3.3.3Bewijsmotivering
3.3.3.1 Uitvoer en aanwezig hebben MDMA en 3-MMC
Feiten en omstandigheden
Op 6 januari 2022 wordt de verdachte, die op dat moment samen was met de medeverdachte [medeverdachte]
(hierna: [medeverdachte] ), aangehouden op Schiphol op verdenking van witwassen, nadat bij hem een geldbedrag van 5.320 euro, twee armbanden en een set oorbellen worden aangetroffen. Op 19 januari 2022 vindt, naar aanleiding van een onderzoek aan de telefoon van de verdachte, een doorzoeking plaats in de woning aan [adres]
(hierna: de woning). Tijdens deze doorzoeking worden een schaakbord en twee tafelbladen in beslag genomen. Na onderzoek blijkt hierin ruim 17 kilogram MDMA en 12 kilogram 3-MMC te zitten. In de woning wordt tevens een vacuüm-apparaat met resten van verdovende middelen aangetroffen.
Op de telefoon van de verdachte zijn afbeeldingen aangetroffen waarop het productieproces is te zien van het in die woning verbergen van deze drugs in de tafelbladen, waaronder het maken van houten frames in de woning, het kopen van epoxyhars waarmee de frames worden dichtgemaakt en het kopen en gebruiken van het vacuüm-apparaat om zilveren zakken gelijkend op de aangetroffen zakken met verdovende middelen dicht te maken.
Verlengde uitvoer
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, concludeert de rechtbank dat de woning werd gebruikt als locatie om verdovende middelen in goederen te verbergen. De geraffineerde en arbeidsintensieve wijze van verbergen kan naar het oordeel van de rechtbank alleen zijn gericht op uitvoer uit Nederland van de in de tafelbladen en het schaakbord aangetroffen verdovende middelen.
Uit vaste rechtspraak, onder meer de uitspraak van de Hoge Raad van 26 juni 1990 (NJ 1991, 156), volgt dat het begrip “buiten het grondgebied van Nederland brengen” uit de Opiumwet ruimer is dan wat in het spraakgebruik onder binnen of buiten het grondgebied brengen wordt verstaan. Handelingen die - wanneer deze verruiming van het begrip niet bestond - onder voorbereidingshandelingen zouden vallen, vallen eveneens onder het begrip “buiten het grondgebied brengen”.
Gelet op deze rechtspraak acht de rechtbank bewezen dat de daarbij betrokkenen zich door het verrichten van de hiervoor beschreven handelingen schuldig hebben gemaakt aan de verlengde uitvoer van de in de woning aangetroffen MDMA en 3-MMC.
Rol van de verdachte
De verdachte heeft bekend dat hij meerdere malen in de woning was, wat ook blijkt uit de selfies op zijn telefoon. Op de telefoon van de verdachte zijn daarnaast diverse foto’s en filmpjes aangetroffen van of met een link naar verdovende middelen, welke foto’s en filmpjes ten minste voor een deel in de woning zijn gemaakt. De verdachte heeft verklaard dat hij niets heeft te maken met de verpakking van de verdovende middelen in de tafelbladen en schaakborden en dat de foto- en filmopnames van de verdovende middelen op zijn telefoon niet door hem zijn gemaakt. Hij heeft verklaard dat hij zijn telefoon regelmatig uitleende aan [medeverdachte] . Daarnaast heeft de verdachte aangevoerd dat toen de doorzoeking in de woning plaatsvond en de verdovende middelen werden aangetroffen, hij al bijna twee weken gedetineerd was en hij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor wat er na zijn arrestatie in de woning is gebeurd.
De rechtbank volgt de stellingen van de verdachte niet.
Wat het uitlenen van de telefoon aan [medeverdachte] betreft, heeft de verdachte niet kunnen uitleggen wat [medeverdachte] belang zou zijn bij het plaatsen van de foto’s en filmpjes op verdachtes telefoon. De rechtbank acht de verklaring dat [medeverdachte] deze opnames gemaakt zou hebben ongeloofwaardig, gelet op de vele selfies waarvan de verdachte heeft toegegeven dat die wél van zijn hand zijn en die in dezelfde periode met dezelfde telefoon zijn gemaakt, alsmede gelet op de in die periode door de verdachte met die telefoon gevoerde gesprekken met zijn broer. De rechtbank gaat er vanuit dat het de verdachte was die over de gehele periode de gebruiker is geweest van de telefoon en dat hij dus ook de persoon is geweest die de afbeeldingen heeft gemaakt.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte een organiserende, coördinerende en uitvoerende rol had. Hij is regelmatig aanwezig geweest in de woning op het moment dat [medeverdachte] bezig was met het prepareren van een tafelblad, terwijl verdovende middelen in de woning aanwezig waren, en hij heeft dit fotografisch vastgelegd. Met ‘ [naam 1] ’ en ‘ [naam 2] ’ spreekt hij over verdovende middelen en grote geldbedragen. In het gesprek met ‘ [naam 1] ’ wordt tevens gesproken over de vraagprijs voor ‘de hele tafel’, waarbij de verdachte aangeeft dat hij de vraagprijs zal bepalen. Uit het voorgaande en ook uit de door de politie afgeluisterde telefoongesprekken die de verdachte voerde vanuit detentie, blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat de verdachte, zelfs na zijn aanhouding, een organisatorische en coördinerende rol had. De tapgesprekken duiden op betrokkenheid van de verdachte, ook na zijn arrestatie, en hij heeft geen aannemelijke verklaring gegeven die tot een ander oordeel zou nopen. Zijn intellectuele en materiële bijdrage is van een dergelijk zwaarwegende en noodzakelijke aard dat hem de feiten tot en met 19 januari 2022 aangerekend kunnen worden.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en andere personen die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank ook het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
3.3.3.2.Witwassen
Juridisch kader
Ten aanzien van de bij de verdachte in beslag genomen armbanden, het geldbedrag en de oorbellen, is geen direct gronddelict bekend. De rechtbank zal daarom toepassing geven aan het toetsingskader dat voor dergelijke gevallen in de rechtspraak is ontwikkeld. Daarbij staat ter beoordeling of het in de tenlastelegging opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’ bewezen kan worden op grond van vast te stellen feiten en omstandigheden waardoor het niet anders kan zijn dan dat de voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Partiële vrijspraak
Op grond van het dossier is aannemelijk geworden dat de armband met een getaxeerde nieuwwaarde van 27.500 euro door een makelaar in diamanten aan de verdachte was meegegeven en dat, indien de verdachte zou besluiten om de armband te kopen, betaling op een later moment zou plaatsvinden. Daarmee ontbreekt het voor bewezenverklaring vereiste wettelijk bestanddeel dat de armband - onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf. De rechtbank spreekt de verdachte om deze reden vrij van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Sieraden
De rechtbank gaat op grond van het dossier verder uit van een door de verdachte betaald bedrag van 2400 euro voor de andere armband en een aanbetaling van 400 euro voor de oorbellen.
Vermoeden van witwassen
Hoewel een direct verband tussen de hiervoor bewezenverklaarde feiten over de uitvoer van verdovende middelen en de aangetroffen voorwerpen niet kan worden aangenomen, dragen deze bewezenverklaarde feiten wel bij aan het vermoeden dat het niet anders kan zijn dan dat de voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn. De hiervoor vermelde telefoongegevens van de verdachte en de bij hem aangetroffen cocaïne geven aanwijzingen voor een patroon van handel in verdovende middelen en het daaruit verwerven van inkomsten. De rechtbank betrekt hierbij de niet legale en verhullende wijze waarop de verdachte op 6 december 2021 contant geld heeft meegenomen naar Nederland. De wijze van dit transport verhoudt zich niet met geld dat afkomstig is uit een legale bron.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank het vermoeden gerechtvaardigd dat het niet anders kan zijn dan dat de genoemde voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn, wat betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat dit niet het geval is.
Verklaring van de verdachte
De verklaringen van de verdachte komen er in de kern op neer dat het geld dat hij bij zich had en het geld waarmee de sieraden zijn aangeschaft, afkomstig zijn van legale inkomsten uit zijn bedrijf in vastgoed en van de verkoop van zijn supermarkt in Israël. De verdachte heeft geen verifieerbare informatie of stukken overgelegd ter onderbouwing van deze inkomsten, en het had op zijn weg gelegen om dit wel te doen. Dat het rechtshulpverzoek waarmee het openbaar ministerie niettemin geprobeerd heeft om na te gaan wat de legale inkomsten van de verdachte zouden zijn in Israël niets heeft opgeleverd, doet daaraan niet af.
De verdachte heeft hiermee onvoldoende tegenwicht geboden aan de verdenking van witwassen en er was dan ook geen aanleiding voor nader onderzoek door het openbaar ministerie.
Er is op grond van het voorgaande geen andere conclusie mogelijk dan dat de genoemde ten laste gelegde voorwerpen onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn. Met uitzondering van de armband die aan de verdachte was meegegeven, komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde witwassen.