ECLI:NL:RBNHO:2023:391

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 januari 2023
Publicatiedatum
23 januari 2023
Zaaknummer
15/257438-20
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor afpersing en ontploffing met gemeen gevaar voor goederen

Op 24 januari 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die vanuit detentie betrokken was bij een explosie van zwaar vuurwerk bij een kantoorpand in Heerhugowaard. De verdachte heeft dreigbrieven verstuurd naar het advocatenkantoor dat in het pand was gehuisvest. Hij is veroordeeld voor afpersing en het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing, waarbij gemeen gevaar voor goederen te duchten was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte kampt met verschillende psychische stoornissen, waaronder een antisociale persoonlijkheidsstoornis. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden en een gedragsbeïnvloedende maatregel (GVM). De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar laten meewegen in de strafmaat. De verdachte heeft tijdens de zittingen verklaard dat hij niet opzet had om de ontploffing te veroorzaken, maar de rechtbank achtte zijn verklaring niet geloofwaardig. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waaronder schadevergoeding voor immateriële en materiële schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/257438-20 (A) en 15/109029-21 (B) (P)
Uitspraakdatum: 24 januari 2023
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 26 oktober 2021, 28 februari 2022 en 10 januari 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum en -plaats] ,
thans gedetineerd in het Justitieel Complex Schiphol.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd op de terechtzitting van 7 juni 2021. Deze zaken worden hierna zaak A en zaak B genoemd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M. Kubbinga en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. R.J.A. van den Munckhof, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Zaak A:
Aan de verdachte is, na een vordering tot nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zoals toegewezen op de terechtzitting van 7 juni 2021, ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 09 oktober 2020 tot en met 16 oktober 2020 te Heerhugowaard en of Lelystad tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, (telkens) ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld mr. [slachtoffer] (telkens) te dwingen tot de afgifte van één of meer geldbedragen (in totaal 9000,= euro), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele toebehoorde aan die mr. [slachtoffer] of aan een derde, in elk geval aan een ander dan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat
- op of omstreeks 9 oktober 2020 aan die [slachtoffer] een (dreig)brief is toegezonden, inhoudende -onder meer- dat een bedrag van 9.000 in 3 termijnen in een gesloten enveloppe bij het ouderlijk huis tnv [verdachte] moet worden afgeleverd en/of als niet wordt betaald er alles aan gedaan wordt om jou kantoor en/of jou/collega's ernstige schade of erger aan te richten en/of voor eenentwintig oktober de eerste, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en/of
- op of omstreeks 13 oktober 2020 tegen/nabij (de gevel van) het pand aan de [adres] (het voormalig kantoor van die mr. [slachtoffer] ) een shell- of mortierbom, althans zwaar vuurwerk, althans een explosief, tot ontploffing is gebracht en/of
- op of omstreeks 13 oktober 2020 in de brievenbus van het pand aan de [adres] een (dreigbrief) is gedeponeerd, inhoudende de tekst “Dit is een waarschuwing voor [naam 1] ", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en/of
- op of omstreeks 16 oktober 2020 een (dreig)brief is gezonden naar het adres [adres] , inhoudende -onder meer- dat er een schadevergoeding van 9.000 euro in 3 termijnen wordt verwacht en/of dat zij bereid zijn om door te gaan met de acties en niet terug zullen deinzen om jou, jouw collega’s en/of kantoor ernstige schade aan te richten, wij stoppen pas als aan onze eis is voldaan, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Feit 2 primair
hij op of omstreeks 13 oktober 2020 te Heerhugowaard, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk één op meer ontploffing(en) teweeg heeft gebracht, door opzettelijk nabij een pand aan de [adres] , een shell- of mortierbom, althans zwaar professioneel vuurwerk, althans een explosief, aan te steken en/of in de richting van dat pand te gooien, ten gevolge waarvan één of meer ontploffing(en) zijn/is teweeg gebracht, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten (de ramen en/of
de gevel van) dat pand aan de [adres] en/of de/het belendende pand(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was.
Feit 2 subsidiair
hij op of omstreeks 13 oktober 2020 te Heerhugowaard tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, mr. [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk dreigend
- een shell- of mortierbom, althans zwaar vuurwerk, althans een explosief, tegen de gevel van het pand aan de [adres] tot ontploffing gebracht en/of
- een (dreig)brief met de tekst “Dit is een waarschuwing voor [naam 1] ", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking in de brievenbus van het pand aan de [adres] gedeponeerd.
Zaak B
Aan de verdachte is, na een vordering tot wijziging als bedoeld in artikel 313 Sv, zoals toegewezen op de terechtzitting van 7 juni 2021, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 4 oktober 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Ekol, type Tuna, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool,
en/of
munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 14 (zegge; veertien) (scherpe), althans één of meer kogelpatro(o)n(en) (telkens) type volmantel centraalvuur (telkens) van het kaliber 6.35mm. voorhanden heeft gehad;

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Beoordeling van het bewijs
3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot de bewezenverklaring van zaak A (feit 1 en feit 2 primair) en zaak B.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van opzet op het teweeg brengen van een ontploffing, zoals staat opgenomen onder feit 1 en feit 2 (primair en subsidiair) van zaak A. Daarnaast is er geen bewijs dat de ontploffing een gemeen gevaar voor goederen heeft veroorzaakt, waardoor eveneens vrijspraak voor feit 2 primair dient te volgen. Ten aanzien van zaak B heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde onder feit 1, feit 2 primair van zaak A en van het feit dat ten laste is gelegd in zaak B.
3.3.2
Bewijsmotivering feit 2
Gemeen gevaar voor goederen
De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat er door de ontploffingen gemeen gevaar voor goederen te duchten was, zoals bedoeld in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht. Door een aangestoken stuk zwaar (professioneel) vuurwerk, in dit geval een shell- of mortierbom met twee explosieve ladingen, tegen of in de richting van de gevel van het pand te gooien, was schade aan het pand voorzienbaar. Dit gevaar heeft zich ook verwezenlijkt nu er meerdere ruiten zijn gesneuveld en schade aan het metselwerk van de gevel van het pand is ontstaan. Anders dan de raadsman heeft bepleit, hoeft het gemeen gevaar voor goederen zich niet uit te strekken naar ook nog andere goederen, zoals naast gelegen panden. Dit is een eis die de wet niet stelt.
Opzet op het veroorzaken van een ontploffing
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij wilde dat er bij het kantoorpand van mr. [slachtoffer] een handgranaat werd neergelegd. Hij zou niet hebben gewild dat de handgranaat tot ontploffing kwam. De berichten die hieromtrent met de iPhone 5S zijn verstuurd vanuit de J.J.I. Lelystad, zou de verdachte niet zelf hebben gestuurd. Hij zou een medegedetineerde hebben gevraagd berichten naar [naam 2] te sturen.
De verklaring die de verdachte over het versturen van de berichten heeft afgelegd, acht de rechtbank niet geloofwaardig. De verdachte komt pas op de zitting van 10 januari 2023 voor het eerst met deze verklaring. Daarbij is deze verklaring ook niet verifieerbaar nu de verdachte niet heeft willen verklaren wie de berichten dan namens hem zou hebben gestuurd. Als laatste merkt de rechtbank op dat er met de betreffende telefoon voorafgaand aan de sms-berichten twee keer is gebeld naar [naam 2] . De rechtbank acht het onwaarschijnlijk dat een onbekende derde op de avond voorafgaand aan de ontploffing twee telefoongesprekken heeft gevoerd en 186 sms-jes heeft gestuurd naar [naam 2] .
Nu de rechtbank de verklaring van de verdachte niet geloofwaardig acht en de verdachte daarnaast, ook volgens zijn eigen verklaring, kon beschikken over de telefoon, gaat de rechtbank ervan uit dat hij zelf degene is geweest die de berichten heeft gestuurd. Uit de inhoud van deze berichten- met name het door hem gestuurde bericht ‘Ai laat m die brief in brievenbus en dan die ding die deur laten blazen’ blijkt dat de verdachte opzet heeft gehad op het teweeg brengen van een ontploffing.
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank komt op grond van voorgaande overwegingen en de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat tot de bewezenverklaring van de feiten 1 en 2 (primair) in zaak A en het feit in zaak B, met dien verstande dat:
Zaak A
Feit 1
hij in de periode van 09 oktober 2020 tot en met 16 oktober 2020 te Heerhugowaard en/of Lelystad, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld mr. [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag (in totaal 9000,- euro) van mr. [slachtoffer] , welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestond dat
- op 9 oktober 2020 aan die [slachtoffer] een dreigbrief is toegezonden, inhoudende -onder meer-
dat een bedrag van 9.000 in 3 termijnen in een gesloten enveloppe bij het ouderlijk huis ten name van [verdachte] moet worden afgeleverd en als niet wordt betaald er alles aan gedaan wordt om jouw kantoor en jou/collega's ernstige schade of erger aan te richten en voor eenentwintig oktober de eerste, en
- op 13 oktober 2020 tegen/nabij (de gevel van) het pand aan de [adres] (het voormalig kantoor van die mr. [slachtoffer] ) een shell- of mortierbom, tot ontploffing is gebracht en
- op of omstreeks 13 oktober 2020 in de brievenbus van het pand aan de [adres] een dreigbrief is gedeponeerd, inhoudende de tekst
“Dit is een waarschuwing voor [naam 1] ", en
- op 16 oktober 2020 een dreigbrief is gezonden naar het adres [adres] , inhoudende onder
meer dat er een schadevergoeding van 9.000 euro in 3 termijnen wordt verwacht en dat zij bereid zijn om door te gaan met de acties en niet terug zullen deinzen om jou, jouw collega's en kantoor ernstige schade aan te richten, wij stoppen pas als aan onze eis is voldaan,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Zaak A
Feit 2 primair
hij op 13 oktober 2020 te Heerhugowaard, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk ontploffingen teweeg heeft gebracht, door opzettelijk nabij een pand aan de [adres] , een shell- of mortierbom, aan te steken en in de richting van dat pand te gooien, ten gevolge waarvan ontploffingen zijn teweeg gebracht, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten (de ramen en de gevel van) dat pand aan de [adres] , te duchten was.
Zaak B
hij op 4 oktober 2020 te Zaandam, gemeente Zaanstad, een wapen van categorie III, onder
1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Ekol, type Tuna, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool, en munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 14 (zegge; veertien) (scherpe), kogelpatronen type volmantel centraalvuur van het kaliber 6.35mm voorhanden heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
Poging tot afpersing.
Feit 2:
Medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweeg brengen terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Feit 3:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Bij de beantwoording van de vraag of en in welke mate de gepleegde feiten aan de verdachte kunnen worden toegerekend, heeft de rechtbank kennisgenomen van het rapport van psychiater drs. [naam 3] van 14 juni 2022 en van het rapport van psycholoog drs. [naam 4] van 21 juni 2022. Beide deskundigen hebben vastgesteld dat de verdachte (onder meer) kampt met een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een stoornis in zowel cannabisgebruik als alcoholgebruik. Zij adviseren de gepleegde feiten in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen over. Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit. De rechtbank acht de verdachte ten aanzien van de gepleegde feiten dan ook strafbaar, maar wel verminderd toerekeningsvatbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zesendertig maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met dwangverpleging wordt opgelegd en de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht. Verder heeft de officier van justitie gevorderd oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht voor de duur van twee jaar, inhoudende een contactverbod met mr. [slachtoffer] . Zij heeft tevens verzocht te bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
6.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen, gelijk aan de duur van het voorarrest met, eventueel, een voorwaardelijk strafdeel. Daarnaast heeft de verdediging de rechtbank verzocht om aan de verdachte geen TBS met dwangverpleging op te leggen, maar een TBS behandeling met voorwaarden.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft opdracht gegeven om kort na middernacht zwaar vuurwerk, een shell- of mortierbom, te laten ontploffen bij een kantoorpand gelegen in een woonwijk in Heerhugowaard. Door de ontploffing is materiële schade aangericht aan het kantoorpand. In dit pand was tot ongeveer een maand vóór de ontploffing advocatenkantoor [slachtoffer] BV gehuisvest. Het veroorzaken van een ontploffing op deze plaats was als dreigement aan het adres van advocaat mr. [slachtoffer] bedoeld. Het af laten gaan van de shell- of mortierbom is met het sturen van meerdere dreigbrieven onderdeel geweest van het plan van verdachte om mr. [slachtoffer] voldoende angst en vrees aan te jagen om haar ertoe te bewegen € 9.000,- af te geven. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij met zijn handelen gevoelens van angst en onveiligheid heeft veroorzaakt bij het slachtoffer en de overige medewerkers van het advocatenkantoor. Tegelijkertijd veroorzaakt het laten ontploffen van een shell- of mortierbom bij een advocatenkantoor in het huidige tijdsgewricht grote maatschappelijke beroering en onrust.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan verboden wapenbezit. Het ongecontroleerde bezit van een vuurwapen brengt in het algemeen reeds een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen mee en is daarom bij wet verboden. De verdachte heeft niet stilgestaan bij het gevaar en de gevolgen van zijn handelen. Des te meer kwalijk is het handelen van de verdachte, nu hij in het verleden is veroordeeld voor een geweldsdelict waarbij hij geschoten heeft met een vuurwapen en zich ten tijde van dit strafbare feit had onttrokken aan zijn detentie.
De persoon van de verdachte
Over de verdachte is meermalen door een psychiater en psycholoog gerapporteerd. De rechtbank betrekt in haar overwegingen met name de rapporten die meest recentelijk over de verdachte zijn opgesteld.
Psychiater drs. [naam 3] heeft in haar rapport van 14 juni 2022 – onder meer – gerapporteerd dat de verdachte kampt met een antisociale persoonlijkheidsstoornis en een ernstige stoornis in zowel cannabisgebruik als alcoholgebruik. Daarnaast toont de verdachte trekken van ADHD, is hij niet in staat is om gevoelens van boosheid op een gezonde wijze af te laten vloeien (primitieve afweermechanismen) en is hij geneigd om voor eigen rechter te spelen. De vastgestelde problematiek was aanwezig ten tijde van de begane feiten en heeft bijgedragen aan de gedragskeuzes die tot onderhavige delicten hebben geleid, waardoor de feiten in verminderde mate aan de verdachte zijn toe te rekenen.
Indien de verdachte onbehandeld zou terugkeren naar de situatie van voor onderhavige feiten, wordt door de psychiater ingeschat dat er sprake is van een hoog risico op recidive op een soortgelijk delict. Tevens is er bij middelengebruik een hoog risico op meer reactieve agressie, aangezien er bij de verdachte veel risicofactoren en weinig beschermende factoren aanwezig zijn. Om het risico op herhaling van soortgelijke delicten te verlagen, adviseert de psychiater om aan de verdachte een verplichte behandeling op te leggen. De psychiater acht de maatregel van TBS en de GVM geïndiceerd.
De psycholoog drs. [naam 4] komt in zijn rapport van 21 juni 2022 ten aanzien van de stoornissen bij de verdachte tot eenzelfde conclusie als de psychiater. De combinatie van zijn persoonlijkheidsstoornis en de ADHD-trekken maken dat hij al snel terug zal vallen in probleemgedrag. Een behandeling is daarom noodzakelijk om het recidiverisico te verminderen. De psycholoog is van mening dat, gezien de problematiek in combinatie met het matig tot hoge ingeschatte recidiverisico, een voldoende zwaarwegend en strikt juridisch kader noodzakelijk is. Bij onvoldoende (strikt) kader is -bij gebrek aan voldoende stok achter de deur- het risico op terugval groot, zo is in het verleden gebleken. Een behandeling in het kader van bijzondere voorwaarden lijkt niet afdoende te zijn. De psycholoog komt eveneens tot de conclusie dat de maatregel van TBS geïndiceerd is om het risico op herhaald delict gedrag te voorkomen. Op nader, door de raadsman, ter zitting gestelde vragen heeft de psycholoog nogmaals naar voren gebracht dat de TBS-maatregel als juridisch kader het meest passend is.
De vraag die op zitting uitvoerig de aandacht heeft gekregen is of de behandeling van de verdachte dient plaats te vinden in het kader van een TBS met dwangverpleging of in het kader van een TBS met voorwaarden. Beide deskundigen hebben ter terechtzitting aangegeven dat dit een moeilijk te beantwoorden vraag is. Er zijn indicaties voor het opleggen van een TBS met voorwaarden, maar dit brengt eveneens risico’s met zich mee. Indicaties voor het opleggen van een TBS met voorwaarden zijn de motivatie en bereidheid van de verdachte om zich aan de voorwaarden te houden. Desondanks achten de deskundigen gelet op de aanwezige problematiek de kans aanwezig dat de verdachte terugvalt in zijn oude gedrag en zich niet aan de voorwaarden zal (kunnen) houden. In een strak kader, zoals de detentiesetting, heeft de verdachte volgens de deskundigen aangetoond dat hij zijn gedrag voor langere tijd kan aanpassen. De problematiek waarmee de verdachte kampt zorgt ervoor dat hij met name uitdagingen zal ondervinden wanneer er aan de verdachte meer vrijheden worden toegekend. Wanneer er aan de verdachte een TBS met dwangverpleging wordt opgelegd, zal er eerst een langdurig klinisch traject volgen, waarmee weinig vrijheden gepaard gaan. Dit zal de risico’s voor de maatschappij beperken, maar is niet noodzakelijk in het kader van de behandeling en resocialisatie van de verdachte.
Reclasseringsrapport
Naast hetgeen de deskundigen [naam 3] en [naam 4] in de rapportages en op de terechtzitting naar voren hebben gebracht over de verdachte, heeft de rechtbank ook kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 18 november 2022. In dit rapport is onder meer het volgende opgenomen.
De reclassering is van mening dat een tbs met dwangverpleging de meeste zekerheden biedt. Dit kader biedt duidelijkheid, structuur en de meeste mogelijkheden om het gedrag van betrokkene te controleren en te beheersen. De reclassering komt tot de conclusie dat een TBS met voorwaarden uitvoerbaar is. Betrokkene is in dat kader geaccepteerd voor klinische behandeling in de FVK De Basalt. Tevens is er sprake van een zeker inzicht in zijn gedrag, leerbaarheid en bereidheid tot samenwerking en naleving van eventueel op te leggen voorwaarden. Echter, de reclassering heeft gezien het strafblad, eerder ingezette hulpverlening en behandeling in min of meer dwingende en (on)voorwaardelijke kader en de aard en ernst van het ten laste gelegde twijfels over de haalbaarheid van dit voorwaardelijke (vrijwillige) kader.
Betrokkene is jong en laat gedurende de detentie (mogelijk vanwege een dreigende tbs-
dwangverpleging) een gemotiveerde houding zien. Het is echter niet in te schatten in hoeverre het hem zal lukken om de voorwaarden na te leven en openheid van zaken te geven.
Wij adviseren dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden en het toezicht. De reclassering vindt het gezien het hoge risico op recidive en de jonge leeftijd van betrokkene van belang om zo spoedig mogelijk behandeling in te kunnen zetten.Bij een veroordeling tot een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf adviseren wij een gedrag beïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM, artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht) op te leggen, zodat gedrag beïnvloedende en vrijheidsbeperkende voorwaarden indien dan geïndiceerd toegepast kunnen worden na de tbs-maatregel.
Conclusies over de op te leggen straffen en maatregelen
Gevangenisstraf
De rechtbank acht, in verband met een juiste normhandhaving, de oplegging van een gevangenisstraf passend en geboden. De ernst van de gepleegde feiten en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer en maatschappij rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank zonder meer de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Dit wordt versterkt door het feit dat uit het strafblad van de verdachte blijkt dat verdachte de afgelopen jaren reeds eerder is veroordeeld voor een vermogensdelict, en hij een deel van de onderhavige feiten heeft gepleegd terwijl hij in een jeugdinrichting zat. Dit alles heeft de verdachte er niet van weerhouden om opnieuw strafbare feiten te begaan, waardoor opnieuw beveiliging van de maatschappij tegen het handelen van de verdachte, nodig is. Een andere straf dan een straf die vrijheidsbeneming met zich brengt ligt niet in de rede. Een gevangenisstraf voor de duur van zesendertig maanden, zoals geëist door de officier van justitie, acht de rechtbank passend en geboden. De rechtbank zal bepalen dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
De tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
TBS met voorwaarden
Met de psychiater, psycholoog en de reclassering is de rechtbank van oordeel dat de behandeling van de verdachte dringend noodzakelijk is met het oog op het terugdringen van het als matig/hoog ingeschatte recidivegevaar. De verdachte kampt met een ziekelijke stoornis van de geestvermogens en deze stoornis was ten tijde van de gepleegde delicten aanwezig. De door de verdachte begane delicten zijn misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Nu de algemene veiligheid van goederen deze maatregel eveneens eist, zal de rechtbank aan de verdachte de TBS maatregel opleggen.
Bij de bepaling van de vorm van deze TBS maatregel heeft de rechtbank het volgende overwogen. Door de reclassering is vastgesteld dat een TBS met voorwaarden uitvoerbaar is. De verdachte heeft zich ter terechtzitting bereid verklaard om zich aan de voorwaarden te conformeren en toont zich gemotiveerd. De inschattingen omtrent de haalbaarheid van deze maatregel zijn niet eenduidig. Desondanks zal de rechtbank deze (vorm van de) maatregel wel aan de verdachte opleggen. Zij overweegt hiertoe dat de verdachte nog relatief jong is, en dat de deskundigen van oordeel zijn dat een langdurig klinisch traject niet noodzakelijk is voor de behandeling van de verdachte, hetgeen aan de orde zou zijn bij de oplegging van een TBS met dwangverpleging. Daarnaast acht de rechtbank het plan als voorgedragen door de reclassering voldoende stevig om het recidivegevaar voldoende in te perken en de verdachte een passende behandeling te kunnen bieden. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de oplegging van TBS met voorwaarden passend en geboden. Daarom zal de terbeschikkingstelling van verdachte worden gelast en voorwaarden betreffende zijn gedrag worden gesteld, een en ander als nader in het dictum van dit vonnis aan te duiden.
De op te leggen voorwaarden zullen gelijk zijn aan de door de reclassering in het rapport genoemde voorwaarden, met uitzondering van de voorwaarde beschreven onder punt 3 van het reclasseringsrapport, tot het instellen van een (intramurale) ‘time-out’. Deze voorwaarde neemt de rechtbank niet over, nu de beslissing of zich de noodzaak voordoet van opneming in een instelling, en voor welke duur, is voorbehouden aan de rechter.
Verder heeft de reclassering ter terechtzitting gevraagd om aan de voorwaarde, in het rapport genoemd onder 5, toe te voegen dat de verdachte in afwachting van een definitieve plaatsing in de FVK Basalt, meewerkt aan de plaatsing in een tussenvoorziening. De rechtbank voegt een plaatsing in een tussenvoorziening niet toe aan de voorwaarden, omdat de verzochte toevoeging niet voldoende is bepaald.
De rechtbank wil nog benadrukken dat met de oplegging van deze maatregel aan de verdachte een laatste kans wordt geboden en dat het aan de verdachte is om zijn uitgesproken motivatie ook in de toekomst te blijven tonen.
Gemaximeerde TBS
De rechtbank kan op later datum, op vordering van het Openbaar Ministerie, bevelen dat de ter beschikking gestelde alsnog van overheidswege zal worden verpleegd, indien de voorwaarden niet zijn nageleefd. De rechtbank dient reeds bij oplegging van de TBS met voorwaarden vast te stellen of de bewezen verklaarde feiten
misdrijven zijn die zijn gericht tegen, dan wel gevaar veroorzaken voor, de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, in welk geval een termijn van de alsdan te bepalen omzetting naar de maatregel van TBS met dwangverpleging niet zou zijn beperkt tot vier jaren.
Bij deze beoordeling heeft de rechtbank gekeken naar de aard van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan. De feiten die door de verdachte zijn begaan, zijn naar het oordeel van de rechtbank niet al
zonder meeraan te merken als feiten die gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. Er zijn dreigbrieven naar het slachtoffer gestuurd en er zijn in de nacht ontploffingen bij een kantoorpand veroorzaakt. Het toegepaste geweld heeft enkel gevaar voor goederen veroorzaakt. Daarnaast ziet de rechtbank in de aard van de feiten geen aanleiding om aan te nemen dat de verdachte daadwerkelijk inbreuk wilde maken op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Ook verder is uit het dossier niet gebleken van een andere intentie van de verdachte dan het slachtoffer geld afhandig te maken.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat de bewezen verklaarde feiten geen misdrijven zijn als bedoeld in artikel 38e, eerste lid, Sr die zijn gericht tegen, dan wel gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, zodat de termijn van een eventuele maatregel van TBS met dwangverpleging is beperkt tot vier jaren.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De rechtbank zal bevelen dat de TBS met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is, omdat de rechtbank gelet op het matig/hoog recidiverisico en de ernst van de persoonlijkheidsstoornis en de stoornis in zowel cannabisgebruik als alcoholgebruik het van belang acht dat de behandeling van de verdachte direct aansluitend aan zijn detentie zal aanvangen.
Maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking (GVM)
De rechtbank zal, in navolging van het advies van de reclassering, aan verdachte de gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel (hierna: GVM) als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht opleggen. Naar het oordeel van de rechtbank is de oplegging van deze maatregel in het belang van de bescherming van de algemene veiligheid van personen of goederen. De rechtbank heeft daarbij gelet op het volgende. De rechtbank leidt uit de stukken omtrent de persoon van verdachte af dat de kans op herhaald delict gedrag groot is. Om dit risico in te perken is langdurige behandeling noodzakelijk. Deze behandeling zal, gelet op de persoonlijkheidsproblematiek van de verdachte, mogelijk gepaard gaan met tegenslagen. Na het aflopen van de opgelegde TBS met voorwaarden, met een maximale duur van negen jaar, kan de GVM te zijner tijd – indien nodig – voorkomen dat de hulpverlening aan verdachte eindigt voordat zijn behandeling volledig is afgerond. De GVM dient ervoor te zorgen dat het recidiverisico van de verdachte wordt teruggedrongen, maar ook om het recidiverisico in de toekomst op een aanvaardbaar niveau te houden. Aan de wettelijke voorwaarden voor oplegging van de maatregel is voldaan. De rechtbank merkt ten overvloede op dat de maatregel pas kan worden tenuitvoergelegd na een daartoe strekkende vordering van het Openbaar Ministerie bij beëindiging van de TBS en een daaropvolgende beslissing van de rechtbank.
38V
De rechtbank zal, anders dan gevorderd door de officier van justitie, geen vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht opleggen, nu een contactverbod met mr. [slachtoffer] al deel uitmaakt van de voorwaarden bij de TBS-maatregel.

7.Beslag

Onder de verdachte zijn de volgende voorwerpen inbeslaggenomen:
- 1 STK Brief (1197387)
- 1 STK Enveloppe (1196336)
- 1 STK Brief (1196335)
- 1 STK Brief (1197748)
- 1 STK Agenda (1199089)
- 1 STK Document (1198530)
De officier van justitie heeft gevorderd alle inbeslaggenomen voorwerpen verbeurd te verklaren nu die voorwerpen zijn gebruikt om het feit te plegen. De raadsman heeft zich ten aanzien van het beslag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten
- 1 STK Brief (1197387)
- 1 STK Enveloppe (1196336)
- 1 STK Brief (1196335)
- 1 STK Brief (1197748)
- 1 STK Document (1198530)
dienen te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het bewezen verklaarde feit onder 1 van zaak A met behulp van die voorwerpen, die aan verdachte op de wijze als bedoeld in artikel 33a, eerste lid, Sr, toebehoren, zijn begaan.
De rechtbank is voorts van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten de agenda, dient te worden teruggegeven aan de verdachte nu uit het dossier niet blijkt dat deze agenda is gebruikt bij het begaan van een van de bewezen verklaarde feiten.

8.Vordering benadeelde partijen

Ter zitting van 26 oktober 2021 zijn de vorderingen van [slachtoffer] advocatenkantoor BV en [slachtoffer] ingediend, waarin wordt verzocht om vergoeding van schade en proceskosten. Uit een voegingsformulier, vergezeld van een uitgebreide brief van
21 oktober 2021 waarin de schade voor elk van deze benadeelde partijen wordt uiteengezet en voorzien van een onderbouwing, bezien in samenhang met de op de zittingen van
26 oktober 2021 en 10 januari 2023 gegeven toelichting door de gemachtigde van de benadeelde partijen, volgt dat het gaat om twee vorderingen: een vordering van benadeelde partij [slachtoffer] die ziet op het vorderen van een immateriële schadevergoeding van
€ 2.000,- en vergoeding van proceskosten van € 3.388,-, en een vordering van [slachtoffer] Advocatenkantoor BV (hierna: de BV) die materiële schade vordert ter hoogte van in totaal
€ 9.905,97.
De rechtbank stelt vast dat de (omvang van) de ingediende vorderingen duidelijk is, en passeert daarmee het verweer van de verdediging dat niet duidelijk is of sprake is van één of twee benadeelde partijen en evenmin welke schade door welke benadeelde partij wordt gevorderd, reeds nu de vorderingen van beide benadeelde partijen in het bijzijn van de verdediging ter terechtzitting zijn ingediend en toegelicht.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer] Advocatenkantoor BV
Door de raadsman is aangevoerd dat onduidelijk is of de BV bevoegd wordt vertegenwoordigd door mr. J.E. Kötter, omdat het dossier geen machtiging of een uittreksel van het handelsregister bevat. Dit zou moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van de vordering van deze benadeelde partij.
De bepalingen over de vertegenwoordiging van een rechtspersoon zijn bedoeld ter bescherming van die rechtspersoon. Nu de advocaat stelt als gemachtigde van de BV op te treden voor de rechtspersoon, gaat de rechtbank uit van de juistheid hiervan. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan dit verweer.
De BV heeft een vordering tot schadevergoeding van € 9.905,97 ingediend tegen de verdachte wegens materiële schade die zij als gevolg van de onder zaak A ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De gestelde schade bestaat uit de volgende posten:
  • parkeerkosten gemaakt door mr. [naam 5] , werkneemster van de BV, in het kader van een door haar afgelegde getuigenverklaring bij de politie op 13 oktober 2020. Dit betreft een bedrag van € 3,30;
  • de kosten van de behandeling door een psycholoog van mr. [naam 5] , ter behandeling van psychische klachten veroorzaakt door de onder zaak A ten laste gelegde feiten. Deze kosten zijn gedragen door de BV en bedragen € 1.349,-;
  • de kosten gemaakt ter zake de doorbetaling van het salaris van mr. [naam 5] gedurende de periode 14 oktober 2020 tot 1 april 2021 waarin zij zich heeft ziekgemeld vanwege de psychische klachten ten gevolge van de onder zaak A ten laste gelegde feiten. Deze kosten zijn gedragen door de BV en bedragen € 3.373,67;
  • een bedrag van €5.180,- bestaande uit omzetderving door de BV als gevolg van de onder zaak A ten laste gelegde feiten. De op de zitting gegeven nadere onderbouwing houdt kort gezegd in dat verschillende werknemers van de BV een getuigenverklaring hebben moeten afleggen bij de politie en daardoor gedurende die tijd niet hebben kunnen werken.
Parkeerkosten
Wat betreft de gevorderde parkeerkosten is de rechtbank van oordeel dat deze post kan worden toegewezen. In dit geval zijn het kosten gemaakt ten behoeve van het afleggen van een getuigenverklaring bij de politie die als (rechtstreekse) schade kunnen worden aangemerkt.
Kosten psycholoog
Ten aanzien van de schadepost bestaande uit de kosten voor een psycholoog overweegt de rechtbank het volgende.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat geen rechtstreeks verband bestaat tussen deze kosten en de bewezen verklaarde feiten. Ook is aangevoerd dat de hoogte van de vordering onjuist is.
De rechtbank is van oordeel dat deze schadepost kan worden toegewezen. De benadeelde partij heeft voldoende onderbouwd gesteld dat de schade het gevolg is van (onder meer) de bewezen verklaarde feiten van zaak A. Uit de toelichting van de raadsman van de benadeelde partij, de data van het behandeltraject en de betaling zoals die is vermeld op het ingebrachte bankafschrift, volgt dat deze kosten zijn gemaakt naar aanleiding van (onder meer) de (mede) door de verdachte teweeg gebrachte ontploffingen bij het voormalige pand van het advocatenkantoor (zoals bewezen verklaard) en dat het bovendien gaat om kosten die voor rekening van de BV zijn gekomen (in het kader van goed werkgeverschap). De hoogte van de vordering komt de rechtbank ook niet onredelijk voor.
Kosten doorbetaling salaris
Ten aanzien van de schadepost bestaande uit de kosten gemaakt ter zake de doorbetaling van het salaris van mr. [naam 5] ter hoogte van het bedrag waarvoor de BV niet verzekerd was (eerste twintig ziektedagen), overweegt de rechtbank het volgende.
De verdediging heeft betoogd dat deze post niet voor vergoeding in aanmerking komt omdat de BV ook in het geval het strafbare feit niet zou zijn gepleegd, salaris aan [naam 5] had moeten betalen. De loondoorbetalingsverplichting vindt volgens de verdediging zijn oorsprong in de afgesloten arbeidsovereenkomst en is niet eerst door het bewezen verklaarde feit ontstaan. Daardoor is geen sprake van rechtstreekse schade.
De rechtbank acht ook dit deel van de vordering toewijsbaar op grond van het bepaalde in artikel 6:107a lid 2 BW. Deze bepaling houdt onder meer en voor zover hier van belang in dat indien een werkgever krachtens individuele arbeidsovereenkomst verplicht is tijdens ziekte of arbeidsongeschiktheid van de gekwetste het loon door te betalen en die ongeschiktheid tot werken het gevolg is van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is, de werkgever jegens deze ander recht op schadevergoeding ten bedrage van het door hem betaalde loon.
Omzetderving
Ten aanzien van de schadepost bestaande uit door de BV gederfde omzet tot een bedrag van € 5.180,00 overweegt de rechtbank als volgt. De verdediging heeft deze schadepost gemotiveerd betwist, stellende dat bewijs voor het mislopen van omzet ontbreekt. Dat bewijs kan volgens de raadsman niet volgen uit het overzicht opgenomen in bijlage 4 bij de vordering, waarin uren staan vermeld die de vier advocaten van de BV hebben besteed aan werkzaamheden of overleg samenhangend met de in dit dossier aan de orde zijnde strafbare feiten en het politieonderzoek.
De rechtbank overweegt dat uit het overzicht weliswaar volgt dat de aan de BV verbonden advocaten mede als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte declarabele uren niet aan hun advocaten werkzaam heden hebben kunnen besteden, maar daarmee is naar het oordeel van de rechtbank nog niet gegeven dat die uren één op één als gederfde omzet kunnen worden aangemerkt. Zo is niet duidelijk welke werkzaamheden niet zijn verricht en waarvoor omzet is misgelopen en welke bedragen daarmee zijn gemoeid. Hoewel de rechtbank geenszins uitsluit dat sprake is geweest van (enige) omzetderving, is de vordering op dit punt onvoldoende onderbouwd. Daartoe zou nader onderzoek (en meer gegevens) nodig zijn, hetgeen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Dit betekent dat de rechtbank de vordering op dit punt niet-ontvankelijk zal verklaren. De BV kan voor dit deel van de vordering een procedure bij de burgerlijke rechter beginnen.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 2.000,- ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die zij als gevolg van de onder zaak A ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De verdediging heeft verzocht het bedrag te matigen.
De rechtbank wijst de gevorderde immateriële schadevergoeding toe. De rechtbank heeft daarbij gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij. De rechtbank acht de hoogte van het gevorderde bedrag geenszins onredelijk.
Proceskosten
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft vergoeding van proceskosten gevorderd ter hoogte
van € 3.388,-. De proceskosten zijn niet begroot volgens het liquidatietarief maar berekend aan de hand van de daadwerkelijk aan de zaak bestede uren van de ingeschakelde advocaat: veertien uren tegen een uurtarief van € 200,- met daarbij opgeteld 21% btw. Subsidiair, in het geval de rechtbank van oordeel is dat de proceskosten moeten worden begroot aan de hand van het liquidatietarief, vorderen zowel [slachtoffer] als de BV ieder voor zich proceskosten die aan de hand van voornoemd liquidatietarief moeten worden begroot (tarief II, 4 punten).
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij [slachtoffer] heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Conclusie
Gezien het voorgaande begroot de rechtbank de door de BV geleden (materiële) schade op een bedrag van € 4.725,97. De rechtbank is van oordeel dat deze schade rechtstreeks voortvloeit uit de onder zaak A bewezen verklaarde feiten. De vordering zal daarom tot dit bedrag worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf
26 oktober 2021, zijnde de dag van indiening van de vordering, tot aan de dag der algehele voldoening.
De geleden (immateriële) schade door [slachtoffer] begroot de rechtbank op € 2.000,-. De rechtbank is van oordeel dat ook dit bedrag rechtstreeks voortvloeit uit de onder zaak A bewezen verklaarde feiten. De vordering zal daarom tot dit bedrag worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 oktober 2021, zijnde dag van indiening van de vordering, tot aan de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen aanleiding ter zake van het toegewezen gedeelte van de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer] Advocatenkantoor BV en [slachtoffer] de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Hoofdelijke aansprakelijkheid
De rechtbank bepaalt dat indien genoemde bedragen geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte zijn betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
33, 33a, 36f, 38, 38a 38z, 45, 47, 57, 60a, 157 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
26 van de Wet wapen en munitie.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder zaak A (feit 1 en feit 2 primair) en onder zaak B ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor
strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van die voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van de opgelegde gevangenisstraf.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld, en stelt daarbij de volgende voorwaarden betreffende zijn gedrag:
1. De verdachte maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit.
2. De verdachte werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
- De verdachte meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is.
- De verdachte laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien.
- De verdachte houdt zich aan aanwijzingen van de reclassering, waarbij de reclassering aanwijzingen kan geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om de verdachte te helpen bij het naleven van de voorwaarden.
- De verdachte helpt de reclassering aan een actuele foto waarbij zijn gezicht herkenbaar is.
- De verdachte werkt mee aan huisbezoeken.
- De verdachte geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners.
- De verdachte vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering.
- De verdachte werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met de verdachte, als dat van belang is voor het toezicht.
3.
De verdachte gaat niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden, zonder toestemming van het Openbaar Ministerie.
4. De verdachte laat zich opnemen in FVK De Basalt of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing, waarbij de opname maximaal duurt voor de gehele duur van de maatregel, of zoveel korter als de reclassering nodig acht. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst acht, werkt de verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
5. De verdachte laat zich -na afloop van de klinische opname- behandelen door een forensische polikliniek, te bepalen door de reclassering, waarbij de begeleiding duurt zolang de reclassering dat nodig acht. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de begeleiding. Het innemen van medicatie kan onderdeel zijn van de begeleiding.
6. De verdachte verblijft - na afloop van de klinische behandeling – indien geïndiceerd in een instelling voor beschermd of begeleid wonen, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt zolang dat de reclassering dat nodig acht. De verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
7. De verdachte gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod door middel van urineonderzoek zo vaak de reclassering dat noodzakelijk acht.
8. De verdachte gebruikt geen alcohol en werkt mee aan controle op dit alcoholverbod door middel van urine- of ademonderzoek zo vaak de reclassering dat noodzakelijk acht.
9. De verdachte heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met [slachtoffer] , geboren 26 januari 1970, voor de duur van de terbeschikkingstelling of zoveel korter als de reclassering dit verbod nodig acht.
10. De verdachte bevindt zich niet nabij de woon- en werkomgeving van die [slachtoffer] voor de duur van de tbs-maatregel of zoveel korter als de reclassering dit nodig acht en zal meewerken aan deze voorwaarde door middel van een elektronisch controlemiddel (EC), indien de reclassering dit nodig acht.
11. De verdachte conformeert zich aan de afspraken die met de reclassering worden gemaakt met betrekking tot dagbesteding en invulling van vrije tijd.
12. De verdachte geeft inzage in zijn financiële situatie en werkt, indien door de reclassering geïndiceerd, mee aan budgetbeheer.
13. De verdachte geeft openheid over zijn sociale netwerk en stemt in met screening van deze personen wanneer de reclassering dat nodig acht.
Stelt verder als algemene voorwaarde dat veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
Geeft opdracht aan de reclassering bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de
terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaaris.
Legt aan de verdachte op de
maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking.
Vordering [slachtoffer] Advocatenkantoor BV
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer] Advocatenkantoor BVgeleden schade tot een bedrag van € 4.725,97 bestaande uit materiële schade.
Het bedrag ten aanzien van de materiële schade dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 oktober 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] Advocatenkantoor BV, voornoemd.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] Advocatenkantoor BV voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt aan de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] Advocatenkantoor BV op de verplichting tot betaling aan de Staat, van een bedrag van € 4.725,97, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 57 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 oktober 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt voor de vordering en de schadevergoedingsmatregel dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Vordering [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van € 2.000,- bestaande uit immateriële schade.
Het bedrag ten aanzien van de immateriële schade dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 oktober 2021 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer] , voornoemd..
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op € 3.388,-. inclusief BTW, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt aan de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] op de verplichting tot betaling aan de Staat, van een bedrag van € 2.000,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 30 dagen gijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 oktober 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt voor de vordering en de schadevergoedingsmatregel dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, de verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Verklaart
verbeurd:
- 1 STK Brief (1197387)
- 1 STK Enveloppe (1196336)
- 1 STK Brief (1196335)
- 1 STK Brief (1197748)
- 1 STK Document (1198530)
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van:
- 1 STK Agenda (1199089)
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.H.E. Boomgaart, voorzitter,
mr. M.S. Lamboo en mr. M. Lolkema, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. van Splunter,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 januari 2023.
mr. Lamboo is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.