ECLI:NL:RBNHO:2023:4346

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
10 mei 2023
Zaaknummer
10048032 \ CV EXPL 22-4860
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot compensatie en terugbetaling van vliegticketkosten na annulering van vlucht door COVID-19

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 26 april 2023 uitspraak gedaan in een vordering van een passagier tegen de Easyjet Airline Company Limited. De passagier had een vervoersovereenkomst gesloten voor een vlucht van Nice naar Amsterdam op 9 augustus 2020, die door de vervoerder was geannuleerd. De passagier vorderde compensatie op basis van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004, die regels vaststelt voor compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij annuleringen. De passagier eiste een bedrag van € 411,00, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, alsook de terugbetaling van het niet gebruikte deel van het vliegticket.

De vervoerder betwistte de vordering en voerde aan dat de annulering het gevolg was van buitengewone omstandigheden, namelijk de COVID-19-pandemie. De kantonrechter oordeelde echter dat de vervoerder niet voldoende had aangetoond dat de annulering het gevolg was van deze omstandigheden, aangezien er geen verbod was op het uitvoeren van de vlucht en de maatregelen niet inherent waren aan de normale bedrijfsvoering van luchtvaartmaatschappijen. De kantonrechter wees de vordering van de passagier toe, inclusief de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten, en veroordeelde de vervoerder tot betaling van de proceskosten.

De uitspraak benadrukt de verplichtingen van luchtvaartmaatschappijen onder de Europese regelgeving en de noodzaak om adequaat te reageren op annuleringen, zelfs in het licht van buitengewone omstandigheden zoals een pandemie. De kantonrechter heeft de vervoerder ook veroordeeld tot betaling van nakosten, voor zover deze daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10048032 \ CV EXPL 22-4860
Uitspraakdatum: 26 april 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser]
wonende te [plaats]
eiseres
hierna te noemen de passagier
gemachtigde mr. R. Bos
rolgemachtigde mr. A.Y. Lai
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Easyjet Airline Company Limited
statutair gevestigd te Luton (Verenigd Koninkrijk)
gedaagde
hierna te noemen de vervoerder
gemachtigde mr. B. Koolhaas

