ECLI:NL:RBNHO:2023:3684

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 april 2023
Publicatiedatum
20 april 2023
Zaaknummer
C/15/324744 / FA RK 22-451
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding, partnerbijdrage en verdeling van huwelijkse vermogen tussen partijen van Iraanse afkomst met Nederlandse nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 20 april 2023 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw van Iraanse afkomst, die beiden de Nederlandse nationaliteit hebben. De man had verzuimd om de door de rechtbank gevraagde berekeningen van zijn behoefte en draagkracht over te leggen, wat leidde tot de conclusie dat de rechtbank de vrouw grotendeels zou volgen in haar stellingen over de behoefte en draagkracht. De rechtbank oordeelde dat de man verantwoordelijk was voor de aangekondigde daling van zijn inkomen per 1 juni 2023, en dat hij niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn verweer omtrent zijn draagkracht. De rechtbank stelde de partnerbijdrage vast op € 4.700 bruto per maand, met ingang van de inschrijving van de beschikking tot echtscheiding.

Daarnaast werd de man veroordeeld om aan de vrouw een bruidsgave te geven, bestaande uit 114 gouden munten, en andere goederen zoals een koran, twee kandelaars en een spiegel. De rechtbank oordeelde dat de vrouw recht had op deze bruidsgave, ondanks het verweer van de man dat zij niet aan de voorwaarden in de huwelijksakte had voldaan. De rechtbank verklaarde dat de voorwaarden in de huwelijksakte in strijd waren met de Nederlandse openbare orde en dat de vrouw recht had op de bruidsgave. De rechtbank heeft ook de verdeling van het huwelijkse vermogen tussen partijen behandeld, waarbij de man en vrouw overeenstemming bereikten over de verdeling van verschillende activa en passiva.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van beide partijen in een echtscheidingsprocedure, vooral met betrekking tot het overleggen van financiële gegevens en de gevolgen van het niet voldoen aan gerechtelijke opdrachten. De rechtbank heeft de belangen van beide partijen gewogen en een beslissing genomen die recht doet aan de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
zaaknummer / rekestnummer: C/15/324744 / FA RK 22-451 en C/15/331272 / FA RK 22-3970
Beschikking van 20 april 2023 betreffende de echtscheiding, partnerbijdrage en verdeling
in de zaak van:
[de man] ,
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A. Hashem Jawaheri, gevestigd te Amsterdam,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. D.H. Bialkowski, gevestigd te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de man, ontvangen op 26 januari 2022;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek, met bijlagen, van de vrouw, ontvangen op 16 juni 2022;
- het verweerschrift op het zelfstandig verzoek, tevens aanvullend verzoek, met bijlagen, van de man, ontvangen op 12 augustus 2022;
- de gewijzigde en aanvullende verzoeken, met bijlagen, van de vrouw, van 16 januari 2023;
- de brief van de advocaat van de vrouw, met aanvullend verzoek, van 17 januari 2023;
- het F-formulier, met bijlagen, van de advocaat van de man van 17 januari 2023;
- het F-formulier, met bijlagen, van de advocaat van de vrouw van 24 januari 2023;
- het F-formulier, met bijlagen, van de advocaat van de man van 24 januari 2023;
- de zelfstandige verzoeken tevens verweer op verzoek, van de man, van 24 januari 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 januari 2023 in aanwezigheid van partijen, bijgestaan door hun advocaten en tolken. De advocaat van de vrouw heeft ter zitting een alimentatieberekening overgelegd. De advocaat van de man heeft ter zitting een verklaring van de HR directeur van zijn werkgever [werkgever] van 25 januari 2023 overgelegd.
1.3.
De rechtbank heeft partijen ter zitting in de gelegenheid gesteld om nog nadere stukken in te dienen over de partnerbijdrage en de bruidsgave. De rechtbank heeft na de zitting de volgende stukken ontvangen:
- het F-formulier van de advocaat van de vrouw van 10 februari 2023;
- het e-mailbericht van de advocaat van de man van 13 februari 2023;
- het F-formulier, met bijlagen, van de advocaat van de vrouw van 23 februari 2023;
- het F-formulier, met bijlage van de advocaat van de man van 27 februari 2023.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op [huwelijksdatum] te [plaats] , Iran. Ten tijde van de huwelijkssluiting hadden de man en de vrouw de Iraanse nationaliteit. Partijen hebben sinds 2019 beiden ook de Nederlandse nationaliteit verkregen.
2.2.
Bij beschikking van 14 juli 2022 is in het kader van de voorlopige voorzieningenprocedure bepaald dat de man een partnerbijdrage van € 4.500 bruto per maand aan de vrouw moet voldoen.
Ter zitting van 30 juni 2022 hebben partijen in het kader van de voorlopige voorzieningen de volgende afspraken gemaakt:
3.2.
Ter zitting hebben partijen het volgende afgesproken.
De vrouw zal de woning te [plaats] , alwaar zij reeds woont, overnemen. De woning te [plaats] zal worden verkocht. Partijen zullen daartoe [Makelaardij] te [plaats] de verkoopopdracht geven. Indien de verkoop aan derden niet binnen twee maanden zijn beslag zal krijgen, zal de man die op dit moment in [plaats] een huurwoning bewoont, tijdelijk de woning in [plaats] betrekken, om aldus zijn woonlasten te beperken. Partijen zullen zich maximaal inspannen om een spoedige verkoop en levering aan derden te realiseren.

3.De beoordelingEchtscheiding

3.1.
Partijen verzoeken de echtscheiding tussen hen uit te spreken. Zij stellen dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
3.2.
Nu ten tijde van de indiening van het verzoekschrift beide partijen in ieder geval de Nederlandse nationaliteit bezaten, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding. Op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek is Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding van toepassing.
3.3.
Het verzoek tot echtscheiding zal, als op de wet gegrond, worden toegewezen.
Partnerbijdrage
3.4.
De vrouw verzoekt, na wijziging van haar verzoek ter zitting van 26 januari 2023, een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (hierna ook: partnerbijdrage) vast te stellen van € 4.700 bruto per maand. Ter onderbouwing van dit bedrag heeft de vrouw ter zitting berekeningen overgelegd van behoefte en draagkracht.
3.5.
De man voert verweer. Hij heeft evenwel nagelaten berekeningen te overleggen van behoefte en draagkracht. Hij heeft daarmee niet voldaan aan de door de rechtbank in haar (oproepings)brief van 8 november 2022 aan partijen gegeven opdracht om recente berekeningen te overleggen. Ook heeft de man niet voldaan aan de opdracht die ter zitting door de rechtbank is gegeven aan hem om berekeningen te overleggen. De rechtbank zal hieraan de gevolgen verbinden die zij geraden acht, hetgeen met name met zich brengt dat de rechtbank de vrouw grotendeels zal volgen in hetgeen zij heeft gesteld over de behoefte en draagkracht.
bevoegdheid en toepasselijk echt
3.6.
De Nederlandse rechter is op grond van artikel 3 sub a van de Alimentatieverordening (nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008) bevoegd om van het alimentatieverzoek kennis te nemen. De rechtbank zal op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 het Nederlands recht toepassen op het verzoek tot vaststelling van een partnerbijdrage, nu de onderhoudsgerechtigde gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
ingangsdatum
3.7.
De rechtbank overweegt dat uit de wet volgt dat de partnerbijdrage niet kan ingaan op een datum die is gelegen voor de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand. De rechtbank bepaalt de ingangsdatum van een eventuele partnerbijdrage op laatstgenoemde datum.
Tremanormen
3.8.
De rechtbank neemt bij de berekening van de vast te stellen bijdrage de zogenoemde Tremanormen als uitgangspunt en rondt in haar beoordeling bedragen telkens op hele euro’s af. De aangehechte berekening, gemaakt met behulp van het alimentatieberekeningsprogramma INA, geeft weer welke uitgangspunten daarbij door de rechtbank zijn gehanteerd. Met betrekking tot deze uitgangspunten overweegt de rechtbank specifiek nog het navolgende.
behoefte van de vrouw
3.9.
De vrouw heeft gesteld dat haar behoefte moet worden vastgesteld op een bedrag van
€ 5.462. Dat bedrag is berekend op basis van het inkomen van de man in 2021, dit omdat partijen in dat jaar voor het laatst samen hebben geleefd. Het inkomen van de man in 2021 was € 195.476 en de vrouw had dat jaar geen inkomen. Dit heeft de man niet betwist. De vrouw heeft een behoeftelijst overgelegd waaruit een netto behoefte van € 5.614 volgt. De man heeft deze lijst betwist en voert o.a. aan dat de vrouw de kosten niet nader heeft onderbouwd.
3.10.
De man heeft toepassing van de hofnorm niet betwist, zodat de behoefte van de vrouw kan worden berekend aan de hand van deze vuistregel. Bij de hofnorm wordt de huwelijksgerelateerde behoefte gesteld op 60% van het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen voor het uiteengaan. Uitgaande van een inkomen van de man van € 195.476 en geen inkomen van de vrouw, berekent de rechtbank de naar 1 januari 2023 geïndexeerde behoefte van de vrouw op € 5.648 per maand.
3.11.
Op de behoefte van de vrouw dienen haar eigen inkomsten in mindering te worden gebracht. De vrouw is sinds 1 juni 2022 in loondienst bij [bedrijf] . Zij ontvangt een salaris van € 3.750 bruto per maand. Daarnaast is zij bestuurslid en aandeelhouder van het Iraanse familiebedrijf [familiebedrijf] . Zij bezit 14 van de 200 aandelen van dit bedrijf. De Financial & Administration manager van de onderneming heeft in een brief van 16 januari 2023 verklaard dat de vrouw nimmer salaris en/of een beloning heeft ontvangen voor het zijn van bestuurslid. Verder wordt verklaard dat het bedrijf nooit jaarlijkse winsten heeft uitgekeerd aan de aandeelhouders. In de jaren dat er winst is behaald, is dit geherinvesteerd in het bedrijf, aldus de Financial & Administration manager van de onderneming. Uit de aangifte IB 2021 van de vrouw blijken ook geen (box 2) inkomsten. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw hiermee voldoende heeft onderbouwd dat zij geen inkomsten ontvangt uit haar bestuurswerkzaamheden voor het Iraanse bedrijf noch uit haar aandeelhouderschap.
De rechtbank berekent de netto aanvullende behoefte van de vrouw op € 2.608 per maand.
draagkracht van de man
3.12.
De rechtbank moet vervolgens beoordelen of de man over voldoende draagkracht beschikt om bij te dragen in de aanvullende behoefte van de vrouw.
3.13.
De man stelt dat zijn draagkracht niet toereikend is om de door de vrouw verzochte partnerbijdrage te betalen. Hij heeft op de zitting gesteld dat hij per 1 juni 2023 niet langer in loondienst is bij zijn huidige werkgever. Hij is ontslagen door zijn werkgever omdat hij zijn functie niet meer kon vervullen nu zijn prestaties ondermaats waren. Hij is depressief en heeft psychische klachten, aldus de man. Ter onderbouwing van zijn stellingen heeft de man een verklaring van de HR directeur van zijn werkgever en een (Engelstalige) verklaring van zijn medisch behandelaar overgelegd. De man wil een eigen onderneming starten. Er is nog geen schriftelijke prognose te geven maar namens de man is gesteld dat hij na drie jaar een bruto omzet zou kunnen creëren van € 100.000. De verhoging van zijn salaris in 2022 is te verklaren door het feit dat hij een tijdelijke management taak moest verrichten; deze functie is nu weer overgenomen door een collega van hem.
3.14.
De vrouw heeft verweer gevoerd. Zij betwist dat een bevoegde arts de verklaring heeft opgesteld. De arts die de verklaring heeft geschreven, is gevestigd in een klein dorpje in het noorden van Iran, waar de man de laatste tijd niet geweest kan zijn gelet op de politieke situatie. Bovendien is de arts geen bedrijfsarts die kan beoordelen of de man te ziek is om te werken. De brief van de werkgever van de man is volgens de vrouw met het oog op de echtscheiding en alimentatieverplichting “gemaakt”. Het salaris van de man is in 2022 met € 20.000 tot € 25.000 gestegen, wat volgens de vrouw geen indicatie is dat de man zijn werkzaamheden onvoldoende zou hebben uitgevoerd. De vrouw voert aan dat de man werkt en als hij geen inkomen heeft dat hij dan een verdiencapaciteit heeft gelijk aan zijn laatstverdiende loon.
3.15.
Ten slotte stelt de vrouw dat de man ook buitenlandse inkomsten geniet uit Iran en Canada, welke inkomsten moeten worden meegenomen in de berekening van de draagkracht van de man. Zij verwijst hiervoor naar de door haar overgelegde productie 15 en stelt deze inkomsten op € 30.000 op jaarbasis.
De man voert aan dat hij geen Canadese inkomsten heeft genoten. Wat betreft Iraanse inkomsten stond hij bij het Iraanse familiebedrijf van de vrouw op de loonlijst om hem in aanmerking te laten komen voor pensioen. Dit is inmiddels al opgehouden, aldus de man.
3.16.
De rechtbank is van oordeel dat de door de man aangekondigde daling van zijn inkomen per 1 juni 2023, aan hem verwijtbaar is. Uit de door de man overgelegde verklaring van zijn werkgever van 25 januari 2023 blijkt enkel dat hij en zijn werkgever kennelijk tot een vertrekregeling zijn gekomen. Uit deze verklaring blijkt geenszins dat de man is ontslagen wegens ondermaatse prestaties dan wel wegens psychische klachten. Het is bovendien onduidelijk welke arts de medische verklaring heeft opgesteld, wat zijn expertise is en of hij de man recent nog heeft gezien. De rechtbank zal hieraan dan ook niet de bewijskracht koppelen die de man voor zich ziet. De rechtbank overweegt voorts dat de man in het geval van ziekte zich ziek had moeten melden bij zijn werkgever waardoor hij aanspraak had kunnen maken op doorbetaling van zijn loon tijdens ziekte. Gelet hierop passeert de rechtbank het verweer van de man en gaat de rechtbank bij de berekening van de draagkracht van de man uit van een bruto jaarloon van € 218.946 zoals genoemd in de jaaropgaaf 2022. De rechtbank zal de door de vrouw gestelde inkomsten uit het buitenland niet meenemen in de berekening, nu de man gemotiveerd en onweersproken heeft betwist dat hij deze inkomsten (nog) geniet en omdat de rechtbank niet heeft kunnen vaststellen dat de man deze inkomsten op structurele basis heeft ontvangen tijdens het huwelijk.
3.17.
De rechtbank berekent de draagkracht van de man op € 3.486 netto per maand.
conclusie
3.18.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de man op basis van de maatstaven van behoefte en draagkracht een partnerbijdrage van € 2.608 netto, oftewel € 5.069 bruto, aan de vrouw zou kunnen voldoen. Nu de vrouw echter een partnerbijdrage verzoekt van € 4.700 bruto per maand, zal de rechtbank dit bedrag als hoogte van de partnerbijdrage bepalen.
3.19.
De man verzoekt de vrouw te veroordelen tot het terugbetalen van de vastgestelde partnerbijdrage vanaf de datum van indiensttreding van de vrouw bij haar werkgever. De rechtbank zal dit verzoek niet meenemen in deze bodemprocedure. Er zijn bij beschikking van 14 juli 2022 voorlopige voorzieningen door de rechtbank vastgesteld en de geëigende weg is om te verzoeken tot wijziging hiervan, wat de man niet heeft gedaan. De rechtbank zal dit verzoek van de man dan ook afwijzen.
Afwikkeling van het huwelijkse vermogen
bevoegdheid en toepasselijk recht
3.20.
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft zij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensregime van partijen. Op het huwelijksvermogensregime is het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 (HHV 1978) van toepassing. Niet gebleken is dat partijen een geldige rechtskeuze als bedoeld in artikel 3 HHV 1978 hebben uitgebracht. Ten tijde van de huwelijksvoltrekking hadden partijen alleen de Iraanse nationaliteit gemeenschappelijk. Iran is een zogenaamd nationaliteitsland. Daarom werd op grond van artikel 4 lid 2 HHV 1978 het Iraanse recht van toepassing op het huwelijksvermogensregime van partijen vanaf de datum van de huwelijksvoltrekking. Kort na de huwelijksvoltrekking, te weten op 3 oktober 2008, hebben partijen hun eerste gewone verblijfplaats gevestigd op het grondgebied van dezelfde staat, te weten Nederland. Op 4 oktober 2018 hebben partijen meer dan tien jaar hun gewone verblijfplaats in Nederland gehad. Daarom is met ingang van 4 oktober 2018 het Nederlands recht van toepassing geworden op het huwelijksvermogensregime op grond van artikel 7 lid 2 HHV 1978.
3.21.
Gelet op het voorstaande is op het huwelijksvermogensregime over de periode 5 augustus 2008 tot 4 oktober 2018 het recht van Iran van toepassing en over de periode daarna is het Nederlands recht van toepassing. Overwogen wordt verder dat het zogeheten “wagonstelsel” van HHV 1978 inhoudt dat de wijziging van het huwelijksvermogensregime slechts gevolg heeft voor de toekomst.
Sinds 1 januari 2018 bestaat in Nederland de beperkte wettelijke gemeenschap van goederen. Dit betekent dat vanaf het moment dat Nederlands recht van toepassing wordt op het huwelijksvermogensregime van partijen, te weten 4 oktober 2018, de beperkte wettelijke gemeenschap bestaat. Kort gezegd komt dit er dan op neer dat alleen hetgeen de echtgenoten sindsdien hebben opgebouwd en de goederen die al voor die datum aan hen gezamenlijk toebehoorden, tot de beperkte huwelijksgemeenschap behoren.
Het Iraanse huwelijksvermogensrecht kent slechts de uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen.
Verdeling beperkte gemeenschap
3.22.
Beide partijen verzoeken de verdeling van de tussen hen bestaande beperkte gemeenschap van goederen vast te stellen op de door hem c.q. haar voorgestelde wijze.
3.23.
Tussen partijen is
nietin geschil dat op de peildatum van 26 januari 2022, datum indiening verzoek echtscheiding, tot de wettelijke beperkte gemeenschap de navolgende bestanddelen behoren:
a. woning in [plaats] ( [postcode] );
b. woning in [plaats] ( [postcode] );
c. auto van de vrouw (BMW) met kenteken [kenteken] ;
d. auto van de man (Mercedes) met kenteken [kenteken] ;
e. saldo van de rekening [rekeningnummer] op naam van de vrouw;
f. saldo van de rekening [rekeningnummer] op naam van de vrouw;
g. saldo van de rekening [rekeningnummer] op naam van de vrouw;
h. saldo van de rekening [rekeningnummer] op naam van de vrouw;
i. saldo van de rekening [rekeningnummer] op naam van de vrouw;
j. saldo van de rekening (Duitsland) FlatexDEGIRO [rekeningnummer] ;
k. saldo van de rekening [rekeningnummer] ;
l. saldo van de rekening [rekeningnummer] op naam van de man;
m. saldo van de rekening [rekeningnummer] op naam van de man;
n. saldo van de rekening [rekeningnummer] op naam van de man;
o. saldo van de rekening [rekeningnummer] op naam van de man;
p. saldo van de rekening (Duitsland) flatexDEGIRO [rekeningnummer] op naam van de man;
q. saldo van de rekening (Canada) Canadian Imperial Bank of Commerce [rekeningnummer] op naam van de man;
r. saldo van de rekening DEGIRO beleggingsrekening [beleggingsrekening] op naam van de man;
s. hypotheekschuld ING aflosvrij [nummer] ;
t. ING lineaire hypotheek [nummer] (deel 1.0);
u. ING lineaire hypotheek [nummer] (deel 1.1);
v. Rabohypotheek [nummer] .
3.24.
Tussen partijen bestaat
weldiscussie over de vraag of de navolgende bestanddelen in de beperkte gemeenschap vallen:
w. woning in [plaats] , Iran;
x. inboedel/juwelen;
y. aandelenpakket bij DEGIRO op naam van de vrouw;
z. aandelen van de vrouw in Iraanse onderneming;
aa. ING persoonlijke lening [nummer] op naam van de man;
bb. ING persoonlijke lening [nummer] op naam van de man;
cc. ING persoonlijke lening [nummer] op naam van de man;
dd. ING persoonlijke lening [nummer] op naam van de man.
ad a., s., t. en u. woning in [plaats] ( [postcode] ) en de bijbehorende hypothecaire geldleningen
3.25.
Partijen hebben overeenstemming bereikt over de woning in [plaats] in die zin dat deze zal worden verkocht aan een derde en dat de verkoopopbrengst, na aftrek van de hypotheekschuld en kosten, zal worden gedeeld door partijen.
ad b. en v. woning in [plaats] ( [postcode] ) en de bijbehorende hypothecaire geldlening3.26. De vrouw wenst de woning in [plaats] over te nemen voor een bedrag van
€ 450.000. Deze waarde baseert zij op de waardebepaling van makelaardij [Makelaardij] van 18 januari 2023 (productie 17). De man heeft deze waarde niet betwist.
De vrouw verzoekt de rechtbank haar een termijn van zes maanden te verlenen om de financiering rond te krijgen, dit omdat zij bij de financiering tevens de overwaarde van de woning in [plaats] en de ontvangst van de bruidsgave moet betrekken.
De man wil dat de woning te [plaats] zo snel mogelijk wordt verkocht waarbij partijen, na aflossing van de hypotheek, de verkoopopbrengst kunnen delen.
De man heeft zijn belang bij een spoedige verkoop van de woning te [plaats] niet onderbouwd. Nu hij zelf deze woning kennelijk niet wil overnemen, is de rechtbank van oordeel dat de vrouw als eerste in de gelegenheid moet worden gesteld de woning over te nemen. De rechtbank zal de vrouw daarom de gelegenheid geven om binnen drie maanden na datum inschrijving van de echtscheiding in de registers een passende financiering rond te krijgen om de woning over te nemen tegen de waarde van € 450.000, zoals bepaald door de makelaar en niet betwist door de man. De financiering moet de vrouw in staat stellen de helft van de overwaarde per datum overdracht aan de man te voldoen en de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid te doen ontslaan. Indien zulks niet binnen de gestelde termijn mogelijk blijkt, dan zal de woning door partijen te koop worden gezet, waarbij partijen hun medewerking zullen verlenen aan het verstrekken van een opdracht aan een in onderling overleg te benoemen makelaar tot verkoop van de woning. Partijen zijn gehouden de adviezen van de makelaar op te volgen, zowel ten aanzien van het ‘verkoop klaar maken’ van de woning als van de vraagprijs. Na de verkoop van de woning wordt na aflossing van de hypothecaire geldlening, de makelaarskosten en overige kosten verband houdende met de woning, de overwaarde tussen partijen bij helfte gedeeld.
ad c en d. auto’s
3.27.
Partijen hebben overeenstemming bereikt over de verdeling van de auto’s. De auto van de vrouw wordt aan de vrouw toebedeeld, zonder verrekening van de waarde hiervan. De auto van de man wordt aan de man toebedeeld, zonder verrekening van de waarde hiervan.
ad e t/m r. bankrekeningen
3.28.
Partijen hebben zich niet nauwkeurig uitgelaten over de vraag welke bankrekeningen volgens hen wel of welke niet in de beperkte wettelijke gemeenschap vallen zodat de rechtbank ervan uit zal gaan dat alle door partijen in de processtukken genoemde bankrekeningen in de beperkte wettelijke gemeenschap vallen. Partijen zijn het er over eens dat de saldi op de peildatum van 26 januari 2022, de datum van indienen van het verzoekschrift echtscheiding, in de verdeling moeten worden betrokken.
De rechtbank gelast de wijze van verdeling van de bankrekeningen als volgt: iedere partij zet de bankrekeningen voort die op zijn of haar naam staan. De saldi per peildatum komen steeds aan partijen ieder bij helfte toe, zodat de voortzettende partij de helft van het banksaldo op de peildatum aan de ander dient te vergoeden. Indien er sprake is van een negatief saldo per peildatum dan dienen beide partijen dit saldo in gelijke mate aan te zuiveren tot € 0. Partijen dienen elkaar over en weer inzage te verstrekken in het saldo van de bankrekeningen per peildatum.
3.29.
Het aanvullende verzoek van de vrouw van 23 februari 2023 over de volgens haar niet door de man opgegeven bankrekening met nummer [nummer] op naam van de man, zal worden afgewezen. Deze bankrekening is wel degelijk in een eerder stadium in deze procedure opgegeven door de man en deze rekening dient door partijen op de hiervoor onder punt 3.3.8. aangegeven wijze in de verdeling te worden betrokken
ad w. woning in [plaats]
3.30.
De vrouw stelt dat tot haar privévermogen behoort een woning / appartement in [plaats] , Iran. Deze woning is volgens de vrouw gefinancierd vanuit haar voorhuwelijkse privé vermogen. De vrouw heeft een waardebepaling van 17 januari 2023 overgelegd waaruit blijkt dat de woning tussen € 95.525 en € 104.017 waard is. De vrouw heeft terzake deze woning geen verzoeken geformuleerd.
De man heeft in zijn verweerschrift gesteld dat de vrouw momenteel rechthebbende is van de woning en dat de vrouw de woning in 2018 heeft verkregen en dat de woning in de wettelijke beperkte gemeenschap valt. Volgens de man heeft de vrouw de woning niet gefinancierd met voorhuwelijks privévermogen. Partijen hebben de aanschaf deels met een lening betaald en de rest met hun gezamenlijke spaargeld. De woning is € 110.000 waard volgens de man.
3.31.
De rechtbank is van oordeel dat partijen over en weer te weinig hebben gesteld om aan te kunnen nemen dat de woning tot het voorhuwelijkse privévermogen van de vrouw behoort. De vrouw heeft op dit punt geen bewijs aangeboden. Nu partijen een geschil hebben over de vraag aan wie het goed toebehoort en geen van beiden het recht op dit goed hebben bewezen zal de rechtbank op grond van artikel 1:94 lid 8 BW bepalen dat de woning in [plaats] in de wettelijke beperkte gemeenschap valt. De rechtbank zal de waarde van de woning bepalen op het gemiddelde van de door partijen genoemde waarden, zijnde
€ 104.885 (de vrouw: € 99.771 (((€ 95.525 + € 104.107) / 2) en de man: € 110.000). De woning zal aan de vrouw worden toebedeeld, waarbij zij de helft van de hierboven genoemde waarde aan de man dient te vergoeden, zijnde een bedrag van € 52.442.
ad x. inboedel/juwelen3.32. De man stelt dat hij juwelen en de inboedel, die samen een waarde van € 75.000 vertegenwoordigen, bij de vrouw heeft achtergelaten. De vrouw moet volgens de man hem de helft van € 75.000 vergoeden.
De vrouw betwist dat er juwelen zijn. De inboedel is volgens de vrouw al verdeeld en de man heeft al meegenomen wat hij wilde hebben.
De man heeft naar het oordeel van de rechtbank, tegenover de betwisting door de vrouw, onvoldoende onderbouwd gesteld dat er juwelen zijn welke in de wettelijke beperkte gemeenschap vallen, zodat de rechtbank ervan uit gaat dat er geen juwelen te verdelen zijn. Partijen twisten over de omvang, waarde en verdeling van de inboedel. De rechtbank zal bepalen dat de goederen die de vrouw thans onder zich heeft, aan haar toekomen zonder verdere verrekening en dat de goederen die de man thans onder zich heeft, aan hem toekomen zonder verdere verrekening. Partijen kunnen uiteraard in onderling overleg tot andere afspraken komen.
ad y. aandelenpakket bij DEGIRO op naam van de vrouw
3.33.
De vrouw stelt dat tot haar privévermogen behoort een aandelenpakket bij DEGIRO. De inleg van dit aandelenpakket is volgens de vrouw vanuit haar privévermogen gedaan.
De man stelt dat het aandelenpakket in de beperkte gemeenschap valt. Volgens de man heeft de vrouw in 2019 de aandelen gekocht en dient hij te delen in de waarde van deze aandelen.
De rechtbank is van oordeel dat partijen over en weer te weinig hebben gesteld om aan te kunnen nemen dat het aandelenpakket tot het voorhuwelijkse privévermogen van de vrouw behoort. De vrouw heeft op dit punt geen bewijs aangeboden. Nu partijen een geschil hebben over de vraag aan wie het goed toebehoort en geen van beiden het recht op dit goed hebben bewezen zal de rechtbank op grond van artikel 1:94 lid 8 BW bepalen dat het aandelenpakket in de wettelijke beperkte gemeenschap valt. De waarde van het aandelenpakket is niet bekend bij de rechtbank. De rechtbank zal bepalen dat partijen de aandelen dienen te verkopen, dat aan ieder van hen de helft van de opbrengst toekomt, en dat ieder van hen de verkoopkosten dient te dragen. Hierbij staat het partijen vrij om in onderling overleg een afwijkende afspraak te maken over de verdeling van het aandelenpakket.
ad z. aandelen van de vrouw in de Iraanse onderneming3.34. De man stelt dat de aandelen die de vrouw heeft in de Iraanse onderneming vallen in de gemeenschappelijke boedel zodat de vrouw de waarde hiervan aan de man dient te vergoeden. De vrouw heeft geen verweer tegen gevoerd.
3.35.
De rechtbank zal bepalen dat de aandelen aan de vrouw worden toebedeeld onder vergoeding aan de man van de helft van de waarde. Partijen hebben zich niet uitgelaten over de waarde van de aandelen. De rechtbank zal daarom bepalen dat partijen in Iran een financieel deskundige moeten benoemen die de waarde van de aandelen kan bepalen. Als partijen het niet eens worden over de aan te wijzen deskundige, dan wijzen partijen afzonderlijk een deskundige aan, waarna beide deskundigen een derde deskundige benoemen. Het staat partijen vrij om in onderling overleg af te spreken welk bedrag de vrouw ter zake van de verdeling van de aandelen aan de man dient te betalen.
ad aa. t/m dd. leningen op naam van de man
3.36.
De vrouw stelt dat de hierboven onder aa. tot en met dd. genoemde schulden bij ING privéschulden zijn van de man.
De man betwist dit.
3.37.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Uit het door de man overgelegde jaaroverzicht 2021 van ING blijkt dat de leningen genoemd onder bb. en cc. in 2021 zijn opgeheven. Verdeling hiervan is dan ook niet meer aan de orde.
De lening genoemd onder aa. ziet volgens de man op een overbruggingslening die in de wettelijke beperkte gemeenschap valt en die zal worden afgelost vanuit de overwaarde van de verkoop van de woningen. De vrouw heeft dit niet, althans onvoldoende gemotiveerd, betwist. De rechtbank oordeelt dan ook dat deze lening in de beperkte gemeenschap van partijen valt en tussen partijen gelijkelijk gedragen moet worden.
De lening genoemd onder dd. is volgens de man een persoonlijke lening voor de vrouw, die ook in de wettelijke beperkte gemeenschap valt. De vrouw heeft dit niet, althans onvoldoende gemotiveerd, betwist. De rechtbank oordeelt dan ook dat ook deze lening in de beperkte gemeenschap van partijen valt en tussen partijen in gelijke mate gedragen moet worden.
Bruidsgave
3.38.
De vrouw verzoekt, na wijziging van haar verzoeken op 23 februari 2023, ten aanzien van de bruidsgave:
- de man te veroordelen om aan haar 114 gouden [munten] munten te geven die voldoen aan de volgende omschrijving: Vervaardigd door: Persian Mint, Gewicht (in gram) 8,13, Puur Goud inhoud (grams): 7,317, Fineness: 900, Dimensies: 22mm, en te bepalen dat als de man de 114 gouden munten niet aan de vrouw heeft gegeven binnen 10 dagen na datum beschikking de man aan de vrouw een bedrag moet betalen van 114 x € 602,24 = € 68.655,36 binnen 20 dagen na datum beschikking;
- de man te veroordelen om aan haar de bronzen spiegel zoals afgebeeld op bijlage 4 te geven en te bepalen dat als de man de spiegel niet aan de vrouw heeft gegeven binnen 10 dagen na datum beschikking de man aan de vrouw een bedrag moet betalen van € 1.648 binnen 20 dagen na datum beschikking;
- de man te veroordelen om aan haar twee zilveren kandelaars zoals afgebeeld op bijlage 5 te geven en te bepalen dat als de man de spiegel niet aan de vrouw heeft gegeven binnen 10 dagen na datum beschikking de man aan haar een bedrag moet betalen van € 4.600 binnen 20 dagen na datum beschikking;
- de man te veroordelen om aan haar een bedrag te betalen van € 2.000 ten aanzien van de Hadj binnen 20 dagen na datum beschikking.
De rechtbank begrijpt dat de vrouw ook verzoekt de man te veroordelen om aan haar een koran zoals afgebeeld op bijlage 6 te geven binnen tien dagen na de datum van deze beschikking.
3.39.
De vrouw stelt hiertoe het volgende. Partijen zijn in de huwelijksakte overeengekomen dat de vrouw, als bruidsgave, 114 gouden munten, een Hadj naar Mekka, een spiegel met een zilveren frame, twee gouden kandelaars en een Koran van de man krijgt. Deze bruidsgave is te allen tijde opeisbaar. Aan meerdere voorwaarden is voldaan, op grond waarvan de vrouw het recht toekomt om de scheiding aan te vragen. De man dient conform de overeenkomst de genoemde goederen aan de vrouw te verstrekken, dan wel het geldbedrag dat gelijk is aan de waarde van deze goederen.
3.40.
De man voert verweer en voert het volgende aan. De vrouw heeft geen recht op de bruidsgave, omdat zij niet heeft voldaan aan de voorwaarden die in de huwelijksakte staan en die de Iraanse wet voorschrijft. Het is namelijk de vrouw die wenst te scheiden en de relatie heeft beëindigd. Hierdoor dient zij afstand te doen van ieder aan haar toekomend financieel recht. Daarnaast kan de vrouw geen aanspraak maken op een geldbedrag, nu dit niet is afgesproken. De gouden munten, die de vrouw, na wijziging, verzoekt, zijn onvoldoende bepaald in haar verzoek en bevatten geen details over de grootte en gewicht van de munten. Ook betwist de man de door de vrouw verzochte waarde van de gouden munten nu dit onvoldoende is onderbouwd. Voorts hebben partijen, wat betreft het aantal gouden munten, een symbolisch aantal gekozen om hun geloof en toewijding aan elkaar te benadrukken. De man is echter niet in staat om 114 gouden munten aan de vrouw te voldoen. De man heeft al (deels) voldaan aan deze verplichting, omdat hij tijdens het huwelijk altijd al de kosten voor de vrouw heeft betaald. De gevorderde zilveren kandelaars, spiegel, koran en hadj zijn niet toewijsbaar want onvoldoende bepaald. Verder is het verzoek van de vrouw niet te beschouwen als een nevenvoorziening als bedoeld in artikel 827 Rv. Het verzoek van de vrouw moet daarom worden afgewezen.
3.41.
De rechtbank oordeelt als volgt.
3.42.
Partijen hebben in de huwelijksovereenkomst een clausule betreffende de bruidsgave opgenomen. Deze clausule houdt in dat de man ter gelegenheid van het huwelijk (nog) aan de vrouw moet geven, zodra zij hierom verzoekt, een kopie van de ‘Holy Koran’, een spiegel, een ‘pair of’ kandelaars, kosten van een bedevaart (‘omra hajj’) naar Mekka en 114 ‘ [munten] Gold Coins’.
