ECLI:NL:RBNHO:2023:3980

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
2 mei 2023
Zaaknummer
15/075048-22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag en veroordeling voor poging tot diefstal met geweld

Op 25 april 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag en poging tot diefstal met geweld. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte de steekverwonding had toegebracht. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij het steken van het slachtoffer, en dat er geen sprake was van medeplegen. De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan de poging tot diefstal met geweld, gepleegd in de nacht van 8 maart 2022 in Heerhugowaard. De rechtbank oordeelde dat de verdachte samen met een ander de woning van het slachtoffer was binnengedrongen met de intentie om goederen te stelen, en daarbij geweld had gebruikt tegen het slachtoffer. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 500 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden en een proeftijd van drie jaren. Daarnaast werd een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij uitgesproken, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/075048-22, 15/273853-20 (TUL)
Uitspraakdatum: 25 april 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 11 april 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisregistratie personen en gedetineerd op het adres:
Smeet 1, 1551 NG Westzaan, Justitieel Complex Zaanstad.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie
mr. S.P. Visser en mr. K.J.M. van Bijsterveldt en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. E. Boskma, advocaat te Alkmaar, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 8 maart 2022 te Heerhugowaard, gemeente Dijk en Waard tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, deze [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de hartstreek, althans in de borst heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 8 maart 2022 uit een woning gelegen aan de [adres 1], gemeente Dijk en Waard, omstreeks 05.25, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd uit een woning gelegen aan de [adres 1], tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, goederen (o.a. een Apple Macbook laptop, en/of een microfoonstandaard en/of een microfoon) in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op
heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- dhr. [slachtoffer] te duwen en/of te slaan en/of te schoppen (de worsteling met hem aan te gaan) en/of
- dhr. [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de hartstreek, althans de borst, te steken;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 maart 2022 in een woning gelegen aan de [adres 1], gemeente Dijk en Waard, omstreeks 05.25, in elk geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, uit een woning gelegen aan de [adres 1], tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om goederen, in elk geval enig goed, die geheel of ten dele aan dhr. [slachtoffer], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen voornoemde woning (gedurende een voor de nachtrust bestemde tijd) is binnen gegaan en/of daar (in die woning) goederen (o.a. een Apple Macbook laptop en/of microfoon en/of microfoonstandaard) gereed heeft gezet om weg te nemen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke poging tot diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die voorgenomen diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- dhr. [slachtoffer] te duwen en/of te slaan en/of te schoppen (de worsteling met hem aan te gaan) en/of
- dhr. [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de hartstreek, althans de borst, te steken.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten en tot bewezenverklaring van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1 en van de ten laste gelegde geweldshandelingen onder feit 2.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak feit 1
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op basis van de aangifte, de medische gegevens en de constateringen van de verbalisanten ter plaatse staat vast dat de aangever, nadat hij twee mannen in zijn woning op heterdaad heeft betrapt en geconfronteerd, een steekverwonding in zijn borstkast heeft opgelopen. De aangever heeft echter geen mes gezien en merkte pas nadat de mannen waren ontkomen dat hij een steekwond had. Nu nadere informatie ontbreekt kan niet worden vastgesteld dat de verdachte de steekverwonding heeft toegebracht. Hij kan dus niet als pleger worden aangewezen.
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of de verdachte toch de steekverwonding kan worden aangerekend in de vorm van medeplegen. Deze deelnemingsvorm ziet op een bewuste en nauwe samenwerking gericht op de totstandkoming van een strafbaar feit. Een vooropgezet plan hoeft aan het medeplegen niet ten grondslag te liggen, want medeplegen kan ook als een opwelling uit de situatie voortkomen en zelfs stilzwijgend plaatsvinden. Ook hoeft niet iedere medepleger exact op de hoogte te zijn van de bijdrage van de andere medepleger aan het strafbare feit. Wel dient bij de medepleger sprake te zijn van een zogenoemd ‘dubbel’ opzet dat bestaat in een wil die zowel op het tot stand brengen van het feit gericht is als op de samenwerking met de andere dader of daders.
Uit het dossier leidt de rechtbank voor het steken van de aangever niet een vooropgezet plan af. Ook volgt niet uit het dossier dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de medeverdachte bij een confrontatie over zou gaan tot het steken van de bewoner met een mes. Het enkele feit dat de verdachte heeft verklaard dat hij wist dat de medeverdachte een mes bij zich had, acht de rechtbank hiervoor onvoldoende. Reeds om deze redenen kan de verdachte evenmin als medepleger van het steken worden aangemerkt.
3.3.2.
Vrijspraak feit 2 primair
De rechtbank is van oordeel, conform de eis van de officier van justitie, dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat voor feit 2 primair, zodat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
3.3.3.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.4.
Bewijsmotivering
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat in de woning een worsteling heeft plaatsgevonden tussen de aangever en beide verdachten, zodat het onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde geweld in zoverre kan worden bewezen. Gelet op dat wat de rechtbank onder 3.3.1 heeft heeft overwogen, zal zij de verdachte echter vrijspreken van het ook bij de poging tot diefstal met geweld ten laste gelegde steken met een mes.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 8 maart 2022 te Heerhugowaard, gemeente Dijk en Waard, omstreeks 05.25 uur, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, uit een woning gelegen aan de [adres 1], tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om goederen die aan dhr. [slachtoffer] toebehoorden weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, voornoemde woning is binnen gegaan en daar in die woning goederen gereed heeft gezet om weg te nemen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke poging tot diefstal werd gevolgd van geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf de vlucht mogelijk te maken, door de worsteling met dhr. [slachtoffer] aan te gaan.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot diefstal, gevolgd van geweld tegen een persoon, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf de vlucht mogelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, waarvan een jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. De officier van justitie heeft tevens gevorderd dat de rechtbank zal bevelen dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft verzocht een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan het voorarrest, zodat de verdachte zo snel mogelijk behandeld kan worden.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte is samen met een ander in de nacht een woning ingeslopen, waarna zij spullen hebben klaargezet om die te stelen. De bewoner van de woning is wakker geworden en heeft de verdachte en zijn medeverdachte op heterdaad betrapt. Tijdens hun vlucht hebben zij geweld toegepast op het slachtoffer. Door in de nachtelijke uren een woning binnen te dringen heeft de verdachte ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en het gevoel van veiligheid van het slachtoffer en van omwonenden. Het slachtoffer heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij nog altijd alert is in zijn woning, een plek waar hij zich bij uitstek veilig zou moeten voelen.
De persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, met datum 8 februari 2023, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder ter zake van een geweldsdelict is veroordeeld.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de omtrent de verdachte uitgebrachte rapportages.
Het psychologisch rapport, opgesteld door orthopedagoog-generalist [deskundige], met datum 2 december 2022, houdt onder meer het volgende in. Bij de verdachte is een posttraumatische stressstoornis, een normoverschrijdend-gedragsstoornis, een stoornis in cannabisgebruik en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale trekken vastgesteld. De problematiek was aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde en beïnvloedde deels de gedragskeuzes en gedragingen. Het wordt geadviseerd het ten laste gelegde in enigszins verminderde mate toe te rekenen. De verdachte heeft niet eerder kunnen profiteren van een langdurige klinische behandeling. Geadviseerd wordt om de behandeling vanuit een reclasseringsmaatregel op te leggen als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel.
De rechtbank verenigt zich met de conclusies van de deskundige en de reclassering en maakt deze tot de hare. De rechtbank acht de verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar, zodat het bewezen verklaarde feit de verdachte enigszins verminderd wordt toegerekend.
De reclassering heeft in haar advies, opgesteld door [reclasseringswerker], reclasseringswerker, met datum 2 februari 2023, een (deels) voorwaardelijke straf met de volgende bijzondere voorwaarden geadviseerd: meldplicht bij de reclassering, opname in een zorginstelling, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang en dagbesteding.
Op de zitting heeft de officier van justitie een bericht van de reclassering van 11 april 2023 overgelegd waaruit volgt dat de verdachte na onherroepelijk worden van het vonnis geplaatst zou kunnen worden bij de dubbele diagnose kliniek van GGZ Noord-Holland Noord.
Op te leggen straf
Op de zitting heeft de verdachte laten blijken gemotiveerd te zijn te starten met behandeling. De rechtbank acht een behandeling, gelet op de adviezen, noodzakelijk. De rechtbank zal de verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 500 dagen waarvan negentig dagen voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest en met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, zodat de verdachte na onherroepelijk worden van dit vonnis kan starten met de klinische opname bij de dubbele diagnose kliniek van GGZ Noord-Holland Noord. De rechtbank zal hierbij een proeftijd van drie jaren bepalen.
Geen dadelijke uitvoerbaarheid
Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een zodanig ernstig risico dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal begaan gericht tegen of gevaar veroorzakend voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, dat dit een bevel tot dadelijke tenuitvoerlegging rechtvaardigt. De rechtbank zal daarom, anders dan door de officier van justitie is verzocht, niet bevelen dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.Beslissingen omtrent beslag

Teruggave aan de verdachte
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat de verdachte de onder hem in beslag genomen en niet teruggegeven handschoenen (goednummers: 1354577 en 1354576), cilinderslot (goednummer; 135488) en € 150 heeft gebruikt in de voorbereiding van of tijdens de bewezen verklaarde poging tot diefstal van geweld. Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet, dienen deze voorwerpen te worden teruggegeven aan de verdachte.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 3.907,32 ingediend tegen de verdachte wegens materiële en immateriële schade die hij als gevolg van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit € 907,32 materiële schade (eigen risico, harde schijf Macbook, verlies van arbeidsvermogen en reiskosten) en € 3.000 immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 522,32 (harde schijf, verlies van inkomsten en reiskosten) rechtstreeks voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit. De post eigen risico vloeit voort uit het ten laste gelegde steken. Hoewel de rechtbank in het voorgaande heeft vastgesteld dat de benadeelde partij tijdens de poging tot diefstal met geweld in zijn borstkast is gestoken, heeft de rechtbank over de toedracht niet meer kunnen vaststellen dan hiervoor is overwogen. Dit is onvoldoende om vast te kunnen stellen dat de verdachte (mede)aansprakelijk is voor de daardoor geleden schade van de aangever.
Verder komt de rechtbank vergoeding van immateriële schade toewijsbaar en billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De rechtbank acht, uitgaande van de bewezenverklaring en bedragen die in soortgelijke gevallen aan slachtoffers wordt opgelegd, toekenning van een bedrag ter hoogte van € 1.000 voor de immateriële schade billijk.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 maart 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd. Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De rechtbank ziet als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte [
kort gezegd: poging tot diefstal met geweld] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

9.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 12 mei 2021 in de zaak met parketnummer 15/273853-20 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank Noord-Holland de verdachte ter zake van een poging doodslag veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van vijf maanden. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 1 juni 2021 aan de verdachte toegezonden. De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 27 mei 2021 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd. De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
Gelet op de straf en de langdurige inspanningen die de verdachte moet gaan leveren uit hoofde van de bijzondere voorwaarden die in de hoofdzaak aan de verdachte worden opgelegd, acht de rechtbank toewijzing van de vordering nu niet opportuun. De vordering zal daarom worden afgewezen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 36f, 45, 312 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4 vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
500 [vijfhonderd] dagen. Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 90 [negentig] dagen,
nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van drie jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte:
  • zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering op het adres Weesperzijde 70 te Amsterdam dan wel binnen deze termijn telefonisch contact opneemt met deze instantie. De verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt en houdt zich aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft;
  • zich laat opnemen in de dubbele diagnose kliniek van GGZ Noord-Holland Noord of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. Indien de kliniek aangeeft dat dit mogelijk is, start de opname aansluitend aan detentie. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
  • zich ambulant laat behandelen door Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start aansluitend aan de klinische opname. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
  • na de klinische opname in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang verblijft, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start aansluitend aan de klinische opname. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
  • zich inspant voor het vinden en behouden van betaald of onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de verdachte gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van die voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Gelast de teruggave aan de verdachte van:
  • 1 STK handschoen (goednummer: 1354577);
  • 1 STK handschoen (goednummer: 1354576);
  • 1STK cilinderslot (goednummer: 135488);
  • € 150.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 1.522,32, bestaande uit € 522,32 als vergoeding voor de materiële en € 1.000 als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 maart 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting. Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd. Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken. Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.522,32, bepaalt dat bij gebreke van betaling en verhaal gijzeling kan worden toegepast voor de duur van maximaal 25 dagen en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 maart 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, de verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland in de zaak met parketnummer 15/273853-20 opgelegde voorwaardelijke straf.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. I.A.M. Tel, voorzitter,
mr. C.H. de Jonge van Ellemeet en mr. C. Huisman, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. H.S. Singeling,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 april 2023.