ECLI:NL:RBNHO:2023:3908

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
23 maart 2023
Publicatiedatum
28 april 2023
Zaaknummer
15/328858-22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van winkeldiefstal met oplegging van ISD-maatregel

Op 23 maart 2023 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 18 december 2022 te Schiphol een pak koeken heeft gestolen dat toebehoorde aan Albert Heijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie, mr. C.J. Booij, heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging zich heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft op basis van de feiten en omstandigheden, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte en het proces-verbaal van aangifte, tot een bewezenverklaring van de diefstal geconcludeerd.

De rechtbank heeft vervolgens de strafbaarheid van de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid uitsluiten. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van twee jaren, terwijl de verdediging heeft verzocht om afwijzing van deze vordering. De rechtbank heeft in haar overwegingen de ernst van het feit, de persoon van de verdachte en het advies van de reclassering meegewogen. De verdachte heeft een omvangrijk strafblad en is eerder veroordeeld tot vrijheidsbenemende straffen en maatregelen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders op te leggen voor de duur van twee jaren, met een tussentijdse beoordeling na twaalf maanden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de maatschappij beschermd moet worden tegen de verdachte en dat er gewerkt moet worden aan een oplossing voor zijn problematiek. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, met mr. M.E. Francke als voorzitter.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/328858-22
Uitspraakdatum: 23 maart 2023
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 9 maart 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [detentieadres] ,
thans gedetineerd in P.I. [detentieadres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.J. Booij en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. J.A.C. van den Brink, advocaat te Almere, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 december 2022 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer een pak koeken (Zaanse Huisjes melk), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan Albert Heijn, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, wat betreft de bewezenverklaring, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt op grond van de feiten en omstandigheden, die zijn vervat in de hierna te noemen bewijsmiddelen, tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
Het hierna vermelde proces-verbaal is in de wettelijke vorm opgemaakt door een persoon die daartoe bevoegd is en voldoet ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat sprake is van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering. Gelet daarop zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen op grond waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen, te weten:
  • de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 9 maart 2023;
  • het proces-verbaal van aangifte door [aangever] van 18 december 2022, met bijlage, opgemaakt en ondertekend door [verbalisant] .
3.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 18 december 2022 te Schiphol een pak koeken (Zaanse Huisjes melk) dat geheel aan Albert Heijn toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren (hierna: ISD-maatregel).
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de vordering tot oplegging van een ISD-maatregel af te wijzen, nu oplegging hiervan niet opportuun is. Hiertoe heeft hij het volgende aangevoerd. Aan de verdachte is al twee keer eerder een onvoorwaardelijke ISD-maatregel opgelegd waarbij verschillende hulpverleningstrajecten zijn ingezet die niet tot het gewenste resultaat hebben geleid. Onder verwijzing naar de jurisprudentie meent de raadsman dat als wederom oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel wordt overwogen, er een concreet op de verdachte toegespitst (behandel)plan moet liggen gericht op hoe aan de ISD-maatregel uitvoering zal worden gegeven. Nu dit plan er niet is, zal oplegging van een derde ISD-maatregel niet anders verlopen dan de eerdere ISD-maatregelen die aan de verdachte zijn opgelegd en zal het neerkomen op een ‘kale’ opsluiting teneinde recidive te voorkomen. Dat is in de visie van de raadsman niet de bedoeling van de wetgever geweest. Daarbij komt dat aan de verdachte eerder tevergeefs een voorwaardelijke ISD-maatregel is opgelegd. Voorts heeft de raadsman bepleit dat er onvoldoende sprake is van overlast die oplegging van een ISD-maatregel rechtvaardigt, nu het enkel gaat om diefstal van een pak koekjes. Bij wijze van voorwaardelijk verzoek heeft de raadsman verzocht de reclassering nader te laten rapporteren over het op de verdachte gerichte plan ten aanzien van de uitvoering van de ISD-maatregel en dan met name over hoe die uitvoering zal verschillen van de eerder opgelegde ISD-maatregelen. Indien de rechtbank tot het oordeel komt dat aan de verdachte een ISD-maatregel moet worden opgelegd verzoekt de raadsman een tussentijdse toetsing na zes maanden te bepalen.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van een winkeldiefstal. De verdachte is met een pak koekjes de supermarkt uitgelopen zonder deze af te rekenen en heeft een deel van deze koekjes opgegeten. Winkeldiefstal is een ergerlijk feit. Met zijn handelen heeft de verdachte hinder en overlast voor de supermarkt veroorzaakt en heeft hij door zijn handelen getoond geen respect te hebben voor andermans eigendommen.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op
het op naam van de verdachte staand, omvangrijk, Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 30 januari 2023, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder voor vermogensdelicten onherroepelijk tot vrijheidsbenemende straffen danwel maatregelen is veroordeeld. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 1 maart 2023 van [reclasseringswerker] , als reclasseringswerker verbonden aan GGZ ERW Novadic-Kentron. In dit rapport wordt geconcludeerd dat het risico op recidive, letselschade en onttrekken aan de voorwaarden wordt ingeschat als hoog.
De reclassering adviseert bij een veroordeling aan de verdachte een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. Dit advies is (zakelijk weergegeven) als volgt onderbouwd:
‘’Hoewel de reclassering zich ervan bewust is dat twee eerder opgelegde ISD
maatregelen onvoldoende effect hebben gehad, ziet de reclassering geen andere mogelijkheden om gedragsverandering te bewerkstelligen en de risico's te beperken. De problematiek van betrokkene vereist hulpverlening, zowel op psychiatrisch gebied (waaronder medicatie) als op verslaving, maar binnen een voorwaardelijk kader is dit volgens de reclassering niet haalbaar. Indien betrokkene zich dan niet aan afspraken houdt, wat gelet op het (recente) verleden de verwachting is, stopt de hulpverlening en staat betrokkene weer op straat, met alle risico's op recidive van dien. Binnen een ISD-maatregel kan er eveneens een hulpverleningstraject worden ingezet, maar met als bijkomend voordeel dat betrokkene teruggeplaatst wordt in de PI indien hij zich niet aan afspraken houdt, waardoor in ieder geval het risico op recidive en overlast en criminaliteit beperkt wordt.
De reclassering is van mening dat er in eerste instantie ingezet moet worden op motivatie, aangezien betrokkene vooralsnog niet wil stoppen met het gebruik van middelen. Indien betrokkene middelen blijft gebruiken, zal het risico op recidive hoog blijven. Daarnaast kan dit de kans op psychotische ontregeling vergroten. Of volledige abstinentie haalbaar zal zijn, is echter nog maar de vraag. Binnen een ISD-maatregel kan er in ieder geval een motivatietraject worden gestart en kan er onderzocht worden wat er nodig is voor een delict- en drugsvrij bestaan, zonder dat het risico wordt gelopen dat betrokkene zonder enige vorm van hulpverlening op straat belandt wanneer hij zich niet aan afspraken houdt. Het is van belang dat er uiteindelijk toegewerkt wordt naar een passende woonvorm, maar daarvoor is het eerst nodig dat er onderzocht wordt wat er haalbaar en nodig is. Daarnaast is het van belang dat er rekening wordt gehouden met zijn auditieve beperking en dat hem een nieuw gehoorapparaat wordt verstrekt, waardoor hij (behandel)gesprekken beter kan volgen. De reclassering heeft een straf zonder voorwaarden overwogen, maar dit zal naar verwachting het risico op recidive niet verkleinen. Betrokkene is dakloos en zal dan weer op straat belanden en vermoedelijk snel terugvallen in harddruggebruik. Daarnaast is betrokkene niet medicatietrouw (ziet er de noodzaak niet van in). Een aanvraag voor een zorgmachtiging op grond van de Wet verplichte
gezondheidszorg (Wvggz) is eerder afgewezen, omdat het extreme gedrag
voornamelijk door het middelengebruik veroorzaakt zou worden. Binnen het PPC worden er echter ook psychotische symptomen gezien terwijl betrokkene abstinent is.’’
De getuige [reclasseringswerker] heeft ter terechtzitting een toelichting gegeven op dit rapport en het daarin gegeven advies gehandhaafd.
Onvoorwaardelijke ISD-maatregel
De rechtbank sluit zich aan bij het advies van de reclassering en de vordering van de officier van justitie en acht oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van twee jaren passend en geboden. De rechtbank is van oordeel dat wordt voldaan aan de voorwaarden die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht voor het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Immers (i) betreft het door de verdachte begane feit een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, (ii) is de verdachte in de afgelopen vijf jaren minstens driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk veroordeeld tot vrijheidsbenemende straffen, (iii) is het onderhavige feit begaan na tenuitvoerlegging hiervan, (iv) moet er ernstig rekening mee gehouden worden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan en (v) eist de veiligheid van goederen het opleggen van de maatregel.
Voorts is voldaan aan de voorwaarden zoals gesteld in de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie; de verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaar voorafgaand aan het bewezen verklaarde feit meer dan tien processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen van de pleegdatum van onderliggend feit.
De rechtbank stelt verder vast dat tot op heden de aan de verdachte opgelegde straffen en maatregelen er niet toe hebben geleid dat het criminele gedrag van de verdachte is geëindigd en dat de maatschappij daartegen dient te worden beschermd.
De rechtbank overweegt verder als volgt. Hoewel aan de verdachte twee keer eerder een ISD-maatregel is opgelegd en eenmaal een voorwaardelijke ISD-maatregel, is de rechtbank van oordeel dat dit oplegging van een derde ISD-maatregel niet in de weg staat. De enkele omstandigheid dat de eerder opgelegde ISD-maatregelen niet tot het gewenste resultaat hebben geleid, betekent op zichzelf niet dat oplegging van de maatregel achterwege moet blijven. Het betekent naar het oordeel van de rechtbank wel dat de noodzaak van het opleggen van weer een ISD-maatregel kritisch moet worden bezien. In dat verband heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat uit het reclasseringsrapport en de ter terechtzitting gegeven toelichting daarop, is gebleken dat er wel degelijk is nagedacht over andere mogelijkheden dan oplegging van een ISD-maatregel. Voorts is het de rechtbank gebleken dat een algemeen plan voor de uitvoering van de ISD-maatregel voorhanden is. Er zal namelijk bij de verdachte een persoonlijkheidsonderzoek worden afgenomen waarna een meer specifiek op de verdachte gericht plan wordt opgesteld. Ook zal de verdachte een nieuw gehoorapparaat krijgen zodat hij (behandel)gesprekken beter kan volgen en zal hij worden ingesteld op medicatie. Tijdens de uitvoering van de ISD-maatregel zal een motivatietraject worden gestart om abstinent van middelen te blijven, zodat recidive op de lange termijn wordt beperkt. Dat een zeer specifiek plan momenteel nog niet is opgesteld, is inherent aan de werkwijze en inrichting van het behandeltraject binnen een ISD-maatregel. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat een aanvullend reclasseringsrapport in dit verband niet nodig is, zodat het voorwaardelijk verzoek daartoe wordt afgewezen. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat de verdachte sinds zijn detentie vanaf 18 december 2022 abstinent is van cocaïne en hij hiervan desgevraagd ook de voordelen ziet waardoor naar het oordeel van de rechtbank, zeker als deze periode langer duurt, er wel degelijk mogelijkheden zijn om tijdens de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel tot gedragsverandering bij en behandeling van de verdachte te komen.
Alles afwegende is de rechtbank dan ook van oordeel dat een onvoorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van twee jaar moet worden opgelegd en dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht hierop niet in mindering dient te worden gebracht. De maatschappij moet optimaal worden beschermd, de recidive van de verdachte moet worden beëindigd en er moet worden gewerkt aan een oplossing van zijn problematiek, die beklijft.
De rechtbank ziet, met de raadsman, aanleiding voor een tussentijdse beoordeling van de onvoorwaardelijke ISD-maatregel. Zij zal bepalen dat deze beoordeling zal plaatsvinden na twaalf maanden, zodat er na een langere periode gekeken kan worden of het plan zoals uit het reclasseringsrapport volgt vordert en welke eventuele andere hulpverleningstrajecten zijn ingezet.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 38m, 38n, 310 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de maatregel tot plaatsing van de verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren.
Bepaalt dat het Openbaar Ministerie binnen twaalf maanden na het onherroepelijk worden van dit vonnis de rechtbank zal berichten over de wenselijkheid en/of noodzakelijkheid van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E. Francke, voorzitter,
mr. N.M.L. Rogmans en mr. D.J. Straathof, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. P.E.M. Metri,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 maart 2023.