ECLI:NL:RBNHO:2023:3883

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
14 maart 2023
Publicatiedatum
28 april 2023
Zaaknummer
15/223682-22
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor seksueel misbruik van een minderjarige vriend van de zoon van de verdachte met heimelijk opgenomen gesprek als bewijs

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 14 maart 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van seksueel misbruik van een destijds minderjarige vriend van zijn zoon. De tenlastelegging omvatte ontuchtige handelingen die plaatsvonden tussen 1 januari 2000 en 23 februari 2003 in Haarlem. De verdachte heeft ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan de beschuldigingen, maar de rechtbank heeft op basis van de verklaringen van de aangever en een heimelijk opgenomen gesprek tussen de verdachte en de aangever, dat als bewijs is ingebracht, geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangever, die op het moment van de feiten minderjarig was, betrouwbaar heeft verklaard over de seksuele handelingen die de verdachte met hem heeft gepleegd. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarbij de tijd in voorarrest in mindering wordt gebracht. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die immateriële schade heeft geleden als gevolg van het misbruik. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de immateriële schade is vastgesteld op € 5.000,00, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook de schadevergoedingsmaatregel opgelegd, waarbij de verdachte verplicht is tot betaling aan de Staat in geval van niet-betaling aan de benadeelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Team Straf, zittingsplaats Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/223682-22
Uitspraakdatum: 14 maart 2023
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 28 februari 2023 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1954 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het [adres] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. L.E. Stroink en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S.J. van der Aart, advocaat te Koog aan de Zaan, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen omstreeks de periode van 1 januari 2000 tot en met 23 februari 2003 te Haarlem, in elk geval in Nederland telkens met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , immers heeft verdachte
- zijn, verdachtes, penis in de mond en/of anus van die [slachtoffer] gebracht en/of geduwd en/of gehouden en/of
- de penis van die [slachtoffer] in zijn, verdachtes, mond gehad.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Beoordeling van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat.
3.3.2
Bewijsmotivering
De verdachte heeft ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan het ten laste gelegde feit. Hij heeft verklaard dat hij zich binnen de ten laste gelegde periode één grensoverschrijdende gedraging met de aangever kan herinneren, namelijk dat hij het geslachtsdeel van de aangever heeft geschoren.
De betrouwbaarheid van de verklaringen van aangever
De aangever heeft pas 21 jaar na het ten laste gelegde feit aangifte gedaan. Dit maakt dat de rechtbank behoedzaam met de aangifte omgaat. De rechtbank acht de aangifte anders dan door de raadsvrouw is bepleit betrouwbaar. De aangever heeft in zijn aangifte concreet, consistent en authentiek verklaard over ontuchtige handelingen die de verdachte met hem heeft gepleegd en de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten in het dossier dat de verklaring van de aangever gekleurd zou zijn door de door de raadsvrouw aangevoerde omstandigheden, te weten het tijdsverloop en trauma’s van de aangever, die geen verband houden met het ten laste gelegde. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van de aangever betrouwbaar en bruikbaar is voor het bewijs.
Steunbewijs
Op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, niet uitsluitend worden aangenomen op grond van de verklaring van één getuige. Deze bepaling heeft betrekking op de tenlastelegging als geheel en niet op elk onderdeel daarvan. Zij beoogt de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat artikel 342, tweede lid, Sv de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Zedenzaken kenmerken zich doorgaans door het feit dat bij de vermeende seksuele handelingen slechts twee personen aanwezig zijn, in dit geval de verdachte en de aangever, een destijds minderjarige schoolvriend van zijn zoon. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad kan echter worden afgeleid dat de verklaring van de aangever indien deze voldoende wordt ondersteund door een ander bewijsmiddel, voldoende bewijs kan opleveren. Er mag daarbij geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband tussen de verklaring van aangever en het steunbewijs. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
Op 13 oktober 2021 heeft de aangever samen met de verdachte een wandeling gemaakt. Het gesprek wat zij tijdens deze wandeling hebben gevoerd, is door de aangever heimelijk met zijn telefoon opgenomen. Dit gesprek is vervolgens woordelijk uitgewerkt door een schrijftolk en in een verslag als proces-verbaal van bevindingen aan het dossier toegevoegd. Aangezien dat wat de verdachte tijdens dit gesprek heeft gezegd dus op een bijzondere manier onderdeel is geworden van het dossier, beoordeelt de rechtbank ook zijn verklaring met een zekere behoedzaamheid.
De verdachte heeft verklaard dat hij het gesprek met de aangever als intimiderend heeft ervaren. De aangever zou een erg agressieve houding jegens de verdachte hebben ingenomen. De verdachte voelde zich zodanig bedreigd en onder druk gezet, dat hij voor de aangever bevredigende antwoorden heeft gegeven. De rechtbank acht dit niet aannemelijk. De woordelijke uitwerking van het gesprek biedt namelijk geen steun voor de door de verdachte gestelde druk en dreiging vanuit de aangever. De rechtbank betrekt daarbij voorts dat de verdachte aan het einde van het gesprek zelf voorstelt om nogmaals af te spreken, als de aangever daar behoefte aan heeft. Die tweede afspraak heeft ook plaatsgevonden. Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, is de rechtbank daarom van oordeel dat de woordelijke uitwerking van het heimelijk opgenomen gesprek betrouwbaar en bruikbaar is voor het bewijs.
De verdachte heeft verklaard dat daar waar hij in het gesprek met de aangever heeft gesproken over “seks”, de verdachte steeds het éénmalig scheren van het geslachtsdeel van de aangever heeft bedoeld. De rechtbank acht die verklaring van de verdachte ongeloofwaardig en overweegt daartoe als volgt. Tijdens het gesprek antwoordt de verdachte bevestigend op de vraag van de aangever of hij de enige jongeman van 13 á 14 jaar is met wie de verdachte seks heeft gehad op die leeftijd. De verdachte geeft aan dat zeker te weten. Op de vraag of de verdachte zich kan voorstellen dat het ontzettend slopend voor de aangever is om op willekeurig momenten een flits voor zich te zien waarin hij de verdachte moet pijpen, antwoordt de verdachte dat hij dat snapt. Op de vraag van de aangever of de verdachte zich 4 of 5 keren kan herinneren, antwoordt de verdachte dat hij zich één keer kan herinneren, bij [straatnaam] . Daarbij geeft de verdachte aan dat hij zich de kamer ook kan herinneren, namelijk een kamer met blauwe vloerbedekking. Gelet op de inhoud van het gesprek kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat het gesprek ging over seksueel misbruik van de aangever, en dat dit ook voor de verdachte duidelijk was. Dat het gesprek betrekking zou hebben op het éénmalig scheren van het geslachtsdeel van de aangever kan uit de inhoud van het gesprek niet worden afgeleid. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de verdachte op 13 oktober 2021 tegenover de aangever heeft erkend dat hij eenmaal seksuele handelingen met hem heeft verricht en dat de aangifte in zoverre voldoende steun vindt in het verslag van het opgenomen gesprek.
De rechtbank verwerpt het door de raadsvrouw gevoerde verweer dat niet bewezen kan worden dat het seksueel misbruik in de ten laste gelegde periode heeft plaatsgevonden. Hoewel de rechtbank niet precies kan vaststellen wanneer het seksueel misbruik heeft plaatsgevonden, gaat de rechtbank uit van de periode zoals door de aangever is verklaard, namelijk de periode waarin de aangever jonger dan 16 jaar was, (net) op de middelbare school zat en regelmatig bij de verdachte in de woning op [straatnaam] over de vloer kwam.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte zich in de ten laste gelegde periode eenmalig schuldig heeft gemaakt aan de in de tenlastelegging vermelde handelingen. Nu de aangever over de andere momenten waarop ontuchtige handelingen zouden hebben plaatsgevonden weinig specifieke details heeft genoemd en zijn verklaring op die punten onvoldoende ondersteund wordt door ander (steun)bewijs, is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte zich op meerdere tijdstippen schuldig heeft gemaakt aan seksueel misbruik van de aangever.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op een tijdstip in de periode van 1 januari 2000 tot en met 23 februari 2003 te Haarlem, met [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum] ), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , immers heeft verdachte
- zijn, verdachtes, penis in de mond en anus van die [slachtoffer] gebracht en
- de penis van die [slachtoffer] in zijn, verdachtes, mond gehad.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.

5.Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

6.Motivering van de sanctie

6.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om in strafmatigende zin mee te wegen dat het feit zich meer dan twintig jaar geleden heeft voorgedaan, in een periode waarin sprake was van een andere tijdgeest en strafmaat. Voorts heeft de raadsvrouw verzocht rekening te houden met de omstandigheid dat de verdachte nooit eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld en met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Na zijn aanhouding heeft hij tijdens zijn verblijf in de politiecel een paniekaanval gehad en ervaart sindsdien ernstige angstklachten. De psycholoog heeft deze klachten gekwalificeerd als PTSS. De verdachte wordt voor deze klachten medicamenteus behandeld en volgt psychotherapie. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou om die reden voor de verdachte bijzonder verstrekkende gevolgen hebben. Op grond van het voorgaande heeft de raadsvrouw verzocht om een voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf op te leggen.
6.3
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft een destijds minderjarige vriend van zijn zoon seksueel misbruikt. Daarbij is sprake geweest van het seksueel binnendringen van het lichaam. Het behoeft geen betoog dat de verdachte met zijn handelen de grenzen van het toelaatbare ernstig heeft overschreden. De verdachte heeft zich hierbij kennelijk geen rekenschap gegeven van het feit dat het slachtoffer weinig weerbaar was mede vanwege zijn thuissituatie, het grote leeftijdsverschil en het enorme verschil in zowel de lichamelijke als geestelijke ontwikkeling. De verdachte heeft slechts oog gehad voor de bevrediging van zijn eigen lustgevoelens en het slachtoffer het recht ontnomen zich onbedreigd in zijn eigen tempo en op zelf gekozen wijze seksueel te ontwikkelen. Met zijn handelen heeft de verdachte een ernstige en onaanvaardbare inbreuk gemaakt op zowel de lichamelijke als de psychische integriteit van het slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat jonge slachtoffers van dergelijk misbruik vaak te kampen hebben met verregaande psychische gevolgen. Dat is ook in deze zaak het geval, zo blijkt uit de toelichting op de vordering tot schadevergoeding en uit de door het slachtoffer ter zitting voorgedragen verklaring. Het slachtoffer leeft in een isolement, heeft geen vertrouwen meer in zichzelf en anderen, lijdt aan PTSS-klachten, en heeft gevoelens van depressiviteit, nachtmerries, herbelevingen en spanningen waar hij therapie voor krijgt. Kortom: het slachtoffer ondervindt nog dagelijks de gevolgen van het handelen van de verdachte. Ook neemt de rechtbank ten nadele van de verdachte in aanmerking dat hij door zijn ontkennende houding geen blijk heeft gegeven het laakbare van zijn handelen in te (willen) zien.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 13 januari 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 23 december 2022 van [reclasseringswerker] , als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland. De reclassering schat het risico op recidive als laag in en acht interventies en toezicht niet nodig.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd, acht de rechtbank geen andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. De rechtbank ziet in het tijdsverloop, het feit dat de verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld, de leeftijd en de psychische problematiek van de verdachte en in de omstandigheid dat de rechtbank - anders dan de officier van justitie - bewezen acht dat sprake is geweest van eenmalig seksueel misbruik, aanleiding ten voordele van de verdachte af te wijken van de straf zoals door de officier van justitie is gevorderd. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 31.925,00 ingediend tegen de verdachte wegens materiële (€ 1.925,00) en immateriële schade
(€ 30.000,00) die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gestelde materiële schade bestaat uit kosten voor het eigen risico van de zorgverzekering.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de gestelde materiële schade volledig toe te wijzen en voor wat betreft de immateriële schade tot een bedrag van € 20.000,00 toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering, nu is verzocht de verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde feit. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van de gevorderde materiële schadevergoeding uit de overgelegde overzichten niet is komen vast te staan dat het eigen risico over de genoemde jaren is verbruikt als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde feit. De raadsvrouw heeft verzocht de benadeelde partij ten aanzien van de gevorderde materiële kosten daarom niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding subsidiair op het standpunt gesteld dat onvoldoende vast is komen te staan in welke mate het ten laste gelegde feit de oorzaak is van de PTSS-klachten en in hoeverre andere gebeurtenissen daarin een rol hebben gespeeld. Uit de verklaring van de psycholoog blijkt dat sprake is van meerdere traumatiserende gebeurtenissen in het leven van de benadeelde partij, waarvan het vermeende seksueel misbruik er één is, maar niet de enige. De raadsvrouw heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering omdat nader onderzoek daarnaar een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de vordering – gelet op wat in vergelijkbare zaken wordt toegewezen – aanzienlijk gematigd dient te worden.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de gevorderde materiële schadevergoeding is de rechtbank van oordeel dat uit de bij de vordering gevoegde declaratieoverzichten niet vastgesteld kan worden of het gehele eigen risico is aangewend als gevolg van het ten laste gelegde feit. Nu onvoldoende onderbouwd is welke kosten verband houden met het ten laste gelegde feit zal de rechtbank dit deel van de vordering afwijzen.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding oordeelt de rechtbank als volgt. Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Uit het bij de vordering gevoegde schrijven van de psycholoog volgt dat bij de benadeelde partij sprake is van meervoudig trauma. Dat wil zeggen dat er sprake is geweest van meerdere verschillende en zich herhalende traumatiserende gebeurtenissen. De rechtbank kan om die reden niet vaststellen dat het trauma enkel het gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal de vergoeding van de immateriële schade daarom naar billijkheid begroten op € 5.000,00, gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De rechtbank heeft daarbij gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij, in het licht van de bedragen aan immateriële schadevergoeding die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 februari 2003 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank zal hetgeen meer is gevorderd, afwijzen.
Daarnaast dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes handelen [kort gezegd: seksueel misbruik] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
- 36f en 245 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
6 maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 5.000,00bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt de verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf
23 februari 2003tot aan de dag der algehele voldoening, aan
[slachtoffer], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst af het meer of anders gevorderde.
Legt de verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer
[slachtoffer]de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 5.000,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
60 dagen gijzelingen bepaalt dat het te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
23 februari 2003tot aan de dag der algehele voldoening. De toepassing van de gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.S. Schoorl, voorzitter,
mr. C.H. de Jonge van Ellemeet en mr. A.R.A.R. Sitaldin, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers, mr. J. Dommershuijzen en mr. M.N. de Bruijn,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 maart 2023.