De passagiers vorderen dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 500,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 juli 2020, althans vanaf datum ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- primair € 181,50 dan wel subsidiair € 90,75 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De passagiers hebben aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagiers stellen dat de vervoerder vanwege de annulering van de vlucht gehouden is te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00 per passagier.

4.Het verweer

4.1.
De vervoerder betwist de vordering. Hij voert aan dat de vlucht is geannuleerd als gevolg van een buitengewone omstandigheid, te weten de coronapandemie, die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen had kunnen worden. Ten tijde van het geplande vertrek van de vlucht hadden zowel Spanje, Duitsland en Nederland coronamaatregelen uitgevaardigd.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
5.2.
Vast staat dat de vlucht van de passagiers is geannuleerd. Voorts staat vast dat de vervoerder zich niet kan beroepen op artikel 5, eerste lid, onder c sub i, ii of iii van de Verordening. Daarom geldt er in beginsel een compensatieplicht voor de vervoerder. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de annulering het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening.
5.3.
Op het moment dat de vlucht uitgevoerd had moeten worden was sprake van een wereldwijde corona uitbraak. De coronapandemie heeft grote gevolgen gehad voor de luchtvaart. De Europese commissie heeft in haar richtsnoeren betreffende de EU-verordeningen inzake passagiersrechten in de context van de ontwikkeling van COVID-19 het volgende overwogen:

De Commissie is van mening dat als overheden maatregelen nemen om de COVID-19-pandemie in te perken, die maatregelen naar hun aard en oorsprong niet inherent zijn aan de normale uitoefening van de activiteiten van luchtvaartmaatschappijen en dat de maatschappijen die maatregelen niet in de hand hebben.
Volgens artikel 5, lid 3, wordt van het recht op compensatie afgezien op voorwaarde dat de desbetreffende annulering “het gevolg is” van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen hadden kunnen worden.
Er wordt geacht aan die voorwaarde te zijn voldaan als overheden bepaalde vluchten regelrecht verbieden of het verkeer van personen op zodanige wijze verbieden dat de desbetreffende vlucht niet kan worden uitgevoerd.
Aan die voorwaarde kan ook worden voldaan als de vlucht wordt geannuleerd onder omstandigheden waarin de overeenkomstige verplaatsing van personen niet volledig verboden is, maar beperkt is tot personen die een afwijking genieten (bijvoorbeeld onderdanen of ingezetenen van de desbetreffende staat).
Als niemand van die personen een bepaalde vlucht zou nemen, zou die vlucht leeg blijven als hij niet zou worden geannuleerd. In dergelijke situaties kan het gerechtvaardigd zijn dat een luchtvaartmaatschappij de vlucht niet pas heel laat maar tijdig annuleert (zelfs zonder zeker te zijn van de rechten van de verschillende passagiers om te reizen), zodat er passende organisatorische maatregelen kunnen worden genomen, onder meer betreffende de door de luchtvaartmaatschappij verplichte verzorging van passagiers. In dergelijke gevallen en afhankelijk van de omstandigheden kan een annulering nog steeds worden beschouwd als “het gevolg” van de maatregel van de overheden. Afhankelijk van de omstandigheden kan dat ook het geval zijn voor vluchten in de omgekeerde richting van de vluchten die rechtstreeks onder het verbod op het verkeer van personen vallen.
Als de luchtvaartmaatschappij besluit een vlucht te annuleren en aantoont dat dit besluit gerechtvaardigd is om de gezondheid van de bemanning te beschermen, moet die annulering ook als “het gevolg” van buitengewone omstandigheden worden beschouwd.
Bovenstaande overwegingen zijn niet uitputtend en kunnen niet uitputtend zijn in die zin dat ook andere specifieke omstandigheden met betrekking tot COVID-19 onder de invloedssfeer van artikel 5, lid 3, kunnen vallen.”
5.4.
De kantonrechter stelt voorop dat hij niet gehouden is aan de richtsnoeren, nu dit geen geldend recht is. Wel kunnen de richtsnoeren richtinggevend zijn. De vervoerder heeft onder meer aangevoerd dat de overheidsmaatregelen en met name de negatieve reisadviezen grote gevolgen hadden, omdat passagiers op mondiaal niveau werden ontmoedigd om te reizen. In bijna elk land gold een negatief reisadvies en in sommige landen zelf een reisverbod. Bovendien moesten passagiers zich laten testen voordat zij werden toegelaten in een vliegtuig. Vanwege de hoge drempel om te reizen, begonnen passagiers op grote schaal met het annuleren van geboekte vluchten. Hierdoor ontstonden op vluchten een groot aantal lege plakken, waardoor vluchten niet meer rendabel konden worden uitgevoerd. Ook de vervoerder moest zich houden aan de maatregelen. Door het grote aantal coronabesmettingen kon de vervoerder niet langer de veiligheid van de passagiers garanderen. Hetzelfde gold voor het personeel. Om het doel van de strekking van de uitgevaardigde overheidsmaatregelen zo goed als mogelijk te eerbiedigen, heeft de vervoerder besloten om minder vluchten uit te voeren. De coronamaatregelen hebben dan ook, hoewel er geen absoluut verbod gold, het uitvoeren van de vlucht onmogelijk gemaakt, aldus de vervoerder.
5.5.
De kantonrechter overweegt dat de vervoerder voldoende heeft onderbouwd dat de coronapandemie op 26 juli 2020 zeer ernstig, prangend en gevaarlijk was. Naar het oordeel van de kantonrechter is daarmee echter niet gebleken dat de verplaatsing van personen van en naar Spanje, Duitsland of Nederland op 26 juli 2020 verboden dan wel beperkt was. Dat het, in verband met de veiligheid van het personeel, niet verantwoord was om deze specifieke vlucht uit te voeren is eveneens niet gebleken.
5.6.
Ook de lage bezettingsgraad betekent niet dat de vlucht niet door kon gaan. Wellicht heeft de vervoerder keuzes gemaakt die vanuit het oogpunt van de onderneming het meest gunstig waren, maar dit ontslaat de vervoerder niet van de verplichting om gedupeerde passagiers te compenseren. Ook niet omdat de vervoerder al van vele passagiers de ticketprijs heeft moeten terugbetalen. Het beroep van de vervoerder op buitengewone omstandigheden slaagt dan ook niet. De kantonrechter komt daarom niet toe aan de beantwoording van de vraag of de vervoerder voldoende redelijke maatregelen heeft genomen om de annulering te voorkomen.
5.7.
Nu de vervoerder voor het overige geen verweer heeft gevoerd, zal de vordering tot betaling van de hoofdsom, gelet op de annulering van de vlucht worden toegewezen
5.8.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar.
5.9.
De passagiers hebben een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagiers buitengerechtelijke werkzaamheden hebben laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn.
Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De kantonrechter zal de vordering of het gevorderde bedrag dan ook toewijzen tot het subsidiair gevorderde en wettelijke tarief, te weten € 90,75 (inclusief btw), en voor het overige afwijzen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat de passagiers in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kunnen maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
5.10.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt. De gevorderde rente is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagiers van € 590,75, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 500,00 vanaf 26 juli 2020, en over € 90,75 vanaf 25 april 2022 tot aan de dag van voldoening van deze bedragen;
6.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagiers tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 125,03;
griffierecht € 214,00;
salaris gemachtigde € 264,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 66,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagiers worden gemaakt, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter