ECLI:NL:RBNHO:2023:3906

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
7 april 2023
Publicatiedatum
28 april 2023
Zaaknummer
15/004598-22, 15/145379-22 (gev. ttz.) (P)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en witwassen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 7 april 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere drugsmisdrijven en witwassen. De verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, waarbij hij betrokken was bij de uitvoer en het bezit van aanzienlijke hoeveelheden MDMA en 3-MMC. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 december 2021 tot en met 19 januari 2022, samen met anderen, opzettelijk ongeveer 17,45 kilogram MDMA en 12 kilogram 3-MMC buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht en deze ook opzettelijk aanwezig heeft gehad. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van het witwassen van een geldbedrag van 5.320 euro en sieraden met een totale waarde van ongeveer 39.000 euro. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 65 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank heeft ook verbeurdverklaring van de in beslag genomen voorwerpen uitgesproken, waaronder de sieraden en het geldbedrag. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een actieve rol had in de drugshandel en dat de bewezen feiten ernstige misdrijven zijn die een langdurige gevangenisstraf rechtvaardigen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/004598-22, 15/145379-22 (gev. ttz.) (P)
Uitspraakdatum: 7 april 2023
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 maart 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats] ,
feitelijk verblijvende te [adres] .
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S.P. Visser en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. J.C. Reisinger, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Parketnummer 15/004598-22
1
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 december 2021 tot en met 19 januari 2022 te Amsterdam en/of Amstelveen en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet) (ongeveer) 17,45 kilogram, althans één of meerdere hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 december 2021 tot en met 19 januari 2022 te Amsterdam en/of Amstelveen en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
  • het meermalen, althans eenmaal, opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen (al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet) en/of
  • het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren;
van (ongeveer) 17,45 kilogram, althans een of meerdere hoeveelheden, van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
  • (een) ander(en) heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen en/of te doen plegen en/of mede te plegen en/of uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
  • zich en/of (een) ander(en) gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft verschaft en/of heeft getracht te verschaffen, en/of
  • voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachten en of zijn mededaders, wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en), door, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen:
  • voornoemde MDMA aan te schaffen/te verkrijgen, in ieder geval voorhanden te hebben en/of
  • goederen en/of grondstoffen (o.a. een vacumeermachine, verpakkingsmateriaal, epoxyhars en/of andere grondstoffen) aan te schaffen om de MDMA te verpakken en/of daarmee tafelbladen en/of schaakborden (bedoeld voor het vervoer en/of de uitvoer uit Nederland van die MDMA) te maken; en/of
  • de voornoemde MDMA gereed te maken voor vervoer en/of de uitvoer uit Nederland door die MDMA (zodanig) te verpakken om deze (middelen) aan het zicht te onttrekken (namelijk in tafelbladen en/of schaakborden) en om die MDMA op deze wijze (heimelijk) te kunnen vervoeren en of uit te kunnen voeren; en/of
  • (telefonisch) contact met zijn, verdachtes, mededader(s) te onderhouden, al dan niet om hem/hen of anderen aan te sturen en/of instructies en/of aanwijzingen te ontvangen en/of te versturen, en/of informatie te delen ten behoeve van het vervoer en de uitvoer uit Nederland van die MDMA;
2
hij in of omstreeks de periode van 01 december 2021 tot en met 19 januari 2022 te Amsterdam en/of Amstelveen en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 17,45 kilogram MDMA, in elk geval een of meerdere hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde van artikel 3a van die wet;
3
hij in of omstreeks de periode van 01 december 2021 tot en met 10 januari 2022 te Amsterdam en/of Amstelveen en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad (in totaal) ongeveer 160 gram, althans een hoeveelheid (van een materiaal bevattende) cocaïne, in elk geval (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
4
hij op of omstreeks 6 januari 2022 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, (een) voorwerp(en) te weten:
  • een contant geldbedrag (van ongeveer 5.320 euro) en/of
  • twee armbanden (een armband met een getaxeerde nieuwwaarde van 27.500 euro en/of een armband met een getaxeerde nieuwwaarde van 9.500 euro) en/of
  • een (set) oorbellen (met een getaxeerde nieuwwaarde van ongeveer 2.200 euro)
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet, en/of van dit/deze geldbedrag(en) en/of armband(en) en/of oorbellen gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat die/dit voorwerp(en) – onmiddellijk of middellijk – (mede) afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf.
Parketnummer 15/145379-22
1
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 december 2021 tot en met 19 januari 2022 te Amsterdam en/of Amstelveen en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet) (ongeveer) 12 kilogram, althans een of meerdere (grote) hoeveelheid/hoeveelheden, (van een materiaal bevattende) 3-MMC, in elk geval (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 december 2021 tot en met 19 januari 2022 te Amsterdam en/of Amstelveen en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van zijn/hun voornemen om opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland te brengen (al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet), althans opzettelijk te vervoeren en/of te verkopen en/of af te leveren en/of te verstrekken, (ongeveer) 12 kilogram, althans een of meerdere (grote) hoeveelheid/hoeveelheden, van een materiaal bevattende 3-MMC, zijnde 3-MMC, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, immers heeft verdachte en/of een verdachtes, mededader(s) (telkens) opzettelijk:
  • voornoemde hoeveelheid, althans een of meerdere hoeveelheid/hoeveelheden, 3-MMC aangeschaft/verkregen, in ieder geval voorhanden gehad en/of
  • voor vervoer/uitvoer bestemde verpakkingen (tafelbladen en/of schaakborden gemaakt, en/of
  • voornoemde hoeveelheid, althans een of meerdere hoeveelheid/hoeveelheden, 3-MMC geportioneerd en in (voor vervoer/uitvoer bestemde) verpakkingen en/of kisten (te weten – (een) tafbelad(en) en/of (een) schaakbord(en)) gedaan en die 3-MMC daarmee gereed gemaakt voor transport en/of verzending (naar het buitenland)
terwijl de uitvoering van dit misdrijf nog niet was voltooid;
2
hij op in of omstreeks de periode van 01 december 2021 tot en met 19 januari 2022 te Amsterdam en/of Amstelveen en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad een (grote) hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 12kg, althans een hoeveelheid, van een materiaal bevattende 3-MMC, in elk geval (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten, met dien verstande dat partiële vrijspraak dient te volgen voor zover de tenlastelegging ziet op het bestanddeel medeplegen bij het aanwezig hebben van cocaïne onder feit 3. Ook moet de verdachte onder feit 4 partieel vrijgesproken worden van het ten laste gelegde witwassen van de armband met de getaxeerde nieuwwaarde van 27.500 euro.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten met uitzondering van het aanwezig hebben van cocaïne, ten laste gelegd onder feit 3, nu de verdachte dit feit heeft bekend.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Partiele vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is het medeplegen, dat de verdachte onder feit 3 in de woorden “tezamen en in vereniging” ten laste is gelegd niet wettig en overtuigend bewezen, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken.
Naar het oordeel van de rechtbank biedt het dossier namelijk onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat er voor dit feit sprake is geweest van een substantiële vorm van samenwerking.
3.3.2
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.3
Bewijsmotivering
3.3.3.1 Uitvoer en aanwezig hebben MDMA en 3-MMC
Feiten en omstandigheden
Op 6 januari 2022 wordt de verdachte, die op dat moment samen was met de medeverdachte [medeverdachte]
(hierna: [medeverdachte] ), aangehouden op Schiphol op verdenking van witwassen, nadat bij hem een geldbedrag van 5.320 euro, twee armbanden en een set oorbellen worden aangetroffen. Op 19 januari 2022 vindt, naar aanleiding van een onderzoek aan de telefoon van de verdachte, een doorzoeking plaats in de woning aan [adres]
(hierna: de woning). Tijdens deze doorzoeking worden een schaakbord en twee tafelbladen in beslag genomen. Na onderzoek blijkt hierin ruim 17 kilogram MDMA en 12 kilogram 3-MMC te zitten. In de woning wordt tevens een vacuüm-apparaat met resten van verdovende middelen aangetroffen.
Op de telefoon van de verdachte zijn afbeeldingen aangetroffen waarop het productieproces is te zien van het in die woning verbergen van deze drugs in de tafelbladen, waaronder het maken van houten frames in de woning, het kopen van epoxyhars waarmee de frames worden dichtgemaakt en het kopen en gebruiken van het vacuüm-apparaat om zilveren zakken gelijkend op de aangetroffen zakken met verdovende middelen dicht te maken.
Verlengde uitvoer
Op grond van voornoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, concludeert de rechtbank dat de woning werd gebruikt als locatie om verdovende middelen in goederen te verbergen. De geraffineerde en arbeidsintensieve wijze van verbergen kan naar het oordeel van de rechtbank alleen zijn gericht op uitvoer uit Nederland van de in de tafelbladen en het schaakbord aangetroffen verdovende middelen.
Uit vaste rechtspraak, onder meer de uitspraak van de Hoge Raad van 26 juni 1990 (NJ 1991, 156), volgt dat het begrip “buiten het grondgebied van Nederland brengen” uit de Opiumwet ruimer is dan wat in het spraakgebruik onder binnen of buiten het grondgebied brengen wordt verstaan. Handelingen die - wanneer deze verruiming van het begrip niet bestond - onder voorbereidingshandelingen zouden vallen, vallen eveneens onder het begrip “buiten het grondgebied brengen”.
Gelet op deze rechtspraak acht de rechtbank bewezen dat de daarbij betrokkenen zich door het verrichten van de hiervoor beschreven handelingen schuldig hebben gemaakt aan de verlengde uitvoer van de in de woning aangetroffen MDMA en 3-MMC.
Rol van de verdachte
De verdachte heeft bekend dat hij meerdere malen in de woning was, wat ook blijkt uit de selfies op zijn telefoon. Op de telefoon van de verdachte zijn daarnaast diverse foto’s en filmpjes aangetroffen van of met een link naar verdovende middelen, welke foto’s en filmpjes ten minste voor een deel in de woning zijn gemaakt. De verdachte heeft verklaard dat hij niets heeft te maken met de verpakking van de verdovende middelen in de tafelbladen en schaakborden en dat de foto- en filmopnames van de verdovende middelen op zijn telefoon niet door hem zijn gemaakt. Hij heeft verklaard dat hij zijn telefoon regelmatig uitleende aan [medeverdachte] . Daarnaast heeft de verdachte aangevoerd dat toen de doorzoeking in de woning plaatsvond en de verdovende middelen werden aangetroffen, hij al bijna twee weken gedetineerd was en hij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor wat er na zijn arrestatie in de woning is gebeurd.
De rechtbank volgt de stellingen van de verdachte niet.
Wat het uitlenen van de telefoon aan [medeverdachte] betreft, heeft de verdachte niet kunnen uitleggen wat [medeverdachte] belang zou zijn bij het plaatsen van de foto’s en filmpjes op verdachtes telefoon. De rechtbank acht de verklaring dat [medeverdachte] deze opnames gemaakt zou hebben ongeloofwaardig, gelet op de vele selfies waarvan de verdachte heeft toegegeven dat die wél van zijn hand zijn en die in dezelfde periode met dezelfde telefoon zijn gemaakt, alsmede gelet op de in die periode door de verdachte met die telefoon gevoerde gesprekken met zijn broer. De rechtbank gaat er vanuit dat het de verdachte was die over de gehele periode de gebruiker is geweest van de telefoon en dat hij dus ook de persoon is geweest die de afbeeldingen heeft gemaakt.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte een organiserende, coördinerende en uitvoerende rol had. Hij is regelmatig aanwezig geweest in de woning op het moment dat [medeverdachte] bezig was met het prepareren van een tafelblad, terwijl verdovende middelen in de woning aanwezig waren, en hij heeft dit fotografisch vastgelegd. Met ‘ [naam 1] ’ en ‘ [naam 2] ’ spreekt hij over verdovende middelen en grote geldbedragen. In het gesprek met ‘ [naam 1] ’ wordt tevens gesproken over de vraagprijs voor ‘de hele tafel’, waarbij de verdachte aangeeft dat hij de vraagprijs zal bepalen. Uit het voorgaande en ook uit de door de politie afgeluisterde telefoongesprekken die de verdachte voerde vanuit detentie, blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat de verdachte, zelfs na zijn aanhouding, een organisatorische en coördinerende rol had. De tapgesprekken duiden op betrokkenheid van de verdachte, ook na zijn arrestatie, en hij heeft geen aannemelijke verklaring gegeven die tot een ander oordeel zou nopen. Zijn intellectuele en materiële bijdrage is van een dergelijk zwaarwegende en noodzakelijke aard dat hem de feiten tot en met 19 januari 2022 aangerekend kunnen worden.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en andere personen die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank ook het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
3.3.3.2.Witwassen
Juridisch kader
Ten aanzien van de bij de verdachte in beslag genomen armbanden, het geldbedrag en de oorbellen, is geen direct gronddelict bekend. De rechtbank zal daarom toepassing geven aan het toetsingskader dat voor dergelijke gevallen in de rechtspraak is ontwikkeld. Daarbij staat ter beoordeling of het in de tenlastelegging opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’ bewezen kan worden op grond van vast te stellen feiten en omstandigheden waardoor het niet anders kan zijn dan dat de voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Partiële vrijspraak
Op grond van het dossier is aannemelijk geworden dat de armband met een getaxeerde nieuwwaarde van 27.500 euro door een makelaar in diamanten aan de verdachte was meegegeven en dat, indien de verdachte zou besluiten om de armband te kopen, betaling op een later moment zou plaatsvinden. Daarmee ontbreekt het voor bewezenverklaring vereiste wettelijk bestanddeel dat de armband - onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf. De rechtbank spreekt de verdachte om deze reden vrij van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Sieraden
De rechtbank gaat op grond van het dossier verder uit van een door de verdachte betaald bedrag van 2400 euro voor de andere armband en een aanbetaling van 400 euro voor de oorbellen.
Vermoeden van witwassen
Hoewel een direct verband tussen de hiervoor bewezenverklaarde feiten over de uitvoer van verdovende middelen en de aangetroffen voorwerpen niet kan worden aangenomen, dragen deze bewezenverklaarde feiten wel bij aan het vermoeden dat het niet anders kan zijn dan dat de voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn. De hiervoor vermelde telefoongegevens van de verdachte en de bij hem aangetroffen cocaïne geven aanwijzingen voor een patroon van handel in verdovende middelen en het daaruit verwerven van inkomsten. De rechtbank betrekt hierbij de niet legale en verhullende wijze waarop de verdachte op 6 december 2021 contant geld heeft meegenomen naar Nederland. De wijze van dit transport verhoudt zich niet met geld dat afkomstig is uit een legale bron.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank het vermoeden gerechtvaardigd dat het niet anders kan zijn dan dat de genoemde voorwerpen uit enig misdrijf afkomstig zijn, wat betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat dit niet het geval is.
Verklaring van de verdachte
De verklaringen van de verdachte komen er in de kern op neer dat het geld dat hij bij zich had en het geld waarmee de sieraden zijn aangeschaft, afkomstig zijn van legale inkomsten uit zijn bedrijf in vastgoed en van de verkoop van zijn supermarkt in Israël. De verdachte heeft geen verifieerbare informatie of stukken overgelegd ter onderbouwing van deze inkomsten, en het had op zijn weg gelegen om dit wel te doen. Dat het rechtshulpverzoek waarmee het openbaar ministerie niettemin geprobeerd heeft om na te gaan wat de legale inkomsten van de verdachte zouden zijn in Israël niets heeft opgeleverd, doet daaraan niet af.
De verdachte heeft hiermee onvoldoende tegenwicht geboden aan de verdenking van witwassen en er was dan ook geen aanleiding voor nader onderzoek door het openbaar ministerie.
Er is op grond van het voorgaande geen andere conclusie mogelijk dan dat de genoemde ten laste gelegde voorwerpen onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn. Met uitzondering van de armband die aan de verdachte was meegegeven, komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde witwassen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Parketnummer 15/004598-22
1
Hij in de periode van 1 december 2021 tot en met 19 januari 2022 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet) een hoeveelheid van ongeveer 17,45 kilogram van een materiaal bevattende MDMA.
2
hij in de periode van 1 december 2021 tot en met 19 januari 2022 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van ongeveer 17,45 kilogram van een materiaal bevattende MDMA.
3
hij in de periode van 1 december 2021 tot en met 10 januari 2022 te Amstelveen opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van ongeveer 160 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
4
hij op 6 januari 2022 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, voorwerpen te weten:
  • een contant geldbedrag van 5.320 euro en
  • een armband met een getaxeerde nieuwwaarde van 9.500 euro en
  • een set oorbellen met een getaxeerde nieuwwaarde van ongeveer 2.200 euro
voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat die voorwerpen – onmiddellijk of middellijk – (mede) afkomstig waren uit enig (eigen) misdrijf.
Parketnummer 15/145379-22
1
hij in de periode van 1 december 2021 tot en met 19 januari 2022 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht (al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet) een hoeveelheid van ongeveer 12 kilogram van een materiaal bevattende 3-MMC.
2
hij in de periode van 1 december 2021 tot en met 19 januari 2022 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad een grote hoeveelheid van ongeveer 12 kg van een materiaal bevattende 3-MMC.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Parketnummer 15/004598-22
1
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod
2
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
3
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
4
witwassen
Parketnummer 15/145379-22
1
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod
2
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dan ook strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van de tijd die hij in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met het feit dat de verdachte in Nederland in voorarrest heeft gezeten, een voor hem vreemd land, en dat hij sinds de schorsing Nederland niet mag verlaten.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon en de draagkracht van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Aard en ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere drugsdelicten, waaronder het samen met anderen uitvoeren van ruim zeventien kilogram MDMA en twaalf kilogram 3-MMC. Een dergelijke substantiële hoeveelheid moet bestemd zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verdachte heeft zich hiermee begeven op het terrein van de internationale handel in verdovende middelen. De verdachte heeft hierbij zowel een organisatorische, coördinerende als een uitvoerende rol gespeeld. Het verhullen van de verdovende middelen in tafelbladen en een schaakbord heeft op geraffineerde wijze plaatsgevonden. Verdovende middelen zijn zeer schadelijke stoffen voor de gebruikers ervan. De handel in verdovende middelen leidt bovendien vaak, direct en indirect, tot andere vormen van criminaliteit, waaronder (ernstige) geweldscriminaliteit en misdrijven die een bedreiging zijn voor de integriteit van het financiële en economische verkeer.
De verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan witwassen. Het witwassen van geld en andere voorwerpen is een ondermijnende vorm van criminaliteit die het financiële en economische verkeer aantast. Witwassen draagt bij aan de instandhouding van criminaliteit; het dekt immers de onderliggende strafbare feiten af en faciliteert aldus andere – winstgevende – vormen van criminaliteit.
Gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten kan alleen een langdurige gevangenisstraf als passende straf worden aangemerkt.
Persoon van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 16 februari 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder in Nederland is veroordeeld.
Strafoplegging
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van 65 maanden moet worden opgelegd.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank heeft bij beschikking van 3 oktober 2022 de voorlopige hechtenis van de verdachte geschorst tot aan de datum van de einduitspraak. De officier van justitie heeft gevorderd de voorlopige hechtenis te laten herleven, terwijl de raadsman van de verdachte heeft betoogd dat de verdachte de uitkomst van een eventueel hoger beroep in vrijheid moet kunnen afwachten.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte te verlengen.. Gelet op dit vonnis zijn de ernstige bezwaren zoals die golden ten tijde van het opleggen van het bevel voorlopige hechtenis nog onverkort aanwezig. Verder acht de rechtbank ook de grond waarop de voorlopige hechtenis rust, het recidivegevaar als bedoeld in artikel 67a lid 2 sub 2 Sv, nog steeds aanwezig. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de verdachte ook in detentie nog is doorgegaan met de handel en uitvoer van verdovende middelen.
Aangezien de rechtbank aan de verdachte een langdurige gevangenisstraf oplegt, prevaleert in dit geval, gelet ook op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten, het strafvorderlijk belang van herleving van de voorlopige hechtenis boven het persoonlijk belang van de verdachte om de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in vrijheid af te wachten zolang het vonnis niet onherroepelijk is geworden.. Namens de verdachte zijn geen bijzondere, zwaarwichtige persoonlijke belangen aangevoerd of anderszins gebleken die zwaarder wegen dan de belangen van de samenleving. De voorlopige hechtenis van de verdachte dient daarom te herleven.

7.Verbeurdverklaring

De rechtbank is van oordeel dat de onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten een armband (goednummer 22-01348-9), oorbellen (goednummer 22-01348-10) en een geldbedrag van 5.320 euro, dienen te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het onder 4 (parketnummer 15/004598-22) bewezen verklaarde feit met betrekking tot die voorwerpen, die aan de verdachte toebehoren, zijn begaan of voorbereid.
8. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat het onder de verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een armband (goednummer 22-001348-8), dient te worden teruggegeven aan [rechthebbende] (geboren op [geboortedatum] , [adres] ), aangezien die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
33, 33a, 47, 55, 57, 420bis van het Wetboek van Strafrecht,
2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
65 [vijfenzestig] maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd:
  • een armband (goednummer 22-01348-9);
  • oorbellen (goednummer 22-01348-10);
  • een geldbedrag van 5.320 euro.
Gelast de teruggave aan [rechthebbende] (geboren op [geboortedatum] , [adres] ) van een armband (goednummer 22-001348-8).
Verstaat dat de schorsing van de voorlopige hechtenis, die bij beschikking van 3 oktober 2022 van de rechtbank is bevolen, is geëindigd.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr G.F.H. Lycklama à Nijeholt, voorzitter,
mr. J.J. Roos en mr. A.R.A.R. Sitaldin, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. H.S. Singeling,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 april 2023.