ECLI:NL:RBNHO:2023:3849

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
26 april 2023
Zaaknummer
C/15/331549 / HA ZA 22-539
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van samenwoning en verjaring van vorderingen in verband met investeringen in de woning

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Noord-Holland op 26 april 2023, betreft het een geschil tussen twee partijen die een affectieve relatie hebben gehad en samenwoonden van 1 juli 2008 tot 25 augustus 2021. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.G.M. Vlaar, vordert onder andere de vaststelling van de wijze van verdeling van gezamenlijke goederen, waaronder de inboedel en de verkoopopbrengst van een auto, alsook een vergoeding voor investeringen in de woning van de gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.C.I. Veerman.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de partijen een samenlevingsovereenkomst hebben gesloten waarin bepalingen zijn opgenomen over vergoedingsrechten en waardeverrekening van de woning. De eiser heeft een bedrag van € 20.000,- overgemaakt aan de gedaagde voor de aflossing van de hypotheek, wat door de gedaagde wordt betwist. De rechtbank oordeelt dat de vordering van de eiser tot terugbetaling van dit bedrag niet is verjaard, omdat deze pas opeisbaar werd na de beëindiging van de samenleving.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de vordering van de eiser tot vergoeding van investeringen in de woning is verjaard, omdat deze vorderingen zijn gedaan na de verjaringstermijn van vijf jaar. De rechtbank heeft de gedaagde veroordeeld tot betaling van verschillende bedragen aan de eiser, waaronder een bedrag van € 3.928,58 en € 20.000,-, en heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
Zittingsplaats Haarlem
zaaknummer / rolnummer: C/15/331549 / HA ZA 22-539
Vonnis van 26 april 2023
in de zaak van
[eiser/verweerder],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. P.G.M. Vlaar te Hoorn Nh,
tegen
[gedaagde/eiseres],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. J.C.I. Veerman te Volendam.
Partijen zullen hierna [eiser/verweerder] en [gedaagde/eiseres] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 25 januari 2023
  • de aanvullende productie 11 van de zijde van [eiser/verweerder]
  • de aanvullende producties 9 t/m 11 van de zijde van [gedaagde/eiseres]
  • de mondelinge behandeling van 16 maart 2023, waarvan de griffier aantekeningen heeft bijgehouden
  • de aantekeningen ter zitting van mr. Schellevis (kantoorgenoot van mr. Vlaar) namens [eiser/verweerder]
  • de pleitaantekeningen van mr. Veerman namens [gedaagde/eiseres].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad en vanaf 1 juli 2008 met elkaar samengewoond.
2.2.
Op 4 februari 2013 heeft [eiser/verweerder] een bedrag van € 20.000,- overgemaakt naar de bankrekening van [gedaagde/eiseres]. In de omschrijving bij deze overboeking staat: ‘aflossen hypotheek’.
2.3.
Op 12 juni 2014 hebben partijen een samenlevingsovereenkomst gesloten.
In de samenlevingsovereenkomst staat, voor zover van belang:
‘VERGOEDINGSRECHTEN
Indien aan het vermogen van een partij een waarde is onttrokken ten behoeve van de andere partij, heeft deze jegens de andere partij recht op een vergoeding gelijk aan de waarde ten tijde van de onttrekking. Het bedrag is direct opeisbaar, tenzij redelijkheid en billijkheid zich tegen directe opeisbaarheid verzetten.
(…)
WAARDEVERREKENING WONING
Partijen komen overeen om de waardevermeerdering die tijdens de samenwoning optreedt met betrekking tot de door partijen tezamen bewoonde woning aan de [adres], die bij de aanvang van de samenwoning zijnde één juli tweeduizend acht eigendom is van de verschenen persoon onder 2 genoemd, mevrouw [gedaagde/eiseres] voornoemd, te delen. (…)
Partijen verklaren voorts met betrekking tot bovenstaande waardeverrekening het navolgende te zijn overeengekomen:
De meerwaarde van deze woning zal door hen bij helfte worden gedeeld omdat zij met ingang van het hierna te noemen tijdstip beiden (zullen) bijdragen in de kosten van bewoning en/of onderhoud en/of verbetering van de woning.
De verplichting tot deling zal bestaan:
a.
Indien de samenleving tussen partijen wordt beëindigd anders dan door overlijden;
(…)
4.
Het ingevolge het vorenstaande voor deling in aanmerking komende bedrag wordt berekend door de waarde van de woning op het sub 2. bedoelde moment te verminderen met de verkrijgingsprijs en de sub 12. genoemde vergoeding.
5.
Onder “waarde” wordt in de situaties zoals vermeld is sub 2.a en sub 2.c. verstaan de waarde in het economisch verkeer in onbewoonde (vrije) staat. (…)
De waarde zal worden vastgesteld door partijen in onderling overleg en bij gebreke van een overeenstemming daaromtrent door een in onderling overleg aan te wijzen deskundige (…).
6.
Onder “verkrijgingsprijs” als bedoeld in lid 4 wordt verstaan de waarde van de woning op heden, welke door partijen bij dezen wordt vastgesteld op driehonderd vijftig duizend euro (€ 350.000,00).
(…)
8.
Het krachtens het hiervoor bepaalde uit te keren bedrag zal door de verschenen persoon onder 2 genoemd aan de verschenen persoon onder 1 genoemd worden uitgekeerd binnen drie maanden na het sub 2 bedoelde moment. (…)
9.
Indien door de verschenen persoon onder 1 genoemd aflossingen zijn gedaan op een (hypothecaire) geldlening met betrekking tot de woning bestaat er een vordering van de verschenen persoon onder 1 genoemd op de verschenen persoon onder 2 genoemd ter grootte van het bedrag van de aflossingen. De vordering is pas opeisbaar op de sub 2 bedoelde momenten. (…)
(…)
11. (…) Tevens worden de bedragen welke uit privé-vermogen ten behoeve van onderhoud, de aanbouw en de verbouw van voormeld woonhuis worden geïnvesteerd, in mindering gebracht op voormelde meerwaarde. Deze bedragen zullen aan de partij die deze ten laste van zijn of haar privé-vermogen heeft voldaan, toekomen, voor zover hierdoor een meerwaarde is ontstaan. Indien en voor zover hierdoor geen meerwaarde is ontstaan, zal dit voor rekening komen van partijen ieder voor de helft. (…)
12. De verschenen persoon onder 2. genoemd zal over het thans door haar uit eigen middelen in haar woning geïnvesteerde bedrag groot tweehonderd veertig duizend euro (€ 240.000,00) een vergoeding ontvangen, welke gelijk is aan het percentage waarmee de woning in waarde is gestegen, of zou zijn gestegen zonder eventuele aan- en verbouwingen.’
2.4.
Begin juli 2021 zijn partijen tot de conclusie gekomen dat zij geen toekomst zagen in hun relatie.
2.5.
Op 16 juli 2021 is de onder 2.3 genoemde woning getaxeerd. Op 19 juli 2021 is het taxatierapport uitgebracht, waarin [gedaagde/eiseres] als opdrachtgever staat vermeld. De marktwaarde per peildatum van 16 juli 2021 is vastgesteld op een bedrag van € 375.000,-
2.6.
Bij (confraternele) brief van 24 augustus 2021 heeft [gedaagde/eiseres] de samenleving van partijen met ingang van 25 augustus 2021 beëindigd.
2.7.
Op 21 mei 2022 heeft [gedaagde/eiseres] diverse persoonlijke spullen opgehaald in de woning.
2.8.
Bij brief van 6 oktober 2022 heeft de makelaar aan [gedaagde/eiseres] bericht dat de omstandigheid dat de samenleving van partijen in augustus 2021 is beëindigd niet van invloed is op de taxatiewaarde zoals vastgesteld in juli 2021.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiser/verweerder] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de wijze van verdeling vast te stellen, dan wel de verdeling vast te stellen van de gezamenlijke goederen door te bepalen dat de inboedel wordt toebedeeld aan [gedaagde/eiseres] tegen betaling aan [eiser/verweerder] van € 5.062,50 en te bepalen dat de verkoopopbrengst van de auto wordt toebedeeld aan [eiser/verweerder] tegen betaling aan [gedaagde/eiseres] van € 5.062,50, althans in goede justitie te bepalen;
II. [gedaagde/eiseres] te veroordelen tot afgifte aan [eiser/verweerder] van de persoonlijke goederen van [eiser/verweerder], waaronder maar niet uitsluitend boeken, collectie cd/film, gereedschap, racefiets, binnen een week na dit vonnis, althans een in goede justitie te bepalen veroordelen uit te spreken;
III. [gedaagde/eiseres] te veroordelen tot betaling aan [eiser/verweerder] van € 94.424,76 uit hoofde van geïnvesteerd privévermogen van [eiser/verweerder] in de woning van [gedaagde/eiseres], althans [gedaagde/eiseres] te veroordelen aan [eiser/verweerder] een in goede justitie te bepalen bedrag te betalen binnen een in goede justitie te bepalen termijn;
IV. [gedaagde/eiseres] te veroordelen tot betaling aan [eiser/verweerder] binnen een week na dit vonnis van € 42.586,23 uit hoofde van aflossing van de hypotheeklening, althans [gedaagde/eiseres] te veroordelen aan [eiser/verweerder] een in goede justitie te bepalen bedrag te betalen binnen een in goede justitie te bepalen termijn;
V. voor het geval de vordering onder IV niet wordt toegewezen: [gedaagde/eiseres] te veroordelen tot betaling aan [eiser/verweerder] binnen een week na dit vonnis van € 20.000,- uit hoofde van aflossing van de hypotheeklening, althans [gedaagde/eiseres] te veroordelen aan [eiser/verweerder] een in goede justitie te bepalen bedrag te betalen binnen een in goede justitie te bepalen termijn;
VI. [gedaagde/eiseres] te veroordelen tot het verlenen van alle noodzakelijke medewerking om tot waardering van de woning te komen, waaronder doch niet uitsluitend [gedaagde/eiseres] te veroordelen een deskundige opdracht te geven de woning te waarderen conform de bepalingen in de samenlevingsovereenkomst en de door [eiser/verweerder] aan te wijzen deskundige toegang te verlenen tot de woning om de waarde vast te kunnen stellen, althans een in goede justitie te bepalen veroordeling uit te spreken;
VII. [gedaagde/eiseres] te veroordelen tot betaling aan [eiser/verweerder] binnen een week na dit vonnis van de helft van het bedrag dat volgens de samenlevingsovereenkomst geldt als meerwaarde van de woning, althans [gedaagde/eiseres] te veroordelen aan [eiser/verweerder] een in goede justitie te bepalen bedrag te betalen binnen een in goede justitie te bepalen termijn;
VIII. voor het geval de vordering onder IV niet wordt toegewezen: [gedaagde/eiseres] te veroordelen tot betaling aan [eiser/verweerder] binnen een week na dit vonnis van € 22.586,23 uit hoofde van door [eiser/verweerder] boven zijn draagplicht betaalde kosten van de huishouding, althans [gedaagde/eiseres] te veroordelen aan [eiser/verweerder] een in goede justitie te bepalen bedrag te betalen binnen een in goede justitie te bepalen termijn;
kosten rechtens.
3.2.
[gedaagde/eiseres] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[gedaagde/eiseres] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [eiser/verweerder] te veroordelen aan [gedaagde/eiseres] te voldoen € 5.062,50 inzake de gezamenlijke auto;
II. [eiser/verweerder] te veroordelen aan [gedaagde/eiseres] te voldoen € 277,50 inzake de kosten van de makelaar;
III. te bepalen dat de inboedel aan [gedaagde/eiseres] wordt toebedeeld en [gedaagde/eiseres] uit hoofde van overbedeling € 1.012,50 aan [eiser/verweerder] dient te voldoen;
IV. te bepalen dat [gedaagde/eiseres] uit hoofde van de toename van de waarde van de woning van [gedaagde/eiseres] € 3.928,58 aan [eiser/verweerder] dient te voldoen;
althans zodanige bedragen die de rechtbank juist acht.
3.5.
[eiser/verweerder] voert verweer.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in conventie en in reconventie

4.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie, zullen deze gezamenlijk worden besproken.
4.2.
Partijen discussiëren na de beëindiging van de samenleving over de (financiële) afwikkeling daarvan. De discussie ziet – kort gezegd – op de verdeling van de inboedel en de verkoopopbrengst van de auto, de door [eiser/verweerder] gestelde aanspraken uit hoofde van de samenlevingsovereenkomst en de makelaarskosten voor de taxatie van de woning. De rechtbank zal de verschillende onderdelen van het geschil hierna bespreken.
Inboedel
4.3.
Ter zitting hebben partijen overeenstemming bereikt over de wijze van verdeling van de gezamenlijke inboedel. Aan ieder der partijen zal, met uitzondering van de persoonlijke eigendommen van [eiser/verweerder] als hierna onder 4.5 omschreven, dat deel van de inboedel worden toegedeeld dat elk van partijen op dit moment onder zich heeft. Dit heeft tot gevolg dat [gedaagde/eiseres] wordt overbedeeld. Partijen hebben afgesproken dat [gedaagde/eiseres] daarom een bedrag van € 3.500,- aan [eiser/verweerder] zal betalen.
4.4.
[eiser/verweerder] vordert afgifte van zijn persoonlijke goederen, waaronder maar niet uitsluitend boeken, collectie cd/film, gereedschap en een racefiets. [gedaagde/eiseres] betwist dat zij deze spullen in haar bezit heeft en voert aan dat [eiser/verweerder] op 21 mei 2022 vrijwel al zijn persoonlijke goederen die nog in de woning aanwezig waren heeft opgehaald.
4.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde/eiseres] nog beschikt over een fotoalbum en een ‘dolby surround set van Bas box’ die in eigendom aan [eiser/verweerder] toebehoren. De rechtbank zal [gedaagde/eiseres] veroordelen tot afgifte van deze twee zaken aan [eiser/verweerder]. [gedaagde/eiseres] heeft betwist dat zij andere persoonlijke goederen van [eiser/verweerder] onder zich heeft. Gelet op deze betwisting heeft [eiser/verweerder] onvoldoende onderbouwd dat [gedaagde/eiseres] (nog) over deze zaken beschikt. Dat deel van de vordering zal daarom worden afgewezen.
Auto
4.6.
De auto is door [eiser/verweerder] verkocht voor een bedrag van € 10.125,-. Partijen zijn het erover eens dat [eiser/verweerder] een bedrag van € 5.062,50, de helft van de verkoopopbrengst, aan [gedaagde/eiseres] moet betalen. De rechtbank zal [eiser/verweerder] daarom veroordelen tot betaling van dit bedrag aan [gedaagde/eiseres].
Waardevermeerdering woning
4.7.
[eiser/verweerder] maakt aanspraak op zijn deel van de waardevermeerdering van de woning in de periode van 1 juli 2008 tot aan het einde van de samenlevingsovereenkomst (25 augustus 2021). Volgens [eiser/verweerder] hebben partijen geen overeenstemming bereikt over de waarde van de woning per 25 augustus 2021 en dient ter vaststelling van die waarde op grond van de samenlevingsovereenkomst een deskundige aangesteld te worden.
4.8.
[gedaagde/eiseres] betoogt dat partijen samen een deskundige hebben aangewezen die de woning op 16 juli 2021 heeft getaxeerd. De relatie was toen feitelijk al beëindigd, maar de samenlevingsovereenkomst was nog niet formeel opgezegd. De waarde van de woning bedraagt conform de taxatie € 375.000,00. Uit een brief van de makelaar van 6 oktober 2022 blijkt dat het tijdsverschil van ruim één maand (tussen de taxatie en de opzegging van samenlevingsovereenkomst) niet van invloed is op de in juli 2022 getaxeerde waarde. Volgens [gedaagde/eiseres] bedraagt de overwaarde van de woning € 25.000,00, (€ 375.000,00 – € 350.000,00) waarvan haar eerst een bedrag van € 17.142,86 toekomt, zodat een overwaarde van € 7.857,14 resteert. Van deze overwaarde komt de helft ad € 3.928,58 aan [eiser/verweerder] toe.
4.9.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van de samenlevingsovereenkomst zal de waarde van de woning worden vastgesteld door partijen in onderling overleg en bij gebreke van overeenstemming daaromtrent door een in onderling overleg aan te wijzen deskundige.
4.10.
De makelaar heeft in zijn brief van 6 oktober 2022 verklaard dat hij in juli 2021 door [eiser/verweerder] is benaderd met de vraag of hij de woning wilde taxeren. [gedaagde/eiseres] heeft verklaard dat zij met dit verzoek van [eiser/verweerder] aan de makelaar akkoord was. Gelet op de verklaring van de makelaar heeft [eiser/verweerder] zijn stelling dat [gedaagde/eiseres] opdracht heeft gegeven aan de makelaar onvoldoende onderbouwd. Daarbij speelt mee dat de makelaar heeft verklaard dat het taxatierapport op zijn voorstel op naam van [gedaagde/eiseres] is gezet, omdat zij in de woning zou blijven wonen en het rapport dan kon gebruiken voor de financiering. Het moet er daarom voor worden gehouden dat de makelaar met instemming van beide partijen de taxatie heeft uitgevoerd en dat de waarde van de woning daarom is vastgesteld op de wijze als door partijen in de samenlevingsovereenkomst is afgesproken. Omdat ook niet onderbouwd is aangevoerd dat de getaxeerde waarde niet juist is, zal daarvan worden uitgegaan. Dit betekent dat de meerwaarde van de woning als bedoeld in de samenlevingsovereenkomst (zie 2.3) € 25.000,00 bedraagt (€ 375.000,00 - € 350.000,00).
4.11.
De vergoeding die [gedaagde/eiseres] op grond van de samenlevingsovereenkomst (zie 2.3, punt 12) ontvangt voor het door haar in de woning geïnvesteerde bedrag bedraagt € 17.142,86 ((€ 375.000,00 / € 350.000,00 * € 240.000,00) - € 240.000,00). Per saldo zal [gedaagde/eiseres] dus een bedrag van € 3.928,58 aan [eiser/verweerder] moeten betalen ((€ 25.000,00 - € 17.142,86) / 2). Daartoe zal zij worden veroordeeld.
4.12.
De kosten van de makelaar komen voor rekening van beide partijen. De vordering van [gedaagde/eiseres] tot betaling aan haar van de helft van de factuur van de makelaar zal daarom worden toegewezen.
Aflossingen hypotheekschuld
4.13.
[eiser/verweerder] heeft met het overleggen van de overboeking voldoende onderbouwd dat uit zijn middelen € 20.000,00 is gebruikt voor de aflossing van de hypothecaire geldlening op de woning. [gedaagde/eiseres] zal dit bedrag aan [eiser/verweerder] moeten terugbetalen en zal daartoe worden veroordeeld, omdat partijen dit in de samenlevingsovereenkomst zo hebben afgesproken.
4.14.
Het verweer van [gedaagde/eiseres] dat de vordering is verjaard gaat niet op, omdat in de samenlevingsovereenkomst voor zover hier van belang is afgesproken dat de vordering pas opeisbaar is indien de samenleving tussen partijen wordt beëindigd. De vordering is dus pas sinds 25 augustus 2021 opeisbaar. [eiser/verweerder] heeft zijn vordering daarom ruim binnen de verjaringstermijn van vijf jaar ingesteld.
4.15.
Ook het betoog van [gedaagde/eiseres] dat [eiser/verweerder] het bedrag van € 20.000,00 wel aan haar ter beschikking heeft gesteld, maar dat hij niet zelf heeft afgelost op de hypotheek treft geen doel. Bij de overboeking van het bedrag naar de rekening van [gedaagde/eiseres] staat als omschrijving “[gedaagde/eiseres] aflossing hypotheek”. Daarmee heeft [eiser/verweerder] voldoende onderbouwd gesteld dat hij dit bedrag op de hypothecaire geldlening heeft afgelost. Het enkele feit dat de aflossing via de bankrekening van [gedaagde/eiseres] is gelopen, maakt dit niet anders.
4.16.
[gedaagde/eiseres] heeft ter zitting nog aangevoerd dat het bedrag een terugbetaling zou zijn van [eiser/verweerder] op een door [gedaagde/eiseres] aan hem verstrekte geldlening voor een auto, maar die stelling is op geen enkele wijze onderbouwd. Bovendien heeft [gedaagde/eiseres] geen verklaring gegeven voor de in dat geval onbegrijpelijke omschrijving bij de overboeking (“[gedaagde/eiseres] aflossing hypotheek”).
4.17.
[eiser/verweerder] heeft zijn vordering dat ook de overige aflossingen op de hypothecaire geldlening uit zijn inkomen zijn gedaan onvoldoende onderbouwd. Aangezien [gedaagde/eiseres] heeft betwist dat [eiser/verweerder] aflossingen heeft gedaan, had het op zijn weg gelegen om net als voor de hiervoor besproken aflossing van € 20.000,00 de overboekingen van zijn rekening in het geding te brengen waaruit de gestelde overige aflossingen blijken. Dat heeft hij niet gedaan.
Het betoog van [eiser/verweerder] dat de aflossingen wel met zijn inkomen moeten zijn gedaan, omdat [gedaagde/eiseres] daarvoor te weinig zou hebben verdiend, is onvoldoende onderbouwd om tot de conclusie te kunnen leiden dat [eiser/verweerder] het door hem gestelde bedrag op de hypothecaire geldlening heeft afgelost. Dat geldt nog meer omdat [gedaagde/eiseres] een aantal bankafschriften in het geding heeft gebracht waaruit blijkt van extra aflossingen op de hypothecaire geldlening vanaf haar bankrekening.
Investeringen in de woning
4.18.
[eiser/verweerder] heeft gesteld dat hij een vergoedingsrecht heeft van € 94.424,76 in verband met investeringen door hem in de woning van [gedaagde/eiseres]. [eiser/verweerder] baseert zijn vordering op de bepaling over vergoedingsrechten in de samenlevingsovereenkomst (zie 2.3). [gedaagde/eiseres] heeft erkend dat [eiser/verweerder] voor een bedrag van € 69.079,30 in de woning heeft geïnvesteerd, maar stelt zich op het standpunt dat de vordering van [eiser/verweerder] is verjaard, omdat op het moment dat de betalingen door [eiser/verweerder] zijn gedaan de verjaringstermijn van vijf jaar is gaan lopen. Die termijn is ruimschoots verstreken, aldus [eiser/verweerder].
4.19.
Het beroep op verjaring slaagt. Artikel 3:307 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat een rechtsvordering tot nakoming van een verbintenis uit overeenkomst tot een geven of een doen verjaart door verloop van vijf jaar na aanvang van de dag volgend op de dag waarop de vordering opeisbaar is geworden. Uit de bepaling in de samenlevingsovereenkomst waar [eiser/verweerder] zich op beroept volgt dat zijn vordering na de betaling direct opeisbaar is geworden. Uit de onderbouwing van de vordering blijkt dat de betalingen alle hebben plaatsgehad in de periode 2008 – 2013 en dus meer dan vijf jaar voor het instellen van de vordering (2022). Dit betekent dat de vordering van [eiser/verweerder] op dit punt is verjaard.
4.20.
Het betoog van [eiser/verweerder] dat het beroep op verjaring naar maatstaven en redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is wordt verworpen. [eiser/verweerder] heeft geen feiten en omstandigheden gesteld die zijn betoog ondersteunen. Het enkele feit dat hij heeft geïnvesteerd in het vermogen van [gedaagde/eiseres] is daarvoor onvoldoende. Dat geldt nog meer omdat [eiser/verweerder] zijn aanspraak bij het aangaan van de samenlevingsovereenkomst kennelijk niet ter sprake heeft gebracht, terwijl partijen op dat moment expliciete afspraken hebben gemaakt over de verrekening van de waarde van de woning bij ‑ onder meer - het beëindigen van de relatie.
4.21.
Voor zover [eiser/verweerder] zijn vordering baseert op de bepaling over de “waardeverrekening woning” in de samenlevingsovereenkomst (zie 2.3) geldt het volgende. [gedaagde/eiseres] heeft aangevoerd dat deze bepaling niet ziet op investeringen die [eiser/verweerder] bij het tot stand komen van de samenlevingsovereenkomst al had gedaan. Geen van partijen heeft ter zitting desgevraagd uitleg kunnen geven over de achtergrond van deze bepaling in de samenlevingsovereenkomst. Partijen hebben ook niet kunnen verklaren wat op dit punt de opdracht is geweest aan de notaris. Dit betekent dat de rechtbank het voor de uitleg van deze bepaling moet doen met de tekst van de samenlevingsovereenkomst. Vaststaat dat de investeringen waarvoor [eiser/verweerder] nu vergoeding vraagt op het moment van het tekenen van de samenlevingsovereenkomst al waren gedaan. Omdat in de samenlevingsovereenkomst onder punt 11 (zie 2.3) wordt gesproken over
bedragen welke uit privé-vermogen ten behoeve van onderhoud, de aanbouw en de verbouw van voormeld woonhuis worden geïnvesteerd- en niet
zijngeïnvesteerd ‑ leidt de uitleg van deze bepaling tot de conclusie dat zij geen grond biedt voor een vordering van [eiser/verweerder] in verband met investeringen van vóór het tot stand komen van de samenlevingsovereenkomst. Dat geldt te meer nu in verband met de investering van [gedaagde/eiseres] in de aanschaf van de woning wèl expliciet rekening is gehouden in de samenlevingsovereenkomst (zie 2.3 punt 12).
4.22.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering van [eiser/verweerder] op dit punt zal worden afgewezen.
Kosten huishouding
4.23.
[eiser/verweerder] heeft zijn stelling dat hij meer heeft bijgedragen aan de kosten van de huishouding dan waartoe hij op grond van de samenlevingsovereenkomst gehouden was, niet voldoende onderbouwd. [eiser/verweerder] heeft geen inzicht gegeven in de kosten van de huishouding en ook niet in hoe die kosten uit de inkomsten van partijen zijn betaald. Het enkele niet volledig onderbouwde overzicht van inkomen uit werk en woning van partijen is onvoldoende om de vordering van [eiser/verweerder] te kunnen onderbouwen. De vordering zal daarom worden afgewezen.
Proceskosten
4.24.
Omdat de procedure verband houdt met de afwikkeling van de samenwoning van partijen, zullen de proceskosten zo worden gecompenseerd dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
deelt toe aan ieder van partijen de inboedelgoederen die partijen nu in hun bezit hebben, met uitzondering van een fotoalbum en een ‘dolby surround set van Bas box’ van [eiser/verweerder] die [gedaagde/eiseres] nog in haar bezit heeft, onder de verplichting voor [gedaagde/eiseres] om wegens overbedeling aan [eiser/verweerder] binnen twee weken na betekening van dit vonnis te betalen een bedrag van € 3.500,00;
5.2.
veroordeelt [gedaagde/eiseres] om binnen twee weken na betekening van dit vonnis aan [eiser/verweerder] af te geven het onder 5.1 bedoelde fotoalbum en de ‘dolby surround set van Bas box’;
5.3.
veroordeelt [gedaagde/eiseres] om binnen twee weken na betekening van dit vonnis aan [eiser/verweerder] te betalen een bedrag van € 3.928,58;
5.4.
veroordeelt [gedaagde/eiseres] om binnen twee weken na betekening van dit vonnis aan [eiser/verweerder] te betalen een bedrag van € 20.000,00;
5.5.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
compenseert de proceskosten tussen partijen zo dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.7.
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
5.8.
veroordeelt [eiser/verweerder] om binnen twee weken na betekening van dit vonnis aan [gedaagde/eiseres] te betalen een bedrag van € 5.062,50;
5.9.
veroordeelt [eiser/verweerder] om binnen twee weken na betekening van dit vonnis aan [gedaagde/eiseres] te betalen een bedrag van € 277,50;
5.10.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.11.
compenseert de proceskosten tussen partijen zo dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.12.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S.J. Thijs en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2023. [1]

Voetnoten

1.type: 735 en