ECLI:NL:RBNHO:2023:4045

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
3 mei 2023
Publicatiedatum
3 mei 2023
Zaaknummer
10363636
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van een concurrentiebeding in kort geding tussen werknemer en werkgever

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 3 mei 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, aangeduid als [eiser], en haar werkgever, MagnaVersum BI Services B.V. De werknemer had een concurrentiebeding ondertekend en vorderde schorsing van dit beding nadat zij haar arbeidsovereenkomst had opgezegd en een eigen onderneming was gestart. De werkgever stelde dat de werknemer het concurrentiebeding had geschonden en vorderde betaling van boetes. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer onbillijk werd benadeeld door het concurrentiebeding, omdat de belangenafweging in haar voordeel uitviel. De rechter schorste het concurrentiebeding met terugwerkende kracht tot de datum van oprichting van de nieuwe onderneming van de werknemer, 31 mei 2022. De proceskosten werden toegewezen aan de werknemer, omdat de werkgever ongelijk kreeg in de vordering.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 10363636 VV EXPL 23-26 (NK)
Uitspraakdatum: 3 mei 2023
Vonnis van de kantonrechter in kort geding in de zaak van:
[eiser]
wonende te [plaats]
eiseres
verder te noemen: [eiser]
gemachtigde: mr. L.O. Molendijk
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MagnaVersum BI Services B.V.
gevestigd te Hoofddorp
gedaagde
verder te noemen: MagnaVersum
gemachtigde: mr. D.S. Peperkoorn
De zaak in het kort
Werkgever en werknemer zijn een concurrentiebeding overeen gekomen. Werknemer heeft ontslag genomen en is later een eigen onderneming gestart. Werkgever meent dat zij daarmee haar concurrentiebeding heeft geschonden en dat zij boetes heeft verbeurd. Werknemer vordert in kort geding schorsing van het concurrentiebeding. Het beroep van werknemer op artikel 7:653 lid 3 onder b BW slaagt. De belangenafweging valt in het nadeel van werkgever uit, omdat aannemelijk is dat werknemer onbillijk wordt benadeeld door het concurrentiebeding. De kantonrechter schorst het concurrentiebeding ten aanzien van de onderneming van werknemer met terugwerkende kracht tot het moment waarop zij haar onderneming is begonnen.

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft MagnaVersum op 7 maart 2023 gedagvaard. MagnaVersum heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 april 2023. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten, mede aan de hand van pleitaantekeningen, naar voren hebben gebracht.

2.Feiten

2.1.
MagnaVersum is een bedrijf dat zich volgens de KvK-omschrijving bezig houdt met ‘
het implementeren van big data, het ontwikkelen en leveren van dashboards, business intelligence aan data analyse gerelateerde diensten, het leveren en of verzorgen van detacheringsdiensten aan (eind)klanten’.
2.2.
[eiser], geboren op [geboortedatum], is op 1 augustus 2020 bij MagnaVersum in dienst getreden, laatstelijk op basis van een contract voor onbepaalde tijd in de functie van BI & Analytics Consultant tegen een salaris van € 2.850,- bruto per maand.
2.3.
In de (laatst gesloten) arbeidsovereenkomst van [eiser] staat het volgende concurrentie- en boetebeding: “
Artikel 13 Concurrentiebeding 1. Het is werknemer verboden binnen een tijdvak van 24 maanden na beëindiging van de dienstbetrekking, binnen een kring met Hoofddorp als middelpunt en met een straal van 75 kilometer, in enigerlei vorm een zaak, gelijk, gelijksoortig of aanverwant aan die van werkgever te vestigen, te drijven, mede te drijven, of te doen drijven, hetzij direct, hetzij indirect, alsook financieel in welke vorm ook bij een dergelijke zaak belang te hebben, direct of indirect, of daarin of daarvoor op enigerlei wijze werkzaam te zijn, hetzij tegen een vergoeding, hetzij om niet, of daarin aandeel van welke aard ook te hebben. 2. Bij overtreding of niet nakoming van hetgeen bepaald in dit artikel zal werkgever aan werknemer een boete opleggen, zoals bepaald inartikel 16 Boetebeding. (…)
Artikel 16 Boetebeding1. Bij overtreding of niet nakoming van het bepaalde in de artikelen (…) 13 (…) is werknemer, in afwijking van het bepaalde in artikel 7:650 lid 3, 4 en 5 BW, een direct opeisbare boete ten gunste van werkgever verschuldigd van € 10.000,- per overtreding, vermeerderd met € 1.000,- voor iedere dag (een gedeelte van de dag hieronder begrepen) waarop zodanige overtreding voortduurt. (…)
2.4.
Op 29 juni 2021 heeft [eiser] haar arbeidsovereenkomst opgezegd, waarna de arbeidsovereenkomst per 1 augustus 2021 is geëindigd.
2.5.
Op 31 mei 2022 heeft [eiser] (met tussenkomst van haar persoonlijke holding) de vennootschap [bedrijf] (hierna: [bedrijf]) opgericht samen met vier andere partners, waaronder twee ex-werknemers van MagnaVersum. Via haar persoonlijke holding is [eiser] een van de bestuurders van [bedrijf]. [bedrijf] houdt zich blijkens de KvK-omschrijving bezig met ‘
advisering en ondersteuning op het gebied van informatietechnologie. Ontwikkelen, produceren en uitgeven van software. Het (doen) leveren van informatie technologie (“IT”)advies en IT-diensten van alle soorten, evenals de ontwikkeling en verkoop van software en IT-systemen’.[bedrijf] is gevestigd binnen een straal van 75 km van Hoofddorp (de vestigingsplaats van MagnaVersum).
2.6.
In september 2022 is een geschil ontstaan tussen MagnaVersum en haar werkneemster mevrouw [betrokkene]. [betrokkene] had ontslag genomen bij MagnaVersum om bij [bedrijf] in dienst te treden, waarmee zij volgens MagnaVersum het met haar overeengekomen concurrentiebeding zou overtreden.
2.7.
In een kort geding vonnis van 17 november 2022 is de vordering van [betrokkene] om het concurrentiebeding te schorsen in die zin dat zij bij [bedrijf] in dienst kon treden, toegewezen [1] .
2.8.
Op 9 december 2022 heeft MagnaVersum [eiser] geschreven dat zij in strijd met het concurrentiebeding heeft gehandeld door [bedrijf] op te richten en te besturen, en als gevolg daarvan boetes heeft verbeurd. MagnaVersum verzoekt [eiser] een bedrag van € 202.000,- aan verbeurde boetes te betalen.
2.9.
Op 29 december 2022 heeft [eiser] MagnaVersum geschreven dat zij de gevorderde boetes niet verschuldigd is, omdat van overtreding van het concurrentiebeding geen sprake is, maar dat zij bereid is tot een gesprek over een oplossing.
2.10.
Partijen hebben vervolgens overleg met elkaar gehad, maar dat heeft niet tot een oplossing geleid.

3.De vordering

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter bij wijze van voorlopige voorziening het concurrentiebeding en daaraan gekoppelde boetebeding, met terugwerkende kracht, geheel of gedeeltelijk schorst vanaf 31 mei 2022, althans per een datum die de kantonrechter redelijk acht. [eiser] vordert verder dat MagnaVersum in de proceskosten wordt veroordeeld, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Zij legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [bedrijf] en MagnaVersum geen concurrenten van elkaar zijn, omdat zij andere, niet met elkaar concurrerende, werkzaamheden verrichten en zich op een ander marktsegment richten.
Ook wordt [eiser] onbillijk benadeeld door het concurrentiebeding. MagnaVersum heeft er geen belang bij [eiser] aan het concurrentiebeding te houden, terwijl [eiser] wel een (zwaarwegend) belang heeft bij schorsing van het concurrentiebeding.
heeft een spoedeisend belang bij de vordering, gelet op de aard van de vordering en het feit dat zij geconfronteerd wordt met hoog oplopende boetes.

4.Het verweer

4.1.
MagnaVersum betwist de vordering. Zij voert aan – samengevat – dat [bedrijf] wel degelijk een concurrent in de zin van het concurrentiebeding is en dat [eiser] in overtreding van dit beding is door haar betrokkenheid/werkzaamheden bij [bedrijf]. Van onbillijke benadeling van [eiser] door het concurrentiebeding is volgens MagnaVersum geen sprake. MagnaVersum betwist tot slot dat [eiser] een spoedeisend belang bij de vordering heeft.

5.De beoordeling

5.1.
De vraag die beantwoord moet worden is of het concurrentiebeding van [eiser] geheel of gedeeltelijk geschorst moet worden.
Spoedeisend belang
5.2.
De vordering in kort geding kan alleen worden toegewezen als [eiser] daarbij een spoedeisend belang heeft. Een vordering over het al dan niet van toepassing zijn van een concurrentiebeding is in het algemeen een spoedeisende vordering. MagnaVersum stelt zich echter op het standpunt dat [eiser] geen spoedeisend belang heeft (althans, dat dat niet geloofwaardig is), omdat zij lang heeft gewacht met het starten van deze procedure nadat MagnaVersum haar op 9 december 2022 had laten weten dat boetes zijn verbeurd wegens overtreding van het concurrentiebeding. [eiser] heeft daar tegenin gebracht dat eerst nog is geprobeerd in overleg tot een oplossing te komen, maar dat dat niet mogelijk is gebleken. Het spoedeisend belang zit er volgens [eiser] in dat zij duidelijkheid wil over de verschuldigdheid van de boetes, omdat de boetes elke dag dat zij haar eigen onderneming blijft behouden, met € 1.000,- oplopen.
5.3.
De kantonrechter is met MagnaVersum eens dat drie maanden wachten met het instellen van een kort geding vordering geen blijk geeft van een sterk gevoelde noodzaak om iets aan de kwestie te doen. De kantonrechter kan zich voorstellen dat [eiser] duidelijkheid wil over de boetes, maar merkt op dat in kort geding slechts een
voorlopigoordeel wordt gegeven. Wanneer één van de partijen een bodemprocedure aanhangig maakt, is de bodemrechter niet aan het oordeel van de kortgedingrechter gebonden. Wanneer de bodemrechter, na een eventuele schorsing van het concurrentiebeding door de kortgedingrechter, het concurrentiebeding alsnog in stand zou laten, heeft dat tot gevolg dat [eiser] alsnog verbeurde (eventueel te matigen) boetes verschuldigd is. Het belang van [eiser] kan er in deze procedure dan ook slechts uit bestaan dat zij op basis van een voorlopig oordeel haar positie beter kan inschatten en kan bepalen of zij gedurende de resterende looptijd van het concurrentiebeding al dan niet stopt bij [bedrijf] (om het risico op (verder) oplopende boetes te voorkomen). De kantonrechter vindt dat [eiser] hiermee voldoende spoedeisend belang heeft om de vordering in kort geding te beoordelen.
Mate van waarschijnlijkheid dat de vordering in bodemprocedure wordt toegewezen
5.4.
Verder is voor toewijzing van de vordering in dit kort geding vereist dat de aan die vordering ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden voldoende aannemelijk zijn en dat het ook in voldoende mate waarschijnlijk is dat die vordering in een nog te voeren gewone procedure (bodemprocedure) zal worden toegewezen. Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering door bijvoorbeeld getuigen is in dit kort geding in beginsel geen plaats. Dat moet gebeuren in een eventuele bodemprocedure. De beoordeling in dit kort geding is dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
Magnaversum en [bedrijf] concurrenten – concurrentiebeding van toepassing
5.5.
Niet in geschil is dat tussen partijen een geldig concurrentiebeding is overeengekomen. Op grond van dat beding is het [eiser] verboden om tot 1 augustus 2023 (binnen een straal van 75 km vanaf Hoofddorp) een zaak
‘gelijk, gelijksoortig of aanverwant’aan die van MagnaVersum (direct dan welk indirect) te vestigen/drijven, of daarin/daarvoor werkzaam te zijn.
5.6.
[eiser] stelt zich primair op het standpunt dat het concurrentiebeding niet wordt overtreden, omdat [bedrijf] en MagnaVersum geen concurrenten van elkaar zijn doordat de werkzaamheden in essentie anders zijn en beide ondernemingen zich op een ander marktsegment richten.
5.7.
De kantonrechter volgt [eiser] hierin niet. [eiser] heeft niet betwist dat beide ondernemingen actief zijn op het gebied van business consultancy en data engineering. [eiser] heeft aangegeven dat het data engineering werk bij [bedrijf] zeer beperkt is en circa 20% van de totale werkzaamheden beslaat. Anders dan [eiser], vindt de kantonrechter een dergelijke omvang niet ‘zeer beperkt’. De kantonrechter volgt [eiser] ook niet in haar stelling dat de overlappende werkzaamheden niet concurrerend zijn, omdat het enkel gaat om nearshoring outsourcing. Dat [bedrijf] het aangenomen data engineering werk niet
zelfuitvoert, maar daarvoor een derde partij inhuurt (via nearshoring outsourcing), laat onverlet dat een klant die opdracht (in plaats van aan [bedrijf]) óók aan MagnaVersum zou kunnen verlenen. Daarmee is dus wel degelijk sprake van concurrentie. Dat hiervan geen sprake is omdat MagnaVersum zich in een ander marktsegment begeeft, zoals door [eiser] is gesteld, is niet komen vast te staan. MagnaVersum heeft dit gemotiveerd betwist. Bovendien staat het MagnaVersum (altijd) vrij haar klantenkring naar andere segmenten uit te breiden.
5.8.
Gelet op het voorgaande is de kantonrechter voorshands van oordeel dat [bedrijf] een onderneming (‘gelijk, gelijksoortig of aanverwant’ aan MagnaVersum) is die onder de werking van het concurrentiebeding valt. Het gevolg daarvan is dat [eiser] het concurrentiebeding heeft overtreden door [bedrijf] (mede) op te richten en te besturen.
Onbillijke benadeling [eiser]
5.9.
De kantonrechter kan in kort geding een concurrentiebeding geheel of gedeeltelijk schorsen indien voorshands voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter het concurrentiebeding op grond van artikel 7:653 lid 3 sub b BW zal vernietigen op de grond dat de werknemer, in verhouding tot het te beschermen belang van de werkgever, door dat beding onbillijk wordt benadeeld.
5.10.
De kantonrechter stelt voorop dat een concurrentiebeding bedoeld is om het bedrijfsdebiet van de werkgever - de opgebouwde knowhow en goodwill - te beschermen. Het beding is niet bedoeld om werknemers te binden. Een werkgever die zijn werknemers aan zich wil binden, dient dat te doen door zorg te dragen voor goede, of in elk geval concurrerende arbeidsvoorwaarden, door zijn werknemers de mogelijkheid te geven zich te ontwikkelen en door hun inspanningen te waarderen. Het enkele feit dat een werknemer in de uitoefening van zijn functie kennis en ervaring heeft opgedaan, betekent nog niet dat de werkgever bij het vertrek van die werknemer, en ook niet bij het vertrek van die werknemer naar een concurrent, in zijn bedrijfsdebiet is aangetast. Dat een werknemer bij zijn vertrek kennis en ervaring die is opgedaan bij zijn werkgever ‘meeneemt’ is inherent aan zijn vertrek. Dat de nieuwe werkgever profijt heeft van de kennis en ervaring van de werknemer is inherent aan het in dienst nemen van een werknemer met kennis en ervaring. Het concurrentiebeding biedt geen bescherming tegen het vertrek van een ervaren werknemer en tegen de indiensttreding van die werknemer bij een concurrent van de oude werkgever, maar alleen tegen de aantasting van het bedrijfsdebiet door zo’n overstap. Van zo’n aantasting zal bijvoorbeeld sprake zijn wanneer de betrokken werknemer door zijn (sleutel-)functie op de hoogte is van essentiële relevante commerciële en technische informatie of van unieke werkprocessen en strategieën en hij deze kennis ten behoeve van zijn nieuwe werkgever kan gebruiken, waardoor de nieuwe werkgever in de concurrentieslag met de oude werkgever in het voordeel is, of bijvoorbeeld doordat de werknemer zo intensief samenwerkt met bepaalde klanten van de oude werkgever dat deze klanten overstappen naar diens nieuwe werkgever [2] .
5.11.
Vaststaat dat een concurrentiebeding een werknemer beperkt in het grondrecht van de vrijheid van arbeidskeuze. Een dergelijke beperking is slechts gerechtvaardigd indien daar een groot belang van de werkgever tegenover staat. In dat kader dient een belangenafweging te worden gemaakt van alle belangen voor beide partijen.
5.12.
Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter valt de belangenafweging in het nadeel van MagnaVersum uit, omdat aannemelijk is dat [eiser] onbillijk wordt benadeeld door het concurrentiebeding. De kantonrechter is er onvoldoende van overtuigd geraakt dat de vrees van MagnaVersum voor aantasting van haar bedrijfsdebiet gerechtvaardigd is. Daarentegen is voldoende aannemelijk geworden dat [eiser] haar positie aanzienlijk heeft weten te verbeteren bij [bedrijf] en dat zij er (zwaarwegend) belang bij heeft daar ook voor de resterende duur van het concurrentiebeding (drie maanden) te kunnen blijven werken. De kantonrechter heeft daarbij het volgende in aanmerking genomen:
(1) MagnaVersum heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat [eiser] over bijzondere, vertrouwelijke en specifieke bedrijfsmatige (sales)kennis van MagnaVersum beschikt. [eiser] heeft dit gemotiveerd betwist. Zij heeft (onweersproken) naar voren gebracht dat zij bij MagnaVersum geen sales functie vervulde, maar zich uitsluitend bezig hield met uitvoerend werk (voor twee klanten), waarin zij niets meekreeg van dit soort informatie.
MagnaVersum heeft weliswaar aangevoerd dat [eiser] via een sales database, Teams en OneDrive wél toegang tot al die informatie had, maar dat is betwist, en daardoor niet komen vast te staan. Ook als dat wel vast zou staan, dan is daarmee nog niet gegeven dat [eiser] ook daadwerkelijk kennis heeft genomen van die informatie. Bovendien geeft juist het openstellen van die informatie aan een groot deel van de medewerkers van MagnaVersum, zoals MagnaVersum aanvoert, er blijk van dat die informatie niet zodanig vertrouwelijk, bedrijfsgevoelig en uniek is dat MagnaVersum daarmee oneerlijke concurrentie kan worden aangedaan.
(2) MagnaVersum heeft, nadat zij er in de zomer van 2022 mee bekend was geraakt dat [eiser] [bedrijf] had opgericht, lang gewacht voordat zij actie heeft genomen. Zij heeft [eiser] pas op 9 december 2022 aangeschreven, maar heeft geen verbodsactie (in kort geding) ingesteld om te bewerkstellingen dat [eiser] zo snel mogelijk bij [bedrijf] zou stoppen. Dat voedt de gedachte dat bij MagnaVersum geen concrete, acute vrees voor aantasting van haar bedrijfsdebiet bestaat.
(3) Er zijn geen aanwijzingen dat [eiser] bedrijfs- en concurrentiegevoelige informatie van MagnaVersum heeft gekopieerd en/of meegenomen ten behoeve van haar overstap naar de concurrent. Dat ligt ook niet voor de hand, aangezien [eiser] na haar ontslagname eerst tien maanden bij een niet-concurrerend bedrijf heeft gewerkt, voordat zij [bedrijf] heeft opgericht. Daarbij weegt ook mee dat zij niet zelf het initiatief heeft genomen om [bedrijf] (mede) op te richten, maar dat zij daartoe is uitgenodigd door een van de andere oprichters van [bedrijf]
(4) Niet is gebleken dat [eiser] MagnaVersum na haar uitdiensttreding oneerlijke concurrentie heeft aangedaan. [eiser] erkent dat zij één keer met een klant van MagnaVersum over [bedrijf] heeft gesproken, maar dat gesprek heeft geen gevolg gekregen. Er zijn geen (concrete) aanwijzingen dat [bedrijf] achter de klanten van MagnaVersum aan zit, dat er klanten van MagnaVersum zijn overgestapt naar [bedrijf] of dat MagnaVersum nieuwe opdrachten (aanbestedingen) aan [bedrijf] heeft verloren.
(5) [eiser] is bij MagnaVersum in dienst geweest in een (consultant) functie die niet als ‘sleutelpositie’ kan worden beschouwd, en tegen een bescheiden salaris.
(6) De duur van het concurrentiebeding van 24 maanden staat niet in verhouding tot de duur van de arbeidsovereenkomst van één jaar.
(7) Nadat [eiser] bij MagnaVersum ontslag had genomen, heeft zij eerst tien maanden voor een ander niet-concurrerend bedrijf gewerkt, voordat zij [bedrijf] heeft opgericht. Op dit moment zijn al ruim 21 maanden van de totale duur van het concurrentiebeding verstreken.
(8) [eiser] heeft door de overstap naar [bedrijf] haar positie aanzienlijk weten te verbeteren, aangezien ze nu zelfstandig ondernemer en managing partner van [bedrijf] is. Het is aannemelijk dat daarmee ook haar inkomen significant is verbeterd. De enkele omstandigheid dat op de overgelegde factuur van [eiser] (waarop een managementfee van EUR 10.000,- voor een maand is gedeclareerd aan [bedrijf]) een ander kantooradres van [bedrijf] staat dan op het KvK-uittreksel, doet hieraan onvoldoende af.
(9) De gevolgen voor [eiser], wanneer het concurrentiebeding niet geschorst wordt, zijn ingrijpend.
Schorsing concurrentiebeding vanaf 31 mei 2022
5.13.
Onder al deze omstandigheden is naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter in de vereiste mate waarschijnlijk dat in een eventuele bodemprocedure het concurrentiebeding in elk geval gedeeltelijk (ten aanzien van [bedrijf]) zal worden vernietigd. De conclusie is daarom dat het concurrentiebeding wordt geschorst, in die zin dat het [eiser] is toegestaan haar werkzaamheden bij [bedrijf] te (blijven) verrichten en te fungeren als bestuurder. Het concurrentiebeding zal (met terugwerkende kracht) worden geschorst vanaf 31 mei 2022, de datum van oprichting van [bedrijf]. De kantonrechter ziet aanleiding voor schorsing vanaf dat moment, omdat niet aannemelijk is dat [eiser] überhaupt beschikt over cruciale informatie over MagnaVersum (zie r.o. 5.12. onder (1) en (3)), zodat zij het bedrijfsdebiet van MagnaVersum ook feitelijk niet heeft kunnen aantasten vanuit [bedrijf].
5.14. De proceskosten komen voor rekening van MagnaVersum, omdat zij ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
schorst het concurrentiebeding dat is opgenomen in artikel 13 van de arbeidsovereenkomst in die zin dat het [eiser] vanaf 31 mei 2022 is toegestaan werkzaamheden bij [bedrijf] te verrichten en te fungeren als bestuurder;
6.2.
veroordeelt MagnaVersum tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [eiser] tot en met vandaag vaststelt op:
dagvaarding € 104,02
griffierecht € 86,00
salaris gemachtigde € 793,00,
vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskosten ingaande de 15e dag na de datum van betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Kruithof, kantonrechter, en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Rechtbank Noord Holland 17 november 2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:10304.
2.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 24 juli 2018, ECLI:GHARL:2018:6776.