ECLI:NL:RBNHO:2023:3781

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 april 2023
Publicatiedatum
24 april 2023
Zaaknummer
10147349 \ CV EXPL 22-3705
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot herstel van auto en betaling van openstaande facturen door garagebedrijf

In deze zaak vordert een consument, [eiseres], dat een garagebedrijf, [gedaagde], wordt veroordeeld om zijn auto te herstellen of mee te werken aan een onderzoek naar de oorzaak van gebreken aan de auto. De consument stelt dat door een verkeerd uitgevoerde reparatie andere defecten zijn ontstaan. De kantonrechter oordeelt echter dat de consument onvoldoende bewijs heeft geleverd om zijn stelling te onderbouwen. De vordering van de consument wordt afgewezen. De tegenvordering van het garagebedrijf, die bestaat uit betaling van onbetaald gelaten facturen, wordt daarentegen toegewezen. De kantonrechter concludeert dat de consument niet heeft aangetoond dat de garage tekort is geschoten in haar verplichtingen, waardoor de garage niet verplicht is de auto te herstellen. De consument wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten en het openstaande bedrag aan het garagebedrijf.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Zaanstad
Zaaknr./rolnr.: 10147349 \ CV EXPL 22-3705
Uitspraakdatum: 20 april 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiseres]
wonende te [woonplaats]
eiseres
verder te noemen: [eiseres]
gemachtigde: mr. M. Sliphorst-Dekker
tegen
[gedaagde]
gevestigd te [plaats 1]
gedaagde
verder te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. K.Chr. Spee
De zaak in het kort
In deze zaak vordert een consument dat een garagebedrijf wordt veroordeeld zijn auto te herstellen dan wel dat het garagebedrijf wordt veroordeeld om mee te werken aan onderzoek naar de oorzaak van gebreken aan zijn auto. Volgens de consument zijn er door een verkeerd uitgevoerde reparatie namelijk andere defecten aan zijn auto ontstaan. De kantonrechter oordeelt dat de consument dit standpunt onvoldoende heeft onderbouwd. De vordering wordt daarom afgewezen. De tegenvordering van het garagebedrijf, bestaande uit betaling van onbetaald gelaten facturen, wordt daarentegen wel toegewezen.

1.Het procesverloop

1.1.
[eiseres] heeft bij dagvaarding van 13 oktober 2022 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord en daarbij een tegenvordering ingediend.
1.2.
Op 21 maart 2023 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Beide partijen hebben gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd. Voorafgaand aan de zitting heeft [eiseres] bij brief van 9 maart 2023 nog een reactie op de tegenvordering toegezonden.

2.De feiten

2.1.
Op 17 maart 2020 heeft [eiseres] een bijna 20 jaar oude getunede Volvo V70R 2.5 T5 AWD met kenteken [kenteken] gekocht bij [bedrijf 1] te [plaats 2] De koopprijs bedroeg € 10.849,00. Op het moment dat [eiseres] de auto kocht, had de auto 293.731 km gereden.
2.2.
Op 10 april 2020 heeft [eiseres] zijn auto bij [gedaagde] gebracht, omdat er op het dashboard van zijn auto een foutmelding zichtbaar was met de tekst ‘Anti skid service vereist’. [gedaagde] heeft vervolgens de computer behorende bij de regeleenheid van de vierwielaandrijving vervangen.
2.3.
Nadat [eiseres] 4000 kilometer met de auto had gereden, heeft [eiseres] zijn auto in juni 2020 opnieuw ter reparatie bij [gedaagde] aangeboden. Tijdens dit bezoek heeft [gedaagde] onder andere onderzocht of de cilinderkop moest worden vervangen. Nadat [bedrijf 2] de cilinderkop had gereinigd, afgeperst en gevlakt is deze in de auto teruggeplaatst.
2.4.
In oktober 2020 zijn er door [gedaagde] werkzaamheden verricht aan de turbo en de intercooler van de auto. Tevens is toen de katalysator, die was verwijderd, teruggeplaatst.
2.5.
Vanwege een lekkende versnellingsbak heeft [eiseres] zich in juli 2021 opnieuw tot [gedaagde] gewend en zijn er door [gedaagde] opnieuw werkzaamheden verricht. [gedaagde] heeft [eiseres] hiervoor een factuur van € 5.996,97 toegestuurd. Van dit bedrag heeft [eiseres] tot nu € 2.550,00 betaald.
2.6.
Vervolgens zijn er door [gedaagde] in augustus, september en oktober 2021 nog werkzaamheden aan de auto verricht. [gedaagde] heeft hiervoor op 30 augustus 2021 een factuur van € 603,09, op 27 september 2021 een factuur van € 529,77 en op 1 oktober 2021 een factuur van 71,69 aan [eiseres] toegestuurd.
2.7.
Nadat [eiseres] in april 2022 met zijn auto was gestrand, is de auto afgevoerd naar [gedaagde] . [gedaagde] heeft tot op heden echter geen werkzaamheden uitgevoerd en oefent sindsdien een retentierecht uit.

3.De vordering

3.1.
[eiseres] vordert primair dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt de auto binnen één maand na het te wijzen vonnis te herstellen en de auto vervolgens af te geven aan [eiseres] . Subsidiair vordert [eiseres] dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt haar medewerking te verlenen aan het laten uitvoeren van een onderzoek door een door de kantonrechter aan te wijzen deskundige, waarbij de kosten verbonden aan dit onderzoek voor rekening van [gedaagde] komen. Dit op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag met een maximum van € 25.000,00. Daarnaast vordert [eiseres] dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 15.846,17 en tot betaling van de proces- en nakosten.
3.2.
[eiseres] legt aan de vordering ten grondslag – kort weergegeven – dat [gedaagde] bij het uitvoeren van de reparatiewerkzaamheden in april 2020 toerekenbaar tekort is geschoten in de uitvoering van haar verplichtingen door bij die reparatie geen rekening te houden met de op de auto aanwezige tuningsoftware. Als gevolg daarvan zijn er andere defecten aan de auto ontstaan. [gedaagde] dient de auto daarom alsnog te herstellen en schade die [eiseres] heeft geleden, bestaande uit het bedrag van € 15.846,17 dat [eiseres] voor alle reparaties aan [gedaagde] heeft betaald, te vergoeden. Als nog niet voldoende vast staat dat [gedaagde] tekort is geschoten, dan geldt dat [gedaagde] moet worden verplicht haar medewerking te verlenen aan het laten uitvoeren van een inspectie van de auto door een deskundige.

4.Het verweer en de tegenvordering

4.1.
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat de vorderingen van [eiseres] moeten worden afgewezen. Zij voert daartoe aan – samengevat – dat er tijdens de eerste reparatie, waarbij de regeleenheid van de vierwielaandrijving is vervangen, alleen software is geïnstalleerd op de bij de regeleenheid behorende computer en niet op de hoofdcomputer van de auto waar eventuele tunningssoftware op geïnstalleerd is. Omdat zij niets met de software op de hoofdcomputer heeft gedaan, betwist [gedaagde] dat de daarop volgende defecten aan de auto een gevolg zijn het onvoldoende rekening houden met de tuningssoftware. Volgens [gedaagde] stonden alle reparaties die zij heeft verricht op zichzelf en houden deze voornamelijk verband met de ouderdom en het aantal gereden kilometers van de auto. Van tekortschieten is dan ook geen sprake en [eiseres] heeft daarom geen recht op herstel van de auto en op terugbetaling van de door hem betaalde bedragen. Verder betwist [gedaagde] dat zij verplicht kan worden de auto te herstellen en deze af te geven. Omdat [eiseres] niet aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, is [gedaagde] gerechtigd haar verplichtingen tot reparatie en afgifte van de auto op te schorten. Ook is [gedaagde] van mening dat de vordering van [eiseres] tot het verlenen van medewerking aan een inspectie door een deskundige moet worden afgewezen, aangezien [eiseres] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de defecten aan de auto een gevolg zijn van de reparatie die [gedaagde] in april 2020 heeft verricht.
4.2.
[gedaagde] vordert bij wijze van tegenvordering dat de kantonrechter [eiseres] veroordeelt tot betaling van € 4.651,52, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf het moment dat [eiseres] in verzuim is geraakt. Verder vordert [gedaagde] dat [eiseres] wordt veroordeeld tot betaling van € 590,15 aan buitengerechtelijke incassokosten en tot betaling van de proceskosten.
4.3.
[gedaagde] legt aan zijn vordering ten grondslag, kort weergegeven, dat [eiseres] haar factuur voor werkzaamheden die in juli 2020 zijn verricht niet volledig heeft voldaan, waardoor er op die factuur nog € 3.446,97 open staan. Daarnaast heeft [eiseres] de facturen voor in augustus, september en oktober 2021 door [gedaagde] verrichte werkzaamheden van in totaal € 1.204,55 tot op heden niet betaald. Doordat [eiseres] tekort is geschoten in zijn betalingsverplichtingen is [gedaagde] gerechtigd de auto onder zich te houden totdat de facturen zijn betaald.
4.4.
[eiseres] erkent dat hij de factuur voor de in juli 2020 verrichte werkzaamheden nog niet volledig heeft betaald. Hij stelt zich echter op het standpunt dat hij, omdat de reparaties voortvloeien uit tekortschietend handelen door [gedaagde] , niet gehouden is het resterende deel van de factuur te betalen. Ten aanzien van de facturen voor de in augustus, september en oktober 2021 uitgevoerde werkzaamheden stelt [eiseres] zich op het standpunt dat deze contant door hem zijn voldaan.

5.De beoordeling

de vordering
5.1.
[eiseres] vordert primair dat [gedaagde] wordt veroordeeld de auto te herstellen en aan [eiseres] af te geven. Deze vordering is niet toewijsbaar. Dit wordt als volgt toegelicht.
5.2.
De enkele omstandigheid dat de defecte auto van [eiseres] op dit moment bij [gedaagde] staat, brengt niet automatisch met zich mee dat [gedaagde] verplicht kan worden de auto te herstellen. [gedaagde] is daartoe alleen verplicht indien vast komt te staan dat zij eerder tekort is geschoten in de nakoming van de met [eiseres] gesloten reparatie-overeenkomsten. [eiseres] heeft weliswaar gesteld dat de defecten aan zijn auto zijn ontstaan, doordat [gedaagde] bij de eerste reparatie in april 2020 geen rekening heeft gehouden met de tuningsoftware op zijn auto, maar [gedaagde] heeft dit gemotiveerd weersproken.
5.3.
Op grond van artikel 150 Rv rust de bewijslast op de partij die zich op een bepaald rechtsgevolg van gestelde feiten beroept als die feiten worden betwist. In dit geval stelt [eiseres] dat [gedaagde] tekort is geschoten en dat er daardoor andere defecten aan zijn auto zijn ontstaan. Het is dus aan [eiseres] , die zich op rechtsgevolgen hiervan beroept, namelijk dat [gedaagde] de auto moet herstellen, om te bewijzen dat door een onjuiste reparatie in april 2020 andere defecten aan zijn auto zijn ontstaan. Dit heeft [eiseres] onvoldoende gedaan. Op de zitting heeft [eiseres] aangevoerd dat uit informatie die hij op internet heeft gevonden en uit telefonisch contact wat hij heeft gehad met een bedrijf wat gespecialiseerd is in getunde auto’s, volgt dat [gedaagde] bij de reparatie in 2020 geen rekening heeft gehouden met de tuningssoftware op zijn auto en dat als gevolg daarvan andere defecten zijn ontstaan. [eiseres] heeft dit echter niet met stukken onderbouwd hetgeen, gezien de betwisting door [gedaagde] , wel van hem had mogen worden verwacht.
5.4.
Het voorgaande heeft tot gevolg dat [eiseres] onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat [gedaagde] tekort is geschoten. [gedaagde] is daarom niet gehouden de auto te herstellen. De primaire vordering komt dan ook niet voor toewijzing in aanmerking. Op de vraag of [gedaagde] gehouden is de auto aan [eiseres] af te staan zal bij de beoordeling van de tegenvordering worden ingegaan.
5.5.
Subsidiair heeft [eiseres] gevorderd dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt medewerking te verlenen aan onderzoek van de auto door een deskundige. Ook deze vordering komt niet voor toewijzing in aanmerking. Een ongeschreven regel in het procesrecht is dat bewijs leveren verdiend moet worden: als de stelplichtdrempel niet is gehaald, komt men aan bewijzen niet toe. Dat [eiseres] , zoals hiervoor overwogen, niet heeft voldaan aan de stelplicht leidt er dan ook toe dat er geen aanleiding is om [eiseres] nader bewijs te laten leveren. Dat [eiseres] de auto thans niet in zijn bezit heeft en het daardoor, zoals door hem is betoogd, niet mogelijk was zijn stellingen verder te onderbouwen, maakt dat niet anders. Van [eiseres] had, gezien de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] , in ieder geval verwacht mogen worden dat hij enigszins aannemelijk had gemaakt dat de defecten aan de auto een gevolg zijn van de in april 2020 door [gedaagde] uitgevoerde reparatie. Dit had hij bijvoorbeeld kunnen doen door de informatie van de door hem geraadpleegde websites en schriftelijke verklaringen van de door hem geraadpleegde deskundigen te overleggen. Hier had hij de auto niet voor nodig. Ook de subsidiaire vordering komt daardoor niet voor toewijzing in aanmerking.
5.6.
Omdat niet vast is komen te staan dat [gedaagde] tekort is geschoten, zijn de door [eiseres] betaalde bedragen niet onverschuldigd betaald en is er ook geen sprake van ongerechtvaardigde verrijking. [gedaagde] heeft immers werkzaamheden verricht voor de door haar gefactureerde en door [eiseres] betaalde bedragen. [gedaagde] hoeft de door [eiseres] betaalde bedragen dan ook niet terug te betalen, zodat ook dit deel van de vordering niet toewijsbaar is.
5.7.
De proceskosten komen voor rekening van [eiseres] , omdat hij ongelijk krijgt.
de tegenvordering
5.8.
[gedaagde] vordert, bij wijze van tegenvordering, dat [eiseres] wordt veroordeeld tot betaling van € 4.651,52. Dit bedrag bestaat uit het restant van € 3.446,97 op de factuur voor werkzaamheden die [gedaagde] in juli 2021 aan de auto van [eiseres] heeft verricht en € 1.204,55 aan openstaande facturen voor in augustus, september en oktober 2021 verrichte werkzaamheden.
5.9.
[eiseres] erkent dat hij de factuur voor de in juli 2021 uitgevoerde werkzaamheden niet volledig heeft voldaan. [eiseres] stelt zich echter op het standpunt dat deze reparatie het gevolg is van de verkeerd uitgevoerde reparatie door [gedaagde] in april 2020 en de kosten van deze reparatie daarom niet voor rekening van [eiseres] zouden moeten komen. Dit betoog faalt. Zoals reeds ten aanzien van de vordering is overwogen, is niet vast komen te staan dat de reparaties die na april 2020 zijn verricht een gevolg zijn van een verkeerd uitgevoerde reparatie in april 2020. Dat dit niet vast is komen te staan brengt met zich mee dat [eiseres] niet gerechtigd was zijn betalingen op te schorten. [eiseres] zal het restant op de factuur uit juli 2021 dan ook alsnog moeten betalen.
5.10.
Ten aanzien van de facturen voor de in augustus, september en oktober 2021 uitgevoerde werkzaamheden stelt [eiseres] zich op het standpunt dat hij deze facturen contant aan [gedaagde] heeft voldaan. [gedaagde] heeft dit weersproken. Zij erkent dat [eiseres] wel eens bedragen contant heeft betaald, maar deze betalingen zijn volgens haar allemaal correct verwerkt in haar administratie en bovendien ontvangt een klant van een contante betaling altijd een kwitantie. De facturen waar betaling van wordt gevorderd, staan volgens [gedaagde] dan ook nog open. Het verweer van [eiseres] dat hij al betaald heeft, is een bevrijdend verweer. Dit betekent dat het aan hem is om te stellen en te bewijzen dat de facturen zijn betaald. Dit heeft [eiseres] onvoldoende gedaan. Zo heeft [eiseres] nagelaten om concreet aan te geven welke bedragen wanneer contant zijn betaald en heeft hij ook geen kwitanties overgelegd waaruit blijkt dat er is betaald. Het verweer van [eiseres] wordt om die reden als onvoldoende onderbouwd gepasseerd.
5.11.
De conclusie is dat de kantonrechter de vordering van [gedaagde] zal toewijzen.
5.12.
[gedaagde] heeft verder aanspraak gemaakt op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. De vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten komt niet voor toewijzing in aanmerking, omdat gesteld noch gebleken is dat een kosteloze aanmaning conform de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW heeft plaatsgevonden. Ten aanzien van de gevorderde rente geldt dat [eiseres] vanaf de datum van verzuim wettelijke rente over de hoofdsom verschuldigd is. Omdat een betalingstermijn op een factuur niet zonder meer als een fatale termijn kan worden beschouwd, door [gedaagde] niet is gesteld dat één van de situaties van artikel 6:83 van het Burgerlijk Wetboek (BW) zich voordoet en er geen ingebrekestelling is overgelegd, zal de rente worden toegewezen vanaf de datum dat [gedaagde] haar tegenvordering heeft ingesteld, te weten 24 november 2022. Een eerdere verzuimdatum is niet gebleken.
5.13.
De vraag die tot slot nog beantwoord moet worden, is of [gedaagde] gerechtigd is de auto onder zich te houden totdat [eiseres] aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan. Deze vraag moet bevestigd worden beantwoord. In de wet is bepaald dat om een retentierecht uit te mogen oefenen, voldaan moet zijn aan drie voorwaarden: 1) de vordering moet opeisbaar zijn, 2) er moet voldoende samenhang bestaan tussen de vordering en de verplichting tot afgifte van andermans zaak en 3) de zaak moet zich in de macht van de schuldeiser bevinden. [1] Omdat aan deze vereisten is voldaan, is [gedaagde] gerechtigd een retentierecht uit te oefenen totdat de vordering volledig is betaald en hoeft zij in de tussentijd ook geen nieuwe werkzaamheden meer uit te voeren aan de auto.
5.14.
De proceskosten komen voor rekening van [eiseres] , omdat hij grotendeels ongelijk krijgt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
de vordering
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [gedaagde] worden vastgesteld op een bedrag van € 792,00 aan salaris van de gemachtigde van [gedaagde]
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
de tegenvordering
6.4.
veroordeelt [eiseres] tot betaling aan [gedaagde] van € 4.651,52, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 24 november 2022 tot aan de dag van de gehele betaling;
6.5.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [gedaagde] worden vastgesteld op een bedrag van € 264,00 aan salaris van de gemachtigde van [gedaagde] .
6.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
6.7.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Kanninga-Jonker en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Art. 3:290 Burgerlijk Wetboek (BW).