ECLI:NL:RBNHO:2023:40

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 januari 2023
Publicatiedatum
5 januari 2023
Zaaknummer
10165246 \ AO VERZ 22-69
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens verwijtbaar handelen van de werknemer met toekenning van transitievergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen Fourzorg B.V. en de werknemer, aangeduid als [verweerder], ontbonden wegens verwijtbaar handelen van de werknemer. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer zich schuldig had gemaakt aan onprofessioneel gedrag door alcohol en drugs te gebruiken in de nabijheid van kwetsbare cliënten. Ondanks de ontbinding van de arbeidsovereenkomst, werd de werknemer een transitievergoeding toegekend, omdat het verwijtbare gedrag niet als ernstig verwijtbaar werd gekwalificeerd. De kantonrechter stelde vast dat de werknemer, die sinds 11 augustus 2020 in dienst was, nog steeds arbeidsongeschikt was en dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst per 1 maart 2023 zou ingaan. De transitievergoeding werd berekend op € 2.975,68 bruto, met wettelijke rente vanaf 1 april 2023. De proceskosten werden door beide partijen zelf gedragen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./repnr.: 10165246 \ AO VERZ 22-69 BL
Uitspraakdatum: 4 januari 2023
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
de besloten vennootschap
Fourzorg B.V.
gevestigd te Alkmaar
verzoekende partij
verder te noemen: Fourzorg
gemachtigde: mr. K. Vriend
tegen
[verweerder]
wonende te [woonplaats]
verwerende partij
verder te noemen: [verweerder]
gemachtigde: mr. K.K.A. Aaron-de Bies
De zaak in het kort
De kantonrechter ontbindt in deze zaak de arbeidsovereenkomst tussen partijen wegens verwijtbaar handelen van de werknemer. Daarbij wordt een transitievergoeding toegekend, omdat geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer.

1.Het procesverloop

1.1.
Fourzorg heeft een verzoek gedaan om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. [verweerder] heeft een verweerschrift en een tegenverzoek ingediend.
1.2.
Op 7 december 2022 heeft een zitting plaatsgevonden. Partijen hebben daar hun standpunten toegelicht en vragen beantwoord. De griffier heeft daarvan aantekeningen gemaakt. Fourzorg en [verweerder] hebben ook pleitaantekeningen overgelegd. Vóór de zitting heeft Fourzorg bij brieven van 2 en 6 december 2022 nog stukken en een USB-stick toegezonden. [verweerder] heeft bij e-mail van 6 december 2022 nog stukken toegezonden.

2.De feiten

2.1.
Fourzorg is een zorgorganisatie, die ondersteuning biedt aan mensen die (bijvoorbeeld door psychische-, verstandelijke- en/of verslavingsproblematiek) vastlopen op verschillende levensgebieden.
2.2.
[verweerder] , geboren [geboortedatum] , is sinds 11 augustus 2020 in dienst bij Fourzorg. De functie van [verweerder] is integraal begeleider. Het betreft een ambulante functie, waarin [verweerder] onder meer werkzaam is in de thuissituatie van cliënten. Het salaris van [verweerder] bedraagt € 3.229,00 bruto per maand, te vermeerderen met 8,33% eindejaarsuitkering en 8% vakantietoeslag.
2.3.
Op 30 juli 2022 is [verweerder] (thuis) van de trap gevallen, en via de afdeling Spoedeisende hulp tot 4 augustus 2022 in het ziekenhuis opgenomen geweest met drie ribfracturen en een klaplong. [verweerder] heeft zich daarom ziek gemeld bij Fourzorg.
2.4.
In verband met aanhoudende klachten is [verweerder] in het weekend van 6 en 7 augustus 2022 in het ziekenhuis nader onderzocht, en is geconstateerd dat sprake was van een labiele fractuur van een hoge rugwervel, met het risico van een hoge dwarslaesie. Op 8 augustus 2022 is de betreffende rugwervel gefixeerd en is [verweerder] overgebracht naar ziekenhuislocatie Alkmaar.
2.5.
Op 8 augustus 2022 is [verweerder] in het ziekenhuis te Alkmaar bezocht door zijn leidinggevende, [leidinggevende] (verder te noemen: [leidinggevende] ). Bij die gelegenheid is gesproken over cliëntenoverdracht in verband met de ziekte van [verweerder] , en heeft [verweerder] de werktelefoon en sleutel van de bedrijfsauto die hij in gebruik had afgegeven aan [leidinggevende] .
2.6.
In een brief van 18 augustus 2022 schrijft Fourzorg aan [verweerder] dat gebleken is dat hij drank en (soft)drugs heeft gebruikt met, althans bij cliënten, dat dit voor Fourzorg volstrekt onacceptabel is en dat na nader onderzoek passende actie ondernomen zal worden.
2.7.
Op 22 augustus 2022 zijn [leidinggevende] en collega [collega] bij [verweerder] thuis geweest. Bij die gelegenheid is namens Fourzorg een vaststellingsovereenkomst aangeboden aan [verweerder] , ter beëindiging van het dienstverband met wederzijds goedvinden per 7 oktober 2022. Deze vaststellingsovereenkomst is diezelfde dag door partijen ondertekend.
2.8.
[verweerder] heeft daarna juridisch advies ingewonnen, en met een brief van 25 augustus 2022 de vaststellingsovereenkomst herroepen. Dit is binnen de wettelijke bedenktermijn van veertien dagen. [1] Verder heeft [verweerder] zich in deze brief beschikbaar gesteld voor het verrichten van de bedongen werkzaamheden, die hervat kunnen worden indien [verweerder] hersteld is, en aanspraak gemaakt op doorbetaling van zijn loon.
2.9.
[verweerder] is op dit moment nog volledig arbeidsongeschikt.

3.Het verzoek, het verweer en het (voorwaardelijk) tegenverzoek

3.1.
Fourzorg verzoekt de arbeidsovereenkomst met [verweerder] te ontbinden vanwege – kort gezegd – (ernstig) verwijtbaar handelen van [verweerder] . Als ontbinding op die grond niet wordt toegewezen, wordt verzocht om ontbinding wegens een verstoorde arbeidsverhouding, ongeschiktheid voor de bedongen arbeid, of een combinatie van omstandigheden die zodanig zijn dat van Fourzorg redelijkerwijs niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Fourzorg legt aan haar verzoek ten grondslag – kort gezegd – dat na de ziekmelding van [verweerder] is gebleken dat hij zich onacceptabel heeft gedragen, door (met name) alcohol en/of drugs te gebruiken met en/of bij hulpbehoevende kwetsbare cliënten, waarbij van belang is dat [verweerder] een functie vervult die in hoge mate solitair is en gebaseerd op vertrouwen.
3.2.
[verweerder] verweert zich tegen het verzoek en stelt dat de verzochte ontbinding moet worden afgewezen. Voor het geval de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, maakt [verweerder] aanspraak op een transitievergoeding.

4.De beoordeling

het verzoek

4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden.
4.2.
Een arbeidsovereenkomst kan alleen worden ontbonden als daar een redelijke grond voor is. In de wet is bepaald wat een redelijke grond is. [2] Ook is voor ontbinding vereist dat herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. [3]
4.3.
Fourzorg verzoekt (primair) ontbinding op grond van (ernstig) verwijtbaar handelen van [verweerder] , zodanig dat redelijkerwijs niet van Fourzorg gevergd kan worden dat zij de arbeidsovereenkomst laat voortduren. [4] Fourzorg verwijt [verweerder] dat hij met of bij hulpbehoevende cliënten alcohol- en drugs heeft gebruikt, onder invloed van drank en/of drugs bij de GGZ stennis heeft gemaakt en is weggestuurd, in beschonken toestand met de bedrijfsauto heeft gereden, ongeoorloofde persoonlijke / emotionele contacten onderhield met cliënten, medewerkers van Fourzorg heeft beledigd en ernstig tekortschietend besef heeft van hetgeen als zorgverlener van hem verwacht mag worden en van het gezag dat Fourzorg in de arbeidsverhouding toekomt. [verweerder] betwist een en ander gemotiveerd.
4.4.
De kantonrechter is van oordeel dat sprake is van zodanig verwijtbaar handelen van [verweerder] dat er een redelijke grond is voor ontbinding. Daarover wordt het volgende overwogen.
4.5.
Vast staat dat [verweerder] op 29 juli 2022 omstreeks 16.15 uur in de uitoefening van zijn functie naar de woning van cliënt [client 1] is gegaan. Ook is tussen partijen niet in geschil dat [verweerder] daar is gebleven tot in de nacht van 29 op 30 juli 2022, althans de vroege ochtend van 30 juli 2022. Fourzorg heeft een foto en twee videobestanden overgelegd, die in de bewuste nacht tussen 2 en 3 uur door de partner van [client 1] zijn gemaakt. Op de foto en videobeelden is te zien dat [verweerder] en [client 1] elkaars hand vasthoudend op de bank tegen elkaar aan liggen, en dansend met de armen om elkaar heen meezingen met muziek. Verder is op de beelden te zien dat er bierblikken en een fles wijn op tafel staan. [verweerder] erkent dat hij bij deze gelegenheid bier heeft gedronken. Los van de vraag of het contact tussen [verweerder] en deze cliënt als te persoonlijk bestempeld kan worden, is de kantonrechter van oordeel dat het handelen van [verweerder] die avond en nacht alleen al vanwege zijn alcoholgebruik niet professioneel genoemd kan worden. [verweerder] heeft op de zitting verklaard dat hij dacht dat het een lange nacht zou gaan worden, dat hij daarom een biertje heeft genomen, en dat het er vier zijn geworden. Maar juist als sprake was van een situatie waarin [verweerder] , zoals hij stelt, bij [client 1] is gebleven om te voorkomen dat woede, onmacht en desolaatheid van deze cliënt tot calamiteiten zou leiden, dan had [verweerder] geen alcohol mogen drinken. Anders dan [verweerder] stelt is dan immers wel degelijk sprake van werktijd. Hij bleef bij [client 1] in zijn hoedanigheid van begeleider, en het is evident dat alcoholgebruik tijdens de uitoefening van die functie niet geoorloofd is. Dat [verweerder] zich hiervan bewust is, blijkt wel uit het feit dat hij tot zijn verweer uitdrukkelijk aanvoert dat het alcoholgebruik buiten werktijd plaatsvond.
4.6.
Daarbij wordt in aanmerking genomen dat Fourzorg aannemelijk heeft gemaakt dat [verweerder] kennis heeft kunnen nemen van de bij haar geldende Gedragscode, waarin vermeld staat dat het nuttigen van alcohol en/of drugs tijdens werktijd verboden is en wat wordt verstaan onder een professionele rol. Fourzorg heeft een brief van 10 augustus 2020 overgelegd, die bij aanvang van het dienstverband aan [verweerder] is gezonden. [verweerder] zegt zich niet te kunnen herinneren of hij deze brief heeft ontvangen, maar betwist de ontvangst niet. In die brief is [verweerder] geïnformeerd over een aantal zaken, waaronder een Handboek met de door Fourzorg gehanteerde processen en protocollen, onder vermelding van de vindplaats daarvan in het systeem Teams. Weliswaar is de Gedragscode daarbij niet expliciet benoemd, maar van de kant van [verweerder] is op de zitting verklaard dat het wel logisch lijkt dat de Gedragscode onderdeel van het in de brief genoemde Handboek is. Verder heeft [verweerder] op de zitting desgevraagd verklaard dat hij ook los van de Gedragscode moet weten hoe hij zich als begeleider tegenover cliënten moet gedragen.
4.7.
Verder heeft [verweerder] in een e-mail medewerkers van Fourzorg beledigd door hen ‘eenbenige clown [naam 1] ’, ‘chanteuse [naam 2] ’ en ‘dikke deur [naam 3] ’ te noemen. Daarnaast heeft hij een vierde collega ‘ [naam 4] ’ genoemd, en in een WhatsAppbericht zijn collega’s uitgemaakt voor ‘pleurishonden’. De betreffende berichten zijn niet overgelegd, maar [verweerder] erkent deze bewoordingen te hebben gebruikt. Hij stelt deze berichten te hebben verzonden daags na 22 augustus 2022, omdat hij zich door het aanbieden van de vaststellingsovereenkomst en de op hem uitgeoefende druk om deze te ondertekenen terwijl hij ziek thuis was, door Fourzorg in een hoek gezet, vernederd en verraden voelde. Vanuit die verwarrende emoties heeft hij de berichten verzonden, en zijn deze pardonnabel, aldus [verweerder] . De forse bewoordingen die [verweerder] tegenover zijn werkgever heeft gebruikt zijn naar het oordeel van de kantonrechter echter ontoelaatbaar, ook onder de door [verweerder] geschetste omstandigheden. Daarbij is van belang dat de beledigingen niet direct bij het huisbezoek op 22 augustus 2022 tegenover de betreffende collega’s zijn geuit, maar pas daags daarna, in een e-mail. Daarmee kan niet gezegd worden dat [verweerder] heeft gehandeld in een opwelling. Verder weegt mee dat [verweerder] weliswaar aanvoert dat hij direct spijt had van de door hem gekozen bewoordingen, maar niet is gesteld of gebleken dat hij hierover voorafgaand aan deze procedure spijt heeft betuigd.
4.8.
Met betrekking tot een incident bij de GGZ in Hoorn heeft Fourzorg een e-mail overgelegd van [arts] , arts in opleiding tot specialist psychiatrie. [arts] schrijft dat zij bij Fourzorg melding heeft gemaakt van overschrijdend gedrag van [verweerder] bij een zorg afstemmingsgesprek (ZAG) op de afdeling kliniek van de GGZ, dat zou hebben plaatsgevonden op 30 juli 2022 omstreeks 21 uur. Volgens [arts] waren er aanwijzingen dat [verweerder] daarbij onder invloed van een middel was en vertoonde hij ontoelaatbaar (boos) gedrag. [verweerder] plaatst vraagtekens bij de door [arts] genoemde datum en tijd van het ZAG. Hij wijst erop dat hij op 30 juli 2022 van de trap is gevallen en is opgenomen in het ziekenhuis. Hoe laat dat is gebeurd stelt [verweerder] echter niet. Ook het door [verweerder] overgelegde medisch journaal van zijn huisarts is op dit punt niet duidelijk. Wat hier ook van zij, [verweerder] erkent op zichzelf dat het ZAG waarover [arts] schrijft (op een ander moment) heeft plaatsgevonden. Hoewel [verweerder] ontkent dat hij daarbij onder invloed was, en zegt zich niet te herkennen in het door [arts] omschreven gedrag, ziet de kantonrechter geen aanleiding te twijfelen aan hetgeen [arts] in haar e-mail verklaart zelf te hebben waargenomen en als incident heeft gerapporteerd.
4.9.
Ook beroept Fourzorg zich op WhatsAppberichten tussen [verweerder] en cliënt [client 2] , waaruit volgens Fourzorg zou blijken dat [verweerder] drugs bij [client 2] kocht en/of gebruikte. Zo schrijft [client 2] op 24 oktober 2021 aan [verweerder] : ‘Moet je geen drugs hale [naam 5] ’, op 14 juni 2022: ‘Moes je nog drugs hebbe’ en op 28 juni 2022 ‘Mocht je nog drugs nodig hebbe zie ik je wel verschijnen’. Volgens [verweerder] communiceren [client 2] en hij op een specifieke manier, die te maken heeft met het feit dat [client 2] een baantje heeft kunnen krijgen als beveiliger bij een coffeeshop en daar grappen over maakt. Ter onderbouwing daarvan is een schriftelijke verklaring van [client 2] overgelegd. Los van de vraag of het in de betreffende berichten daadwerkelijk gaat over drugs die [verweerder] gebruikt, is de manier waarop [verweerder] met [client 2] communiceerde naar het oordeel van de kantonrechter niet zoals van een professioneel begeleider in de zorg verwacht mag worden. Met name de opmerking van [verweerder] dat [client 2] zich ‘als een wijf’ gedraagt is ongepast.
4.10.
De hierboven omschreven gedragingen van [verweerder] zijn tezamen voldoende om zodanig verwijtbaar gedrag aan te nemen dat voortzetting van de arbeidsovereenkomst in redelijkheid niet van Fourzorg gevergd kan worden. De verwijten die Fourzorg [verweerder] verder nog maakt kunnen daarmee onbesproken blijven. Hetzelfde geldt voor de overige door Fourzorg aangevoerde ontbindingsgronden.
4.11.
Omdat de arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden wegens verwijtbaar handelen van [verweerder] , ligt herplaatsing in een andere functie binnen Fourzorg niet in de rede. [5]
4.12.
De kantonrechter stelt vast dat sprake is van een opzegverbod, omdat [verweerder] op de zitting onbetwist heeft gesteld dat hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn werk wegens ziekte. Dit opzegverbod staat echter niet in de weg aan ontbinding wegens verwijtbaar handelen van [verweerder] , omdat deze ontslaggrond geen verband houdt met de ongeschiktheid wegens ziekte. [6]
4.13.
De conclusie is dat de kantonrechter het verzoek van Fourzorg zal toewijzen en dat de arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden. Het einde van de arbeidsovereenkomst zal worden bepaald op 1 maart 2023. Dat is de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, rekening houdend met de duur van deze procedure. [7] Omdat (zoals hierna bij de beoordeling van het tegenverzoek zal blijken) geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] , wordt voorbijgegaan aan het verzoek van Fourzorg de arbeidsovereenkomst eerder te ontbinden.
4.14.
Omdat aan de ontbinding geen billijke vergoeding wordt verbonden, hoeft Fourzorg geen gelegenheid te krijgen het verzoek in te trekken.
4.15.
De kantonrechter zal bepalen dat partijen ieder hun eigen proceskosten moeten betalen, omdat geen sprake is van (ernstig) verwijtbaar handelen of nalaten van één van beide partijen.
het tegenverzoek
4.16.
[verweerder] heeft verzocht om toekenning van een transitievergoeding, voorwaardelijk, voor het geval de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden. Die voorwaarde is vervuld, zodat het verzoek van [verweerder] beoordeeld moet worden.
4.17.
Fourzorg stelt zich op het standpunt dat de gedragingen van [verweerder] die tot ontbinding van de overeenkomst hebben geleid zijn te kwalificeren als ernstig verwijtbaar, zodat [verweerder] geen aanspraak kan maken op een transitievergoeding. [8] Deze uitzonderingsgrond waarop Fourzorg zich beroept heeft een beperkte reikwijdte en moet door de rechter terughoudend worden toegepast. De werknemer kan zijn recht op een transitievergoeding alleen kwijtraken in uitzonderlijke gevallen, waarin evident is dat het handelen of nalaten van de werknemer dat tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst heeft geleid niet alleen als verwijtbaar, maar als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt. [9] Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen als een werknemer zich schuldig maakt aan diefstal of andere misdrijven. [10]
4.18.
Het ligt op de weg van Fourzorg om voldoende concrete stellingen in te nemen, en deze waar nodig te onderbouwen, om te kunnen aannemen dat ook sprake is van ernstige verwijtbaarheid van [verweerder] . Wat het handelen van [verweerder] ernstig verwijtbaar zou maken, is door Fourzorg onvoldoende concreet gemaakt. Zij stelt daarvoor alleen dat evident is dat de gedragingen van een ervaren begeleider als [verweerder] niet door de beugel kunnen. Hiervoor is al geoordeeld dat de handelwijze van [verweerder] hem zodanig is aan te rekenen dat de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden. Maar de hoge lat van ernstige verwijtbaarheid wordt naar het oordeel van de kantonrechter niet gehaald. Gelet op hetgeen door [verweerder] met name op de zitting is aangevoerd, twijfelt de kantonrechter er niet aan dat hij heeft gehandeld met de intentie te doen wat goed is voor zijn cliënten, vanuit zijn visie op wat een goede begeleiding inhoudt. Die visie van [verweerder] wijkt op onderdelen kennelijk af van de visie van Fourzorg. Er zijn echter geen aanwijzingen dat [verweerder] zich willens en wetens tegenover Fourzorg schuldig heeft gemaakt aan verwijtbaar gedrag. Bovendien is ook de aard van de verwijtbare gedragingen van [verweerder] onvoldoende om de hoge lat van ernstige verwijtbaarheid te halen.
4.19.
Dit betekent dat [verweerder] recht heeft op een transitievergoeding. Het verzoek van [verweerder] om aanspraak te maken op de transitievergoeding, zal de kantonrechter opvatten als een verzoek om Fourzorg te veroordelen tot betaling daarvan.
4.20.
De transitievergoeding bedraagt 1/3 maandsalaris per dienstjaar en een evenredig deel daarvan voor een periode dat de arbeidsovereenkomst korter dan een jaar heeft geduurd. [11] [verweerder] is in dienst getreden op 11 augustus 2020, en heeft de transitievergoeding berekend op € 2.810,10 bruto, op basis van een bruto maandinkomen van € 3.497,98 (x 1/3 = € 1.165,99) met als fictieve datum uit dienst 7 januari 2023 (waarmee de duur van het dienstband 2 jaren, 4 maanden en 28 dagen zou bedragen), en de opmerking dat de einddatum afhankelijk is van de uitspraak in deze zaak. Op de zitting heeft Fourzorg verklaard dat zij de berekening die [verweerder] heeft gemaakt van de transitievergoeding niet betwist. De arbeidsovereenkomst wordt ontbonden per 1 maart 2023. De duur van het dienstverband bedraagt daarmee 2 jaren, 6 maanden en 19 dagen. Gelet op het voorgaande berekent de kantonrechter de toe te kennen transitievergoeding op ((2 x € 1.165,99) + (6/12 x € 1.165,99) + (19/365 x € 1.165,99) =) € 2.975,68 bruto. Fourzorg wordt veroordeeld tot betaling van dit bedrag.
4.21.
De gevorderde wettelijke rente over de transitievergoeding zal worden toegewezen, te rekenen vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, dus vanaf 1 april 2023.
4.22.
De kantonrechter zal ook hier bepalen dat partijen hun eigen proceskosten moeten betalen, omdat geen sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van één van beide partijen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
het verzoek
5.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 maart 2023;
5.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten betaalt;
het tegenverzoek
5.3.
veroordeelt Fourzorg om aan [verweerder] een transitievergoeding te betalen van € 2.975,68 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 1 april 2023 tot aan de dag van de gehele betaling;
5.4.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten betaalt;
5.5.
verklaart onderdeel 5.3. van deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.J. Jansen en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Artikel 7:670b lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW)
2.Artikel 7:669 lid 3 BW
3.Artikel 7:669 lid 1 BW
4.Artikel 7:669 lid 3, onder e, BW
5.Artikel 7:669 lid1 BW
6.Artikel 7:671b lid 6 BW
7.Artikel 7:671b lid 9 BW
8.Artikel 7:673 lid 7, onder c, BW
10.Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 40
11.Artikel 7:673 lid 2 BW