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 8 augustus 2022 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft een vervoersovereenkomst gesloten op grond waarvan de vervoerder de passagier diende te vervoeren van Nice Airport naar Amsterdam-Schiphol Airport op 9 augustus 2020, hierna: de vlucht.
2.2.
De vlucht is geannuleerd.
2.3.
De passagier heeft compensatie van de vervoerder gevorderd in verband met voornoemde annulering.
2.4.
De vervoerder heeft geweigerd tot betaling over te gaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder bij, uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 411,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf vluchtdatum, althans vanaf de datum van ingebrekestelling dan wel vanaf de datum van betekening van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 60,18 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente; - de nakosten.
3.2.
De passagier heeft aan de vordering ten grondslag gelegd de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). De passagier stelt dat de vervoerder vanwege de annulering van de vlucht gehouden is te compenseren conform artikel 7 van de Verordening tot een bedrag van € 250,00. Daarnaast dient de vervoerder op grond van artikel 5 lid 1 sub a jo artikel 8 lid 1 sub a van de Verordening het niet gebruikte deel van het vliegticket terug te betalen.
3.3.
De vervoerder betwist de vordering (gedeeltelijk). Op zijn verweer wordt bij de beoordeling ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Vast staat dat de vlucht is geannuleerd. Nu gesteld noch gebleken is dat de vervoerder zich kan beroepen op artikel 5, eerste lid, onder c sub i, ii of iii van de Verordening, geldt in beginsel een compensatieplicht voor de vervoerder. Dit is anders indien de vervoerder kan aantonen dat de annulering het gevolg is van buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 5 lid 3 van de Verordening.
4.3.
De vervoerder heeft aangevoerd dat de vlucht is geannuleerd als gevolg van de COVID-19-pandemie. Bij brief van 6 augustus 2020 heeft de toenmalige minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een brief naar de Tweede Kamer gestuurd over de ontwikkelingen van COVID 19. In de brief is expliciet aangegeven om de trend van een toenemende aantal besmettingen te keren. Er kwam een tweede golf Covidpatiënten aan en de IC zou worden opgeschaald. De vervoerder wilde de gezondheid van zijn passagiers niet verder in gevaar brengen en heeft daar ook naar gehandeld, aldus de vervoerder. De beperkingen en getroffen corona-maatregelen hebben gevolgen gehad voor meerdere aspecten van de activiteiten van de vervoerder. Gezien de aanhoudende beperkingen en maatregelen kon de vlucht daarom volgens de vervoerder niet worden uitgevoerd.
4.4.
De Europese commissie heeft geoordeeld dat als de overheden maatregelen nemen om de COVID-19-pandemie in te perken, die maatregelen naar hun aard en oorsprong niet inherent zijn aan de normale uitoefening van de activiteiten van luchtvaartmaatschappijen en dat de maatschappijen die maatregelen niet in de hand hebben. Ten tijde van de vlucht in kwestie gold er geen verbod van overheden om deze vlucht uit te voeren. Gesteld noch gebleken is dat de grenzen van het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en/of Nederland gesloten waren of dat er inreis- en vluchtverboden van kracht waren. Het beroep van de vervoerder op een buitengewone omstandigheid slaagt dan ook niet. De kantonrechter komt daarom niet toe aan de beantwoording van de vraag of de vervoerder voldoende redelijke maatregelen heeft genomen om de annulering te voorkomen. De gevorderde compensatie zal gelet op het voorgaande worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom is als onvoldoende gemotiveerd weersproken toewijsbaar vanaf 9 augustus 2020.
4.5.
De vervoerder erkent dat hij gehouden is tot terugbetaling van het niet gebruikte deel van de vliegticket van de passagier. Bij dupliek voert de vervoerder aan dat de terugbetaling al heeft plaatsgevonden maar de vervoerder heeft dit tegenover de betwisting van de passagier onvoldoende onderbouwd. De kantonrechter zal dit deel van de vordering dan ook toewijzen. Voor zover de vervoerder bedoelt dat de wettelijke rente moet worden afgewezen, omdat dit deel van de vordering pas bij dagvaarding is ingediend gaat de kantonrechter hieraan voorbij. De passagier heeft immers dit deel van de vordering ook in haar eerste aanmaningsbrief gevorderd. De wettelijke rente over dit bedrag zal worden toegewezen vanaf 9 september 2020, zijnde de dag nadat de termijn van 21 dagen in de sommatiebrief van de gemachtigde van de passagier van 18 augustus 2020 is verstreken.
4.6.
De passagier heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De vervoerder heeft deze vordering (gemotiveerd) betwist. De vordering heeft geen betrekking op één van de situaties waarin het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Daarom zal de kantonrechter de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn toetsen aan de eisen zoals deze zijn geformuleerd in het rapport Voorwerk II. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat de passagier buitengerechtelijke werkzaamheden heeft laten verrichten en dat hiervoor kosten zijn gemaakt. De omvang van de buitengerechtelijke incassokosten moet worden getoetst aan de tarieven zoals vervat in het Besluit in plaats van aan de tarieven van het rapport Voorwerk II; de tarieven neergelegd in het Besluit worden geacht redelijk te zijn. Omdat het gevorderde bedrag niet hoger is dan het volgens het Besluit berekende tarief, zullen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke kosten is ook toewijsbaar, met dien verstande dat deze wordt toegewezen vanaf de datum van de dagvaarding, omdat de passagier in elk geval vanaf die datum daarop aanspraak kan maken en gesteld noch gebleken is dat dit ook al vanaf een eerdere datum kon.
4.7.
De proceskosten komen voor rekening van de vervoerder, omdat deze ongelijk krijgt. De gevorderde rente over de proceskosten is toewijsbaar met ingang van de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.
4.8.
Ook de nakosten kunnen worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de vervoerder tot betaling aan de passagier van € 471,18, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 250,00 vanaf 9 augustus 2020, over € 161,00 vanaf 9 september 2020 en over € 60,18 vanaf 8 augustus 2022 tot aan de dag van voldoening van deze bedragen;
5.2.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van de passagier tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
dagvaarding € 125,03;
griffierecht € 86,00;
salaris gemachtigde € 160,00;
vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 40,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de passagier worden gemaakt;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter