ECLI:NL:RBNHO:2023:3757

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 april 2023
Publicatiedatum
24 april 2023
Zaaknummer
C/15/332036 HA ZA 22-574
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Slepend burenconflict met dwangsommen en locatieverbod

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een slepend burenconflict, heeft de rechtbank Noord-Holland op 19 april 2023 uitspraak gedaan. De eiser, [eiser], en de gedaagde, [gedaagde], zijn verwikkeld in een juridisch geschil over de verbeurde dwangsommen en de vraag of deze al dan niet zijn verjaard. De rechtbank oordeelt dat een deel van de dwangsommen van [gedaagde] is verjaard, waardoor hij € 2.029,99 aan [eiser] moet terugbetalen. De reconventionele vordering van [gedaagde] om ontruiming en een locatieverbod wordt gedeeltelijk toegewezen; het locatieverbod wordt voor de duur van zes maanden opgelegd, maar de ontruiming wordt afgewezen. De rechtbank stelt vast dat [eiser] zich niet aan eerdere veroordelingen heeft gehouden, wat de noodzaak van het locatieverbod rechtvaardigt. De rechtbank benadrukt dat de lange voorgeschiedenis van het conflict en het gedrag van [eiser] een belangrijke rol spelen in de beslissing. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/332036 / HA ZA 22-574
Vonnis van 19 april 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ([land]),
eisende partij in conventie,
gedaagde partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser],
advocaat: mr. J. de Haan te Alkmaar,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde],
advocaat: mr. K. Dirlik te Alkmaar.
De zaak in het kort
Deze zaak betreft een slepend burenconflict. Het geschil in conventie gaat over de vraag of [eiser] dwangsommen heeft verbeurd, en zo ja, of de dwangsomvorderingen van [gedaagde] al dan niet zijn verjaard en daarmee (gedeeltelijk) onterecht zijn geïnd. Samengevat is de rechtbank van oordeel dat een deel van de dwangsomvorderingen van [gedaagde] is verjaard. Daarom moet [gedaagde] een bedrag van € 2.029,99 aan geïnde dwangsommen, terugbetalen aan [eiser]. De reconventionele vordering van [gedaagde] ziet op ontruiming en een locatieverbod. De rechtbank zal de gevorderde ontruiming afwijzen en het locatieverbod voor de duur van zes maanden toewijzen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis (in incident) van 30 november 2022,
- de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie met productie 4 t/m 6,
- de conclusie van antwoord in reconventie met productie 5,
- de akte, tevens akte vermeerdering van eis in de hoofdzaak van [eiser],
- de mondelinge behandeling van 8 maart 2023. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Mr. De Haan en mr. Dirlik hebben gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd.
1.2.
Ten slotte is opnieuw vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is eigenaar van het perceel met opstallen aan de [adres] te [woonplaats]. [eiser] woont overwegend in [land]. Als [eiser] in Nederland is, verblijft hij in een verbouwde schuur aan de [adres] te [woonplaats]. De zoon van [eiser] is juridisch eigenaar van die opstal. Die grenst direct aan het perceel van [gedaagde].
2.2.
Op 15 april 2020 heeft deze rechtbank vonnis gewezen in een geschil tussen [eiser] en [gedaagde] (hierna: het vonnis). Dit vonnis luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
6. De beslissing
De rechtbank
(…)
6.2.
verbiedt [eiser] om eigendommen van [gedaagde] te beschadigen of te vernielen en zich op het perceel van [gedaagde] te begeven, dan wel zaken tegen de woning van [gedaagde] aan te plaatsen,
6.3.
veroordeelt [eiser] om aan [gedaagde] een dwangsom te betalen van € 500,- voor iedere keer dat hij zich niet aan de in 6.1 en 6.2 uitgesproken hoofdveroordelingen houdt, tot een maximum van € 25.000,- is bereikt,(…)
6.10.
verklaart dit vonnis geheel uitvoerbaar bij voorraad,
6.11.
wijst het meer of anders gevorderde af.”
2.3.
Het vonnis is op 20 april 2020 aan [eiser] betekend, met het bevel om binnen twee dagen aan de inhoud daarvan te voldoen.
2.4.
[eiser] heeft op 3 juli 2020 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis.
2.5.
Het gerechtshof Amsterdam heeft op 15 juni 2021 arrest gewezen (hierna: het arrest). Het hof heeft, voor zover hier van belang, het volgende geoordeeld:

4. Beslissing
Het hof:
rechtdoende in principaal en incidenteel appel:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover daarbij de vordering tot het, op straffe van verbeurte van een dwangsom, verwijderen en verwijderd houden van het houten hok/berghok tegen de zijmuur van [gedaagde] onder 6.11 van het dictum is afgewezen
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [eiser] om binnen veertien dagen na betekening van dit arrest het houten hok/berghok tegen de zijmuur van [gedaagde] te verwijderen en tot een afstand van minimaal twee meter van de zijmuur van [gedaagde] verwijderd te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag of gedeelte daarvan dat [eiser] niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum van € 50.000,-;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor het overige;
(…)verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;(…).
2.6.
[gedaagde] heeft € 25.000,- van de door [eiser] verbeurde dwangsommen laten innen, omdat [eiser] niet tijdig had zorggedragen voor het vast en ondoorzichtig maken van het venster (hoofdveroordeling 6.4. van het vonnis).
2.7.
Vervolgens is [gedaagde] doorgegaan met het laten innen van verbeurde dwangsommen, omdat [eiser] volgens [gedaagde] nog steeds niet voldoet aan de in het vonnis en het arrest uitgesproken veroordelingen.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiser] vordert – samengevat en na eiswijziging – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
I. voor recht verklaart dat [eiser] geen overtreding van het opgelegde gebod met betrekking tot de hoofdveroordeling onder 6.2 van het vonnis begaat of begaan heeft doordat hij geen zaken tegen de zijmuur van [gedaagde] geplaatst heeft en dat het houten hok/berghok op een juiste afstand van 2 meter van de zijmuur van [gedaagde] is geplaatst,
II. [gedaagde] veroordeelt aan [eiser] terug te betalen alles wat hij meer bij [eiser] geïnd heeft dan het bedrag van € 25.500,-, te vermeerderen met de rente,
III. [eiser] verder ontheft van dwangsommen,
Subsidiair
IV. bepaalt dat [gedaagde] de verdere inning van dwangsommen onmiddellijk staakt en gestaakt houdt en dat [gedaagde] wordt veroordeeld om alles wat er bij [eiser] is geïnd na 29 oktober 2022 aan hem terugbetaald wordt, te vermeerderen met de rente,
Primair en subsidiair
V. [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt primair aan zijn vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] al een bedrag van € 25.000,- heeft geïnd in verband met de veroordeling onder 6.4. van het vonnis. [gedaagde] is verder gegaan met het innen van dwangsommen, omdat [eiser] het verbod onder 6.2. van het vonnis, dan wel het verbod in het arrest niet zou zijn nakomen. [eiser] betwist dat hij die veroordelingen niet nakomt. [gedaagde] kan dus ook geen aanspraak maken op het verbeuren van de dwangsommen op grond van de veroordeling onder 6.2. van het vonnis (met uitzondering van één incident en dus het verbeuren van € 500,- aan dwangsom) en de veroordeling in het arrest met betrekking tot het houten hok/berghok. Daarom moet de rechtbank de dwangsommen opheffen of verminderen en moet [gedaagde] de ten onrechte geïnde bedragen, aan [eiser] terugbetalen.
Subsidiair stelt [eiser] zich op het standpunt dat elke dwangsom die na 29 oktober 2022 is geïnd, is verjaard en daarom onverschuldigd is betaald aan [gedaagde].
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser], dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser].
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagde] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] gebiedt om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis, het perceel met opstallen aan de [adres] en aan de [adres] te [woonplaats], te ontruimen en ontruimd te houden, onder afgifte van alle sleutels aan zijn zoon, de heer [zoon] [eiser], en [eiser] te verbieden om zich na deze ontruiming nog binnen een straal van één kilometer te begeven op en rond het perceel en in de opstallen aan de [adres] en aan de [adres] te [woonplaats], op straffe van een dwangsom van € 500,- dat [eiser] dit gebod en verbod overtreedt, met een maximum van € 50.000,- en met proces- en nakosten, te vermeerderen met de rente over proceskosten.
3.6.
[gedaagde] legt – kort gezegd – aan zijn vorderingen ten grondslag dat ondanks de boodschap van meerdere rechters, het gedrag van [eiser] niet verandert. Hij laat zowel [gedaagde] als zijn eigendommen niet met rust. [gedaagde] heeft daarom de vrees dat [eiser] zal doorgaan met het vernielen van zijn spullen en hem het leven zuur zal blijven maken. Het belang van [gedaagde] om zijn eigendommen te beschermen en niet langer met het provocerende gedrag van [eiser] geconfronteerd te moeten worden, moet prevaleren boven het belang van [eiser] om naast [gedaagde] te mogen verblijven.
3.7.
[eiser] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde].
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en reconventie
Bevoegdheid en toepasselijk recht
4.1.
In verband met de woonplaatsen van partijen in verschillende landen, heeft deze zaak een internationaal karakter, waardoor de bevoegdheid van de Nederlandse rechter en het toepasselijk recht ambtshalve moeten worden onderzocht.
4.2.
[gedaagde] is de gedaagde partij en woont in [woonplaats]. Daarom is deze rechtbank bevoegd van de onderhavige zaak kennis te nemen.
4.3.
Partijen hebben zich niet uitgelaten over het toepasselijke recht. Voor zover de toepasselijkheid van het Nederlandse recht niet reeds voortvloeit uit het toepasselijke internationale privaatrecht, begrijpt de rechtbank uit de stellingen en verweren dat [eiser] zijn vorderingen op het Nederlands recht baseert en [gedaagde] zijn verweer daarop baseert, dat zij de toepasselijkheid van Nederlands recht verkiezen, met welk recht het onderhavige executiegeschil - betreffende de executie van een vonnis en een arrest van de Nederlandse rechter waarin Nederlands recht is toegepast - naar het voorlopig oordeel van de rechtbank ook de meeste aanknopingspunten heeft. Daarom zal de rechtbank Nederlands recht toepassen.
in conventie
Vordering I. (verklaring voor recht)
Verbod 6.2. van het vonnis
4.4.
Dat [eiser] een overtreding heeft begaan met betrekking tot de veroordeling in 6.2. van het vonnis, staat naar het oordeel van de rechtbank vast. Dit volgt uit de door [gedaagde] overgelegde usb-stick met videobeelden en de onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling van [eiser] voor dit feit. Het enkele feit dat [eiser] een ladder tegen de gevel van [gedaagde] aan heeft geplaatst, levert namelijk al overtreding van het verbod op. Bovendien levert dat beschadiging en vernieling van eigendommen van [gedaagde] (dichtschroeven en ondoorzichtig maken van het raam) op. De conclusie is dan ook dat dit gedeelte van de vordering moet worden afgewezen.
Houten hok/berghok
4.5.
Dit gedeelte van de vordering ziet op de stelling van [eiser] dat hij het nieuwe houten hok/berghok op een juiste afstand van twee meter van de zijmuur van [gedaagde] heeft geplaatst. Tussen partijen is in geschil of [eiser], gelet op het arrest, een nieuw bouwwerk mocht plaatsen of niet. De rechtbank is het met [gedaagde] eens dat [eiser] dat niet mocht en wel om de volgende redenen.
4.6.
Uit het arrest volgt dat [eiser] het houten hok/berghok tegen de zijmuur van [gedaagde] moest verwijderen en
verwijderd houden. Daarin ligt naar het oordeel van de rechtbank besloten, dat [eiser] geen nieuw houten hok/berghok mocht bouwen. De rechtbank ziet overigens ook niet in waarom [eiser] opnieuw een houten hok/berghok zou bouwen, anders dan om [gedaagde] te provoceren en dwars te zitten. [eiser] is met de bouw van het nieuwe houten hok/berghok op 19 januari 2022 het verbod dus opnieuw gaan overtreden. Dat [eiser] het houten hok/berghok op een afstand van twee meter heeft geplaatst, maakt dat niet anders. Daarom is ook dit onderdeel van de vordering niet toewijsbaar.
Vordering II. en de subsidiaire vordering
Inleiding
4.7.
Omdat zowel vordering II. als de subsidiaire vordering van [eiser] zien op de verschuldigdheid en inning van de verbeurde dwangsommen, zal de rechtbank die vorderingen hierna gezamenlijk beoordelen.
Dwangsommen verschuldigd? Ja
4.8.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat hij geen dwangsommen verschuldigd is aan [gedaagde], omdat hij niet heeft gehandeld in strijd met het verbod onder 6.2. van het vonnis (los van één incident á € 500,- aan verbeurde dwangsom) en het door het hof bepaalde met betrekking tot het houten hok/berghok. [gedaagde] heeft alle dwangsommen boven het bedrag van € 25.500,- dus ten onrechte geïnd. [gedaagde] betwist dit.
4.9.
De rechtbank acht het gevorderde onder II. niet toewijsbaar, gelet op het volgende. De rechtbank heeft hiervoor al geoordeeld dat [eiser] dwangsommen heeft verbeurd, door vernielingen te plegen aan de eigendommen van [gedaagde] (dichtschroeven en ondoorzichtig maken van het raam) en zaken tegen de muur van [gedaagde] aan te plaatsen, terwijl dit op grond van 6.2. van het vonnis verboden is. Ook heeft de rechtbank hiervoor geoordeeld dat [eiser] met het opnieuw plaatsen van een houten hok/berghok in overtreding is met het verbod van het hof om een berghok binnen een afstand van twee meter van de zijmuur van [gedaagde] te plaatsen. Dit maakt dat [eiser] hoe dan ook dwangsommen is verbeurd en [eiser] deze in beginsel dus ook verschuldigd is aan [gedaagde].
Dwangsomvorderingen verjaard? Gedeeltelijk
4.10.
Daarnaast doet [eiser] een beroep op verjaring. [eiser] stelt dat de dwangsomvorderingen van [gedaagde] zijn verjaard, omdat er niet rechtsgeldig is gestuit.
Volgens [gedaagde] zijn slechts de dwangsomvorderingen verjaard voor zover deze zien op het nieuwe houten hok/berghok.
4.11.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of [gedaagde] teveel aan dwangsommen heeft geïnd na 29 oktober 2022, gelet op het verjaringsberoep van [eiser]. De rechtbank oordeelt dat de dwangsomvorderingen van [gedaagde] gedeeltelijk, voor zover deze zien op het nieuwe houten hok/berghok, zijn verjaard omdat de verjaring daarvan niet rechtsgeldig is gestuit. Dit leidt ertoe dat [gedaagde] de dwangsommen die uit hoofde daarvan door [gedaagde] zijn geïnd, moeten worden terugbetaald aan [eiser]. Voor dit oordeel is het volgende van belang.
4.12.
Op grond van artikel 611g lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) verjaart een dwangsom door verloop van zes maanden na de dag waarop zij verbeurd is. De verjaring van dwangsommen wordt door handelingen als bedoeld in artikel 3:316-3:319 van het Burgerlijk Wetboek (BW) gestuit. Vervolgens begint een nieuwe verjaringstermijn te lopen.
4.13.
De dwangsomvorderingen van [gedaagde] zijn te onderscheiden in:
1. het overtreden van het verbod in 6.2. van het vonnis en
2. het verbod in het arrest met betrekking tot het plaatsen van een houten hok/berghok.
4.14.
Waar het gaat om de verbeurde dwangsommen in verband met de overtreding van het verbod in 6.2. van het vonnis, is de rechtbank het met [gedaagde] eens dat de verjaring steeds tijdig is gestuit, ondanks het onjuist overnemen van (het nummer van) de overtreding in de aanzegging in het exploot van 25 april 2022.
Uit het exploot van 28 oktober 2021 volgt expliciet dat [eiser] in een viertal gevallen het verbod in 6.2. van het vonnis heeft overtreden en daarmee € 2.000,- (vier x € 500,-) aan dwangsommen verschuldigd is geworden.
In het exploot van 25 april 2022 wordt verwezen naar de aanzegging op 28 oktober 2021, het bedrag van € 2.000,- aan verbeurde dwangsommen wordt vermeld en in het exploot wordt de verjaring van de opeisbaarheid van die dwangsommen uitdrukkelijk gestuit. Het in het exploot van 25 april 2022 vermelden van de verkeerde overtreding (namelijk de verwijdering van de constructie met vlag en het vast en ondoorzichtig maken van het venster van [eiser], 6.4 van het vonnis) moet worden beschouwd als een kennelijke verschrijving. Dat betekent dat in het exploot van 25 april 2022 de verjaringstermijn van de verbeurde dwangsommen á € 2.000,- rechtsgeldig is gestuit. Die verbeurde dwangsommen zijn vóór 29 oktober 2022 geïnd door [gedaagde].
Dat betekent dat [gedaagde] de geïnde dwangsommen die zien op overtreding van het verbod van 6.2. van het vonnis niet terug hoeft te betalen aan [eiser].
4.15.
De verbeurde dwangsommen van € 21.500,- zien op het verwijderen en verwijderd houden van het houten hok/berghok. De rechtbank is van oordeel dat het verjaringsberoep ten aanzien daarvan wel slaagt. Nergens blijkt uit dat [gedaagde] de verjaring van die dwangsommen rechtsgeldig heeft gestuit, na de aanzegging daarvan bij exploot van 22 maart 2022. Ook heeft de advocaat van [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling erkend dat dit niet is gebeurd. Dat betekent dat de uit hoofde van die overtreding geïnde dwangsommen na 29 oktober 2022, onterecht zijn geïnd door [gedaagde]. Daarom zal [gedaagde] wat hij heeft geïnd van deze dwangsommen aan [eiser] moeten terugbetalen.
[gedaagde] moet een bedrag van € 2.029,99 terugbetalen aan [eiser]
4.16.
De rechtbank komt tot de conclusie dat [gedaagde] een bedrag van € 2.029,99 aan teveel geïnde dwangsommen na 29 oktober 2022 moet terugbetalen aan [eiser]. Dit oordeel wordt hieronder toegelicht.
4.17.
Het totaalbedrag aan verbeurde dwangsommen is € 23.500,- (exclusief executiekosten). Dit kan vervolgens worden opgesplitst in:
1. aan verbeurde dwangsommen voor overtreding van het verbod in 6.2. van het vonnis en;
2. € 21.500,- aan verbeurde dwangsommen voor het door het hof bepaalde met betrekking tot het houten hok/berghok.
4.18.
De deurwaarder heeft aan de advocaat van [gedaagde] op 6 maart 2023 bevestigd dat er in totaal € 7.355,85 aan dwangsommen is geïnd. € 5.325,86 daarvan is vóór de door [eiser] gestelde en onbetwiste verjaringstermijn van 29 oktober 2022 geïnd. Dat bedrag is dus terecht geïnd door [gedaagde]. Het verschil tussen het totaal geïnde bedrag van € 7.355,85 en het terecht geïnde bedrag van € 5.325,86 is € 2.029,99. Dat bedrag is ten onrechte door [gedaagde] geïncasseerd, gelet op de verjaring daarvan. Daarom moet [gedaagde] een bedrag van € 2.029,99 aan [eiser] terugbetalen. De in dat verband gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing is vermeld.
Staking van verdere inning van dwangsommen
4.19.
De door [eiser] gevorderde bepaling dat [gedaagde] de inning van de dwangsommen dient te staken en gestaakt te houden, zal ook worden afgewezen. Alhoewel een deel van de dwangsomvorderingen van [gedaagde] uit hoofde van het arrest verjaard is, betekent dat nog niet dat nieuwe overtredingen op grond van zowel het vonnis als het arrest verjaard zijn. [gedaagde] beschikt op grond van zowel het vonnis als het arrest nog steeds over een titel om nieuwe verbeurde dwangsommen aan te zeggen. Daarnaast heeft de advocaat van [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling medegedeeld dat aan de deurwaarder de opdracht is gegeven om het lopende executietraject van dwangsomvorderingen uit hoofde van het arrest per 1 maart 2023 te schorsen. Het executietraject voor
diedwangsomvorderingen is dus al gestaakt tot nader order.
Vordering III. (ontheffen van dwangsommen)
4.20.
De derde vordering van [eiser] strekt ertoe dat de dwangsommen die aan hem zijn opgelegd als prikkel ter nakoming, op de voet van artikel 611d Rv worden gewijzigd. De rechtbank acht het gevorderde niet toewijsbaar, omdat niet is gebleken dat het voor [eiser] blijvend of tijdelijk, geheel of gedeeltelijk onmogelijk is om aan de hoofdveroordeling te voldoen. Voor het overige ziet de rechtbank geen aanleiding om hierop terug te komen, mede gelet op de opstelling van [eiser].
Proceskosten
4.21.
Partijen zijn over en weer in het ongelijk gesteld. Om die reden komen de proceskosten voor ieders eigen rekening.
in reconventie
Ontruiming en locatieverbod
4.22.
De rechtbank zal het gevorderde locatieverbod toewijzen voor de duur van zes maanden. De gevorderde ontruiming zal worden afgewezen. De rechtbank zal uitleggen waarom.
4.23.
In rechtsoverweging 3.12 van het arrest overweegt het hof onder meer het volgende:
“Een vordering tot ontruiming gaat het hof op dit moment echter te ver, waarbij niet is gezegd dat een ontruiming niet aan de orde kan zijn indien het gedrag van [eiser] niet verandert. Alles afwegend is hetgeen [gedaagde] echter nu aan de vordering ten grondslag heeft gelegd nog onvoldoende om de zwaarwegende consequentie te rechtvaardigen dat [eiser] zijn eigendommen moet ontruimen. Het hof betrekt daarbij dat dit arrest in laatste feitelijke instantie aan [eiser] ook duidelijk beoogt te maken dat hij zijn gedragens jegens [gedaagde] moet aanpassen omdat anders financiële of andere consequenties volgen.”
[eiser] heeft na het arrest en de daarin uitgesproken veroordelingen, doelbewust een nieuw houten hok/berghok gebouwd en de ramen van [gedaagde] dichtgeschroefd en ondoorzichtig gemaakt. Daarmee heeft [eiser] de verboden overtreden, zowel die in het vonnis als die in het arrest. Het lijkt er niet op dat een einde kan worden gemaakt aan het slepende conflict tussen partijen, anders dan dat [eiser] of [gedaagde] verhuist. De lange voorgeschiedenis van partijen en de veroordelingen van [eiser] in dat verband, alsook het doelbewust bouwen van een nieuw houten hok/berghok en het feit dat dit alles nog steeds niet heeft geleid tot een einde van het conflict tussen partijen, rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank een locatieverbod voor de duur van zes maanden. Dit gaat echter niet zover dat [eiser] de woning moet ontruimen.
4.24.
Ten overvloede overweegt de rechtbank het volgende. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] verklaard dat zijn zoon juridisch eigenaar is van de woning, terwijl [eiser] economisch eigenaar is. Ook heeft [eiser] verklaard dat hij van plan is om de woning te verkopen. De rechtbank overweegt in dat verband dat [eiser] in de periode na het verstrijken van het locatieverbod voldoende gelegenheid zal hebben om de woning te verkopen.
Dwangsom
4.25.
Omdat [eiser] herhaaldelijk heeft laten zien dat hij veroordelingen niet nakomt, heeft de rechtbank er geen vertrouwen in dat [eiser] het locatieverbod zal nakomen zonder een hoge financiële prikkel. Daarom zal de rechtbank de door [gedaagde] gevorderde dwangsom ook toewijzen.
Proces- en nakosten
4.26.
[eiser] is de partij die grotendeels ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de kant van [gedaagde] tot vandaag worden begroot op € 897,- (1,5 punten × tarief II) aan salaris advocaat. De over de proceskosten gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing is vermeld.
4.27.
[gedaagde] vordert daarnaast veroordeling van [eiser] in de nakosten. Volgens vaste rechtspraak levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten – en als betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, de explootkosten van betekening van het vonnis – een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten. De rechtbank zal daarom de nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] terug te betalen een bedrag van € 2.029,99, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang vanaf 29 oktober 2022 tot aan de dag van volledige betaling,
5.2.
verklaart de onder 5.1. uitgesproken veroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.5.
verbiedt [eiser] om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis, zich gedurende een periode van zes maanden, binnen een straal van één kilometer te begeven op en rond het perceel en in de opstallen aan de [adres] en aan de [adres] te [woonplaats],
5.6.
veroordeelt [eiser] om aan [gedaagde] een dwangsom te betalen van € 500,- voor iedere keer dat hij niet aan de veroordeling in 5.5. voldoet, tot een maximum van € 50.000,- is bereikt,
5.7.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de kant van [gedaagde] tot dit vonnis vastgesteld op € 897,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.8.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. Saarloos en in het openbaar uitgesproken op
19 april 2023.