Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.De procedure
- het tussenvonnis van 25 januari 2023
- de aanvullende productie 11 van de zijde van [eiser/verweerder]
- de aanvullende producties 9 t/m 11 van de zijde van [gedaagde/eiseres]
- de mondelinge behandeling van 16 maart 2023, waarvan de griffier aantekeningen heeft bijgehouden
- de aantekeningen ter zitting van mr. Schellevis (kantoorgenoot van mr. Vlaar) namens [eiser/verweerder]
- de pleitaantekeningen van mr. Veerman namens [gedaagde/eiseres].
2.Feiten
Indien de samenleving tussen partijen wordt beëindigd anders dan door overlijden;
Het ingevolge het vorenstaande voor deling in aanmerking komende bedrag wordt berekend door de waarde van de woning op het sub 2. bedoelde moment te verminderen met de verkrijgingsprijs en de sub 12. genoemde vergoeding.
Onder “waarde” wordt in de situaties zoals vermeld is sub 2.a en sub 2.c. verstaan de waarde in het economisch verkeer in onbewoonde (vrije) staat. (…)
Onder “verkrijgingsprijs” als bedoeld in lid 4 wordt verstaan de waarde van de woning op heden, welke door partijen bij dezen wordt vastgesteld op driehonderd vijftig duizend euro (€ 350.000,00).
Het krachtens het hiervoor bepaalde uit te keren bedrag zal door de verschenen persoon onder 2 genoemd aan de verschenen persoon onder 1 genoemd worden uitgekeerd binnen drie maanden na het sub 2 bedoelde moment. (…)
Indien door de verschenen persoon onder 1 genoemd aflossingen zijn gedaan op een (hypothecaire) geldlening met betrekking tot de woning bestaat er een vordering van de verschenen persoon onder 1 genoemd op de verschenen persoon onder 2 genoemd ter grootte van het bedrag van de aflossingen. De vordering is pas opeisbaar op de sub 2 bedoelde momenten. (…)
3.Het geschil
in conventie
4.De beoordeling in conventie en in reconventie
bedragen welke uit privé-vermogen ten behoeve van onderhoud, de aanbouw en de verbouw van voormeld woonhuis worden geïnvesteerd- en niet
zijngeïnvesteerd ‑ leidt de uitleg van deze bepaling tot de conclusie dat zij geen grond biedt voor een vordering van [eiser/verweerder] in verband met investeringen van vóór het tot stand komen van de samenlevingsovereenkomst. Dat geldt te meer nu in verband met de investering van [gedaagde/eiseres] in de aanschaf van de woning wèl expliciet rekening is gehouden in de samenlevingsovereenkomst (zie 2.3 punt 12).