3.43.
De rechtbank is van oordeel dat de verzochte voorziening met betrekking tot de bruidsgave aangemerkt kan worden als nevenvoorziening in de zin van artikel 827 lid 1 sub f Rv, aangezien deze voorziening voldoende samenhangt met het verzoek tot echtscheiding en behandeling van het verzoek niet leidt tot onnodige vertraging van het geding.
3.44.
De bruidsgave, zo volgt uit vaste rechtspraak, heeft naar zijn aard een geheel eigen vorm binnen de vermogensrechtelijke aanspraken van echtgenoten en is door de vrouw vanaf aanvang van het huwelijk op te eisen, welke vorderingsrecht in zijn algemeenheid wordt erkend. Het Iraans recht is van toepassing, zijnde het recht waarnaar de aanspraak op de bruidsgave tot stand is gekomen. Op grond van artikel 1082 van de Iraanse wet van 1935 is de vrouw rechthebbende en eigenares van de bruidsgave vanaf de dag van huwelijkssluiting. De vordering tot betaling van de bruidsgave is te allen tijde opeisbaar, zowel tijdens als na het huwelijk.
3.45.
De man heeft gesteld dat de vrouw geen recht zou hebben op de bruidsgave omdat zij niet heeft voldaan aan de voorwaarden die in de huwelijksakte staan. Dit blijkt naar het oordeel van de rechtbank echter niet uit de huwelijksakte en uit hetgeen partijen hierover hebben verklaard. De rechtbank legt de inhoud van de huwelijksakte aldus uit dat de voorwaarden (‘terms and conditions’) die worden genoemd niet zien op de afgifte van de bruidsgave maar op de (on)mogelijkheden van partijen om tot echtscheiding te verzoeken. Dit verweer van de man zal de rechtbank dan ook passeren.
3.46.
De man stelt voorts dat de bruidsgave de vrouw enkel toekomt indien zij heeft voldaan aan de Iraanse wet. De vrouw heeft volgens het Iraanse recht geen recht op echtscheiding en om de relatie van partijen te verlaten indien er niet is voldaan aan een van de omstandigheden zoals is vermeld in de huwelijksakte onder punt 1 t/m 12. Wil aan de vrouw het recht tot echtscheiding toekomen en de relatie beëindigen, dan betekent dit volgens de man dat er geen beroep kan worden gedaan op de bruidsgave, hetgeen hier aan de orde is. De rechtbank acht de voorwaarden zoals die in de huwelijksakte zijn opgenomen, waarbij de vrouw – anders dan de man – alleen op grond van die redenen om echtscheiding mag verzoeken, in strijd met de Nederlandse openbare orde. Die voorwaarden zullen daarom buiten toepassing worden gelaten. Dit verweer van de man faalt daarom ook.
3.47.
Uit de tekst van de huwelijksakte blijkt bovendien op geen enkele manier dat partijen de bruidsgave slechts symbolisch hebben bedoeld, zoals door de man is betoogd. De enkele (niet onderbouwde) stelling van de man dat hij nooit in staat is geweest om de overeengekomen 114 gouden munten te voldoen is, mede in het licht van de Iraanse wet op grond waarvan de vrouw (een afdwingbaar) recht heeft op de bruidsgave vanaf de huwelijkssluiting, in elk geval onvoldoende voor de conclusie dat de bruidsgave alleen symbolisch en niet opeisbaar is. De rechtbank zal dit verweer van de man passeren.
3.48.
De man heeft voorts gesteld dat de vordering van de vrouw te onbepaald en daardoor niet toewijsbaar is. Volgens de man blijkt uit de huwelijksakte immers niet dat het gaat om zogenaamde ‘full’ gouden munten. Ook bevat de huwelijksakte geen details over de gouden munten en de afmetingen daarvan. De vrouw heeft de waarde van de munten bovendien onvoldoende onderbouwd volgens de man.
3.49.
De rechtbank is van oordeel dat uit de huwelijksakte voldoende blijkt dat de vrouw recht heeft op ‘full’ gouden munten, nu dit in de akte is omschreven als ‘114 [munten] Gold Coins’. De vrouw heeft naar het oordeel van de rechtbank voorts voldoende onderbouwd om welke munten dit precies gaat, door benoeming van het gewicht, afmeting en overige details. De vordering van de vrouw is dan ook voldoende bepaald.
3.50.
Partijen twisten voorts nog over de waarde van de gouden munten. De rechtbank wijst er op dat hetgeen in de huwelijksakte is bepaald over de bruidsgave, kan worden aangemerkt als een overeenkomst tussen partijen. De rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de man er veel aan gelegen is om onder zijn verplichtingen uit deze overeenkomst uit te komen. De advocaat van de man heeft op zitting van 26 januari 2023 over de waarde van de gouden munten vooral veel verwarring gecreëerd en de waarde gebagatelliseerd, terwijl het ook op de weg van de man had gelegen om de rechtbank op dit punt objectief voor te lichten. Het gaat immers om contractuele verplichtingen van (ook) de man. De rechