ECLI:NL:RBNHO:2023:3884

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 maart 2023
Publicatiedatum
28 april 2023
Zaaknummer
15/151921-22, 15/109467-22, 15/092690-22 en 15/105268-22 (P) (gev.)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en winkeldiefstal met huisverbod overtreding

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 14 maart 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot zware mishandeling en winkeldiefstal. De verdachte heeft op 18 juni 2022 met haar auto op een agent en haar echtgenoot ingereden, terwijl zij hen met een stopteken probeerden te stoppen. De verdachte reed met een snelheid van ongeveer 30 km/h en maakte een abrupte stuurbeweging, waardoor zij beide slachtoffers raakte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de slachtoffers. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstallen in april en mei 2022, waarbij zij goederen heeft weggenomen uit winkels met het oogmerk om deze wederrechtelijk toe te eigenen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 361 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en ambulante behandeling. De vordering van de benadeelde partij, een agent die slachtoffer was van de poging tot zware mishandeling, is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van € 250,- voor immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/151921-22, 15/109467-22, 15/092690-22 en 15/105268-22 (P) (gev.)
Uitspraakdatum: 14 maart 2023
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 19 september 2022 en 28 februari 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres] ,
thans gedetineerd in P.I. [detentieadres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. J.A. Huibers en van hetgeen de verdachte en haar raadsman, mr. T.H. Kapinga, advocaat te Zaandam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Ten aanzien van parketnummer 15/092690-22:
zij op of omstreeks 13 april 2022 te Uitgeest diverse winkelgoederen (waaronder 8 wijntjes (St. Creek Shiraz.verd) en/of mondwater), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan de Dekamarkt, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Ten aanzien van parketnummer 15/105268-22:
zij als degene aan wie door of namens de burgemeester met toepassing van de Wet tijdelijk huisverbod een huisverbod was gegeven, derhalve als uithuisgeplaatste, op of omstreeks 26 april 2022 te Uitgeest, in strijd met dat huisverbod de in dit verbod genoemde woning, gelegen aan [adres] , heeft betreden en/of zich in en/of in nabijheid van die woning heeft opgehouden en/of contact heeft opgenomen met één of meer van de in dat huisverbod genoemde personen;
Ten aanzien van parketnummer 15/109467-22:
zij op of omstreeks 2 mei 2022 te Haarlem, in elk geval in Nederland, (Pall Mall) Shag, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan Albert Heijn, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Ten aanzien van parketnummer 15/151921-22:
Feit 1:
primair:
zij, op of omstreeks 18 juni 2022 te Uitgeest, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] (hoofdagent van politie Noord-Holland-Noord) gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, als bestuuder met een personenauto op hem is ingereden (met een geschatte snelheid van ongeveer 30 km/uur) en/of een abrupte stuurbeweging heeft gemaakt in zijn richting, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
zij, op of omstreeks 18 juni 2022 te Uitgeest, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door opzettelijk dreigend als bestuurder van een personenauto met aanzienlijke snelheid in de richting van die [slachtoffer 1] te rijden;
Feit 2:
primair:
zij, op of omstreeks 18 juni 2022 te Uitgeest, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, als bestuurder met een personenauto op hem is ingereden en/of in zijn richting heeft gestuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
zij, op of omstreeks 18 juni 2022 te Uitgeest, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door opzettelijk dreigend als bestuurder van een personenauto met aanzienlijke snelheid in de richting van die [slachtoffer 2] te rijden;
Feit 3:
zij, op of omstreeks 18 juni 2022 te Beverwijk en/of Haarlem, in elk geval in Nederland, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto (met kenteken [kenteken] ) te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en/of aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder parketnummers 15/092690-22, 15/105268-22, 15/409467-22 ten laste gelegde feiten en de onder parketnummer 15/151921-22 ten laste gelegde feiten 1 en 2 primair, en feit 3.
3.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit om de verdachte vrij te spreken van het onder parketnummer 15/092690-22 ten laste gelegde feit, omdat het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening ontbreekt.
De verdediging heeft wat betreft het onder parketnummer 15/105268-22 ten laste gelegde feit en het onder parketnummer 15/151921-22 ten laste gelegde feit 3 geen verweer gevoerd ten aanzien van het bewijs.
De verdediging heeft zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd wat betreft de bewezenverklaring van het onder parketnummer 15/409467-22 ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van de onder parketnummer 15/151921-22 ten laste gelegde feiten 1 en 2 heeft de verdediging verzocht de verdachte integraal vrij te spreken. De verdachte heeft agent [slachtoffer 1] niet gezien en wilde de heer [slachtoffer 2] niet raken.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder parketnummers 15/092690-22, 15/105268-22, 15/409467-22 ten laste gelegde feiten en de onder parketnummer 15/151921-22 ten laste gelegde feiten 1 en 2 primair, en feit 3, op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van parketnummer 15/092690-22:
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte acht wijnflesjes, mondwater en een tandenborstel in haar tas heeft gestopt en vervolgens voorbij de kassa is gelopen zonder deze goederen af te rekenen. Naar de uiterlijke verschijningsvorm is dit handelen van de verdachte gericht geweest op het wegnemen van deze goederen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. De verklaring van de verdachte dat zij de mogelijkheid niet heeft gekregen om de goederen af te rekenen, acht de rechtbank niet aannemelijk nu de verdachte deze goederen in haar tas had gestopt en één ander goed wel heeft afgerekend.
Ten aanzien van parketnummer 15/151921-22:
Voor een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde feiten 1 en 2 is vereist dat de verdachte opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , minst genomen in voorwaardelijke vorm.
De rechtbank stelt voorop dat geen bewijs voorhanden is dat de verdachte haar gedragingen doelbewust heeft gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Er is dus geen sprake van vol opzet. De vraag waarvoor de rechtbank zich vervolgens ziet gesteld, is of de verdachte voorwaardelijk opzet had.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg, zoals hier zwaar lichamelijk letsel, is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo'n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
De rechtbank stelt op basis van het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisant [slachtoffer 1] , de aangiften van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] alsmede de camerabeelden het volgende vast. De verdachte reed als de bestuurder van een personenauto op een woonerf met een snelheid van ongeveer 30 kilometer per uur richting de twee aangevers. Zij verminderde haar snelheid niet. Zij had met beide aangevers oogcontact, terwijl beide aangevers haar middels een stopteken maanden om te stoppen. De verdachte reed door en maakte een abrupte stuurbeweging richting de verbalisant en heeft beide aangevers geraakt. In deze bewijsmiddelen ligt besloten dat, anders dan door de verdediging gesteld, de verdachte beide aangevers heeft gezien.
De rechtbank is van oordeel dat naar algemene ervaringsregels het met een personenauto met een snelheid van 30 kilometer op personen inrijden de aanmerkelijke kans oplevert dat deze personen zwaar lichamelijk letsel oplopen. De vraag is dan vervolgens of de verdachte deze aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard. De rechtbank is, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van het rijgedrag van de verdachte, van oordeel dat hier sprake van is. Door met deze snelheid op de aangevers in te rijden, kan het niet anders zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard dat zij zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen. De verdachte heeft dus voorwaardelijk opzet gehad. Alleen door het opzij springen van [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] is een aanrijding met zwaar lichamelijk letsel voorkomen.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Ten aanzien van parketnummer 15/092690-22:
zij op 13 april 2022 te Uitgeest diverse winkelgoederen (waaronder 8 wijntjes en mondwater), die geheel aan de Dekamarkt toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Ten aanzien van parketnummer 15/105268-22:
zij als degene aan wie door of namens de burgemeester met toepassing van de Wet tijdelijk huisverbod een huisverbod was gegeven, derhalve als uithuisgeplaatste, op 26 april 2022 te Uitgeest, in strijd met dat huisverbod van de in dit verbod genoemde woning, gelegen aan [adres] , zich in nabijheid van die woning heeft opgehouden;
Ten aanzien van parketnummer 15/109467-22:
zij op 2 mei 2022 te Haarlem, (Pall Mall) Shag, dat geheel aan Albert Heijn toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Ten aanzien van parketnummer 15/151921-22:
Feit 1:
zij op 18 juni 2022 te Uitgeest ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] (hoofdagent van politie Noord-Holland-Noord) gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, als bestuurder met een personenauto op hem is ingereden (met een geschatte snelheid van ongeveer 30 km/uur) en een abrupte stuurbeweging heeft gemaakt in zijn richting, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2:
zij op 18 juni 2022 te Uitgeest ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, als bestuurder met een personenauto op hem is ingereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 3:
zij op 18 juni 2022 te Beverwijk als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto (met kenteken [kenteken] ) te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van parketnummer 15/092690-22:
diefstal
Ten aanzien van parketnummer 15/105268-22:
als uithuisgeplaatste handelen in strijd met een met toepassing van artikel 2, eerste lid, van de Wet tijdelijk huisverbod, gegeven huisverbod.
