In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 26 april 2023 uitspraak gedaan in een vordering van een passagier tegen de Easyjet Airline Company Limited. De passagier had een vervoersovereenkomst gesloten voor een vlucht van Nice naar Amsterdam op 9 augustus 2020, die door de vervoerder was geannuleerd. De passagier vorderde compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij annuleringen. De passagier eiste een bedrag van € 411,00, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, alsook de terugbetaling van het niet gebruikte deel van het vliegticket.
De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk de COVID-19-pandemie. De kantonrechter oordeelde echter dat de vervoerder niet voldoende had aangetoond dat de annulering het gevolg was van deze omstandigheden, aangezien er geen verbod was op het uitvoeren van de vlucht en de maatregelen niet inherent waren aan de normale bedrijfsvoering van luchtvaartmaatschappijen. De kantonrechter wees de vordering van de passagier toe, inclusief de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten, en veroordeelde de vervoerder tot betaling van de proceskosten.
De uitspraak benadrukt de verplichtingen van luchtvaartmaatschappijen onder de Europese regelgeving en de noodzaak om adequaat te reageren op annuleringen, zelfs in het licht van buitengewone omstandigheden zoals een pandemie. De kantonrechter heeft de vervoerder ook veroordeeld tot betaling van nakosten, voor zover deze daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt.