ECLI:NL:RBNHO:2023:4253

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
10 mei 2023
Publicatiedatum
10 mei 2023
Zaaknummer
C/15/325822 / FA RK 22-1040
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om partnerbijdrage na beëindiging onderhoudsverplichting door samenwoning

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 10 mei 2023 uitspraak gedaan in een verzoek van de vrouw tot vaststelling van een partnerbijdrage. De vrouw had verzocht om een bijdrage van € 1.763,-- bruto per maand met ingang van 1 maart 2022. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de onderhoudsverplichting van de man ten opzichte van de vrouw is geëindigd op grond van samenwoning, zoals vastgesteld in een eerdere beschikking van 26 mei 2021. In deze beschikking was bepaald dat de man tot 1 maart 2022 een tijdelijke partnerbijdrage van € 500,-- bruto per maand aan de vrouw moest betalen. De vrouw heeft in haar verzoekschrift aangevoerd dat de man niet heeft gereageerd op haar verzoek om financiële stukken te overleggen, wat haar heeft gedwongen om het verzoek in te dienen. De man heeft verweer gevoerd en zijn draagkracht berekend op € 534,-- bruto per maand, en heeft het verzoek van de vrouw afgewezen.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de vrouw met ingang van 4 april 2022 is gaan samenwonen met een andere partner, wat betekent dat de onderhoudsverplichting van de man is geëindigd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de door de vrouw verzochte hogere partnerbijdrage vast te stellen, en heeft het verzoek van de vrouw dan ook afgewezen. De wettelijke maatstaven van behoefte, behoeftigheid en draagkracht zijn zonder verdere bespreking blijven liggen. De beschikking is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
zaak-/rekestnr.: C/15/325822 / FA RK 22-1040
beschikking van 10 mei 2023 betreffende bijdrage in de kosten van levensonderhoud
in de zaak van:
[de vrouw],
wonende te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. J.C.I. Veerman, kantoorhoudende te Volendam,
tegen
[de man],
wonende te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J.H.M. de Boer, kantoorhoudende te Alkmaar.

1.Procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de vrouw, ingekomen op 23 februari 2022;
- het verweerschrift, met bijlagen, van de man, ingekomen op 29 april 2022;
- de brieven, met bijlagen, van de advocaat van de vrouw, ingekomen op 8 november 2022 en op 20 maart 2023;
- de brieven, met bijlagen, van de advocaat van de man, ingekomen op 19 oktober 2022 en op 17 maart 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft, gelijktijdig met de zaak tussen partijen met kenmerk C/15/333138 / FA RK 22-4948, plaatsgevonden op 30 maart 2023 in aanwezigheid van de vrouw bijgestaan door mr. J.C.I. Veerman en de man bijgestaan door mr. K. Walburg namens mr. J.H.M. de Boer.

2.Feiten en omstandigheden

2.1.
Partijen zijn op [huwelijksdatum] in de gemeente [gemeente] met elkaar gehuwd, welk huwelijk op [datum] is ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank, locatie Haarlem, van 26 mei 2021.
2.2.
Uit dit huwelijk zijn geen kinderen geboren.
2.3.
In voormelde beschikking van 26 mei 2021 is bepaald dat:
- het echtscheidingsconvenant dat partijen hebben gesloten, deel uitmaakt van de beschikking;
- de man met ingang van 1 maart 2021 tot 1 maart 2022 aan de vrouw een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (hierna ook: partnerbijdrage) van € 500,-- bruto per maand moet voldoen.
2.4.
In voormeld, door partijen op 23 april 2021 ondertekend, convenant zijn partijen - kort samengevat - overeengekomen dat een tijdelijke partnerbijdrage zal gelden die per medio februari 2022 wordt herzien en waarbij de man uiterlijk eind januari 2022 diverse financiële stukken aan de vrouw zal overhandigen.

3.Verzoek

3.1.
De vrouw heeft verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de man aan haar een partnerbijdrage van € 1.763,-- bruto per maand dient te voldoen met ingang van 1 maart 2022, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag.
3.2.
Ter onderbouwing van het verzoek heeft de vrouw het volgende aangevoerd. De man heeft niet gereageerd op haar verzoek van 7 februari 2022 om financiële stukken te overleggen, waardoor de vrouw zich genoodzaakt heeft gezien onderhavig verzoekschrift in te dienen. Zij heeft de behoefte en de draagkracht berekend en zij vraagt een bijdrage vast te stellen met ingang van de datum waarop de in het convenant overeengekomen bijdrage zou worden herzien.

4.Verweer

4.1.
De man heeft verweer gevoerd en verzocht het verzoek van de vrouw af te wijzen.
4.2.
De man heeft ter onderbouwing van zijn standpunt het volgende aangegeven. Naar aanleiding van het verzoek van de vrouw van 7 februari 2022 is er tussen de advocaten van partijen gecorrespondeerd. Dit heeft echter niet tot een minnelijke regeling geleid. De man berekent de behoefte van de vrouw anders dan de vrouw. De vrouw heeft haar behoeftigheid niet onderbouwd. De man heeft zijn draagkracht berekend en komt uit op een draagkracht van € 534,-- bruto per maand.

5.Beoordeling

5.1.
De rechtbank heeft bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van heden in de procedure met zaak-/rekestnummer C/15/ 333138 / FA RK 22-4948 voor recht verklaard dat de verplichting van de man om een uitkering tot levensonderhoud te verschaffen aan de vrouw met ingang van 4 april 2022 is geëindigd.
5.2.
De rechtbank heeft in voormelde beschikking overwogen dat op grond van het rapport van [recherchebureau] Recherchebureau BV van 5 juli 2022 kan worden vastgesteld dat de vrouw in ieder geval met ingang van 4 april 2022 is gaan samenwonen met [naam] als waren zij gehuwd, maar dat 4 april 2022 waarschijnlijk niet de eerste dag was waarop de vrouw is gaan samenwonen met [naam] . Er kan echter niet worden vastgesteld op welke datum vóór 4 april 2022 die samenwoning is aangevangen.
5.3.
Met inachtneming van het vorenstaande ziet de rechtbank geen aanleiding om met ingang van de door de vrouw verzochte datum van 1 maart 2022 een hogere partnerbijdrage vast te stellen. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw dan ook afwijzen. Gelet hierop kunnen de wettelijke maatstaven van behoefte, behoeftigheid en draagkracht zonder verdere bespreking blijven.

6.Beslissing

De rechtbank:
6.1.
wijst het verzoek van de vrouw af.
Deze beschikking is gegeven door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, rechter, in tegenwoordigheid van A.M. Bergen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2023.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en de verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.