Ten aanzien van parketnummer 15/109467-22:
diefstal
Ten aanzien van parketnummer 15/151921-22:
poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd
overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 361 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, met aftrek van de tijd die zij reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Wat betreft de op te leggen bijzondere voorwaarden heeft de officier van justitie aansluiting gezocht bij de voorstellen van de reclassering. De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank deze bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zal verklaren. Ten slotte heeft de officier van justitie gevorderd een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 24 maanden.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat het, ten tijde van de gehele ten laste gelegde periode, niet goed ging met de verdachte vanwege het overlijden van haar vader, haar relatie en haar drankprobleem. De verdachte is daarom verminderd toerekeningsvatbaar.
Voorts heeft de raadsman verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Gelet daarop duurt de voorlopige hechtenis al te lang voort. De door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden kunnen opgelegd worden en de verdachte zal zich daaraan houden.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan de verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft in een periode van drie maanden zes strafbare feiten gepleegd. Op 18 juni 2022 heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door met haar auto in te rijden op een agent en op haar echtgenoot. Beide slachtoffers hebben geprobeerd de verdachte ervan te weerhouden om de auto te besturen, omdat zij vermoedden dat de verdachte onder invloed van alcohol achter het stuur was gekropen. De verdachte heeft niet alleen de stoptekens van de politie genegeerd, maar heeft de agent en haar echtgenoot ook daadwerkelijk met de auto geraakt. De slachtoffers konden gelukkig nog wegspringen, zodat, ondanks het handelen van de verdachte, ernstiger letsel voorkomen kon worden. Door zo te handelen heeft de verdachte een ernstig risico genomen dat meerdere personen zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen en heeft zij inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan. De verdachte is vervolgens weggereden en heeft na haar aanhouding geweigerd mee te werken aan een ademanalyse. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstallen en heeft zij een huisverbod overtreden.
De persoon van de verdachte
Uit het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 2 december 2022, blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het over de verdachte uitgebrachte psychologisch rapport gedateerd 22 november 2022, opgemaakt door C. Pronk, GZ-psycholoog. Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
Bij betrokkene is sprake van zwakbegaafdheid, een stoornis in alcohol gebruik (nu in vroege remissie en in een gereguleerde omgeving). Daarnaast is er sprake van een lichte depressieve stoornis, nu in volledige remissie. Deze psychische stoornissen en de zwakbegaafdheid waren aanwezig tijdens het plegen van alle ten laste gelegde feiten. Hoewel er sprake is van zwakbegaafdheid, verslavingsproblematiek (alcohol, in vroege remissie, in een gereguleerde omgeving, ernstig) en een depressieve stoornis (eenmalig, licht, nu in volledige remissie) kunnen er door de volledig ontkennende houding van betrokkene geen uitspraken worden gedaan over een eventuele doorwerking. Er kan onvoldoende worden beargumenteerd of en hoe de problematiek heeft doorgewerkt in de tenlastegelegde feiten. Door haar ontkennende houding bij zowel het bespreken van de inhoud van de tenlasteleggingen, als bij het bespreken van haar psychische problematiek tijdens deze tenlasteleggingen wordt onvoldoende helder of en hoe deze invloed op elkaar hadden. Gezien dat er geen verband werd gevonden, wordt er vanuit gedragsdeskundig oogpunt geen interventieadvies gegeven.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 24 januari 2023 van [reclasseringswerkster] als reclasseringswerkster verbonden aan GGZ Reclassering Inforsa Hilversum. De reclassering schat het risico op recidive in als gemiddeld en adviseert een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname) en meewerken aan middelencontrole.
Toerekeningsvatbaarheid
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is. Uit de inhoud van voornoemde rapporten blijkt echter niet dat hier een aanknopingspunt voor is. De deskundige heeft zich hierover niet kunnen uitlaten als gevolg van de door de verdachte ingenomen proceshouding. Nu er geen advies ligt om de feiten de verdachte verminderd toe te rekenen en dat wat de verdediging heeft aangevoerd hier ook niet toe noopt, acht de rechtbank de verdachte volledig toerekeningsvatbaar.
De op te leggen straf
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van 361 dagen moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan, 90 dagen, vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat de verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast acht de rechtbank een meldplicht, ambulante behandeling en het meewerken aan middelencontrole noodzakelijk. Voorwaarden van die strekking zullen zoals geadviseerd aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
De gevorderde onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 24 maanden zal de rechtbank afwijzen. De rechtbank overweegt hierbij dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een overtreding van de Wegenverkeerwet 1994 en blijkens het dossier het rijbewijs van de verdachte reeds is ingevorderd.
Dadelijke uitvoerbaarheid voorwaardenDe verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van meer personen, te weten een verbalisant en haar echtgenoot. Gelet op de verslavingsproblematiek van de verdachte is de rechtbank van oordeel dat ernstig rekening moet worden gehouden met het risico dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan, als zij niet begeleid wordt door de reclassering. Om dat te voorkomen zal de rechtbank bevelen dat de bijzondere voorwaarden en het daarop uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 575,00 ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het onder parketnummer 15-151921-22 onder 1 primair ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, gelet op de door hem bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk verklaard moet worden, vanwege een onvolledige onderbouwing.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat een vergoeding van de immateriële schade rechtstreeks voortvloeit uit het onder parketnummer 15-151921-22 feit 1 primair bewezenverklaarde en tot een bedrag van € 250,- billijk voorkomt. De vordering zal derhalve in zoverre worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 juni 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank zal hetgeen meer of anders is gevorderd, afwijzen.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden begroot op nihil.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes, onder parketnummer 15-151921-22 feit 1 primair bewezenverklaarde, handelen (kort gezegd: poging tot zware mishandeling) aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 36f, 45, 57, 60, 62, 302, 310 van het Wetboek van Strafrecht;
2 en 11 van de Wet tijdelijk huisverbod;
163 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
361 (driehonderdéénenzestig) dagen. Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
90 (negentig) dagen nietten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van
2 (twee) jaren.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als
bijzondere voorwaarden:
  • meldplicht: de verdachte meldt zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Fivoor [adres] . De verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren.
  • ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname): de verdachte werkt mee aan diagnostiek en laat zich behandelen omtrent haar impulsbeheersingsproblematiek, emotioneel welzijn en middelengebruik bij Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geef voor de behandeling. Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal de verdachte zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt.
  • meewerken aan middelencontrole: de verdachte werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak en hoelang de verdachte wordt gecontroleerd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid, Sr uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 1]geleden schade tot een bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro)als vergoeding voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf
18 juni 2022tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 1] , voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer 1]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
5 (vijf) dagengijzeling en bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
18 juni 2022tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
stelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.R.A.R. Sitaldin, voorzitter,
mr. C.S. Schoorl en mr. C.H. de Jonge van Ellemeet, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier, mr. J. Dommershuijzen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 maart 2023.