ECLI:NL:RBNHO:2023:3819

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
25 april 2023
Zaaknummer
C/15/315902 / FA RK 21-2172
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot herstel van gezag over een minderjarige na recente hernieuwde ouder-kind relatie

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 25 april 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot herstel van gezag over een minderjarige, ingediend door de vader. De vader heeft recentelijk het contact met zijn dochter hersteld, en zij woont sinds november 2022 bij hem. De rechtbank constateert dat de vader zijn ouderlijke rol opneemt en dat de minderjarige op dit moment op de juiste plek lijkt te zitten. Echter, gezien de recente hernieuwde relatie en de korte tijd dat zij samenwonen, acht de rechtbank het te vroeg om de vader met het gezag te belasten. De rechtbank wil de ontwikkeling van de gezinssituatie afwachten en heeft daarom een Raadsonderzoek gelast om te beoordelen of het herstel van het gezag in het belang van de minderjarige is en of de vader duurzaam in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige te dragen. De rechtbank heeft de beslissing over het gezag aangehouden tot de resultaten van dit onderzoek beschikbaar zijn, met een deadline voor het rapport op 24 november 2023. De zaak wordt pro forma aangehouden tot 1 december 2023.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
gezag
zaak-/rekestnr.: C/15/315902 / FA RK 21-2172
Beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 25 april 2023
in de zaak van:
[de vader],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. A.J. Robbers, kantoorhoudende te Amsterdam,
tegen
De gecertificeerde instelling de Jeugd- & Gezinsbeschermers,
gevestigd te Haarlem,
hierna te noemen: de GI,
--betreffende—
[de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] ,
hierna mede te noemen: [de minderjarige] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
-de beschikking van deze rechtbank van 17 maart 2022 en de daarin genoemde stukken;
-de brief van de GI van 21 maart 2022;
-het F-formulier van de advocaat van de vader van 6 april 2022;
-de brief, met bijlagen, van de advocaat van de vader van 6 september 2022;
-het F-formulier van de advocaat van de vader van 3 oktober 2022;
-de brief van de advocaat van de vader van 14 maart 2023.
1.2.
De voortgezette behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 21 maart 2023 in aanwezigheid van de vader, bijgestaan door mr. A.J. Robbers, en de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] . Tevens was als informant aanwezig [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad).
1.3.
De minderjarige [de minderjarige] heeft haar mening op 16 maart 2023 in raadkamer kenbaar gemaakt.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij beschikking van 17 maart 2022 heeft de rechtbank een tijdelijke omgangsregeling vastgesteld en de definitieve beslissing over de omgangsregeling aangehouden, in afwachting van bericht van de GI en de vader over het verloop van de tijdelijke omgangsregeling.
2.2.
De vader heeft hierna zijn verzoek gewijzigd. Op de zitting heeft hij verduidelijkt dat hij:
  • primair verzoekt hem met het gezag over [de minderjarige] te belasten;
  • subsidiair verzoekt te bepalen dat de verblijfplaats van [de minderjarige] bij hem zal zijn;
  • meer subsidiair verzoekt een omgangsregeling tussen hem en [de minderjarige] vast te stellen.
Hij stelt hiertoe het volgende. De wens van [de minderjarige] is om in een gewoon gezinsverband op te groeien. Zij heeft zelf het initiatief genomen om weer contact te hebben met de vader. Zij is daarna steeds meer bij hem gaan logeren en per 7 november 2022 is zij bij haar vader gaan wonen. Vader woonde op dat moment in bij zijn ouders. Op 1 maart 2023 zijn [de minderjarige] en de vader verhuisd naar de nieuwe woning van de vader, waar zij nu met z’n tweeën wonen. De vader heeft geregeld dat [de minderjarige] naar de [school] gaat, nadat zij wegens gedragsproblemen van de MAVO in [plaats] was weggestuurd. De vader hanteert een streng regime voor [de minderjarige] en dat lijkt te werken: [de minderjarige] komt op de afgesproken tijden thuis, drinkt bijna geen alcohol meer en rookt bijna niet meer. [de minderjarige] luistert naar de vader. [de minderjarige] heeft ook weer contact met haar moeder. De vader regelt dat [de minderjarige] op bezoek kan bij haar moeder, bij het gezin van de moeder kan mee-eten, of dat ze samen de nagels kunnen laten doen. Het leven van [de minderjarige] begint steeds meer te normaliseren en dat doet haar goed. Er dient duidelijkheid en rust voor haar te komen. De vader moet beslissingen over haar kunnen nemen. Hij is nu nog afhankelijk van de medewerking van de GI. De vader ervaart de GI als wantrouwend en ondermijnend. Het belemmert hem dat hij geen gezag heeft en daardoor niets te vertellen heeft over [de minderjarige] .
2.3.
De GI heeft op de zitting gezegd dat zij lang heeft gezocht naar een goede woonplek voor [de minderjarige] , maar dat dit niet gelukt is. [de minderjarige] is toen uiteindelijk naar de vader gegaan. [de minderjarige] vond het ingewikkeld om bij de vader en de ouders van de vader te wonen. Iedereen vond iets van haar en dit zorgde voor spanningen. [de minderjarige] is een zelfbepalende puber die veel heeft meegemaakt. Zij gaat soms haar eigen gang wat betreft hoe laat zij thuis komt en hoe lang zij op haar telefoon zit. Zij heeft zich voorheen ook respectloos jegens de vader gedragen en doet dingen op staat en in winkels die niet door de beugel kunnen. Daarnaast is het gebleken dat zij het niet volhoudt op een reguliere school. De GI is bang dat [de minderjarige] veel dingen zelf zal bepalen en dat de vader dit teveel zal toelaten. [de minderjarige] en de vader wonen nog maar kort samen. Het is daarom te vroeg voor een gezagswijziging, aldus de GI.
2.4.
Op grond van artikel 1:277, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek kan de rechtbank de ouder wiens gezag is beëindigd, op zijn verzoek in het gezag herstellen indien:
herstel in het gezag in het belang van de minderjarige is, en
de ouder duurzaam de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige, bedoeld in artikel 247, tweede lid, in staat is te dragen.
2.5.
De rechtbank stelt vast dat de afgelopen jaren tevergeefs geprobeerd is om een geschikte woonplek voor [de minderjarige] te vinden. Gebleken is namelijk dat de plaatsing bij de moeder is mislukt en dat er geen fijn pleeggezin voor [de minderjarige] is gevonden. Daarnaast voelde [de minderjarige] zich niet op haar plek in het opvanghuis waarin zij terecht kwam. [de minderjarige] heeft een aantal jaar geen contact met de vader gehad maar in mei 2022 is het contact tussen hen hersteld. Het contact is langzaam opgebouwd en in november 2022 is [de minderjarige] bij de vader en de ouders van de vader in gaan wonen. Sinds 1 maart 2023 wonen [de minderjarige] en de vader met z’n tweeën in het huis van de vader. Alle betrokken partijen, inclusief de GI, zijn het erover eens dat [de minderjarige] op dit moment op de juiste plek zit. De vader neemt zijn ouderlijke rol op zich en lijkt [de minderjarige] goed te kunnen begrenzen. Duidelijk is dat hij in zijn handelen het belang van [de minderjarige] voorop zet. Het is de wens van [de minderjarige] om bij de vader te blijven wonen en in een normale gezinssituatie verder te kunnen opgroeien. Feit is echter dat [de minderjarige] veel in haar leven heeft meegemaakt en erg zelfbepalend is. Dit vraagt veel van een ouder. Omdat het contactherstel tussen de vader en [de minderjarige] zo recent heeft plaatsgevonden en zij nog maar zo kort samenwonen, acht de rechtbank de situatie te pril om de vader weer te belasten met het gezag over [de minderjarige] . De rechtbank wil zien hoe de gezinssituatie van [de minderjarige] en de vader zich ontwikkelt en het beeld kunnen krijgen of de vader, zoals de wet vereist, langdurig de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] kan dragen. Dit vraagt tijd, en gedurende die tijd moet de GI kunnen ingrijpen als dat nodig mocht zijn.
2.6.
De rechtbank is ook van oordeel dat een onderzoek door de Raad nodig is. Het onderzoek moet gaan over de vragen of herstel van de vader in het gezag over [de minderjarige] in het belang van [de minderjarige] is, en of de vader duurzaam in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] te dragen. In afwachting van de resultaten van dit onderzoek zal de rechtbank de beslissing over het gezag aanhouden.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming ten aanzien van het gezag een onderzoek te verrichten ter beantwoording van de hierboven onder 2.6. vermelde vragen en de rechtbank ter zake te adviseren;
3.2.
bepaalt dat het rapport uiterlijk op 24 november 2023 door de rechtbank ontvangen dient te zijn;
3.3.
houdt iedere verdere beslissing aan tot 1 december 2023 PRO FORMA.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.C.M. van Mierlo, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Leertouwer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2023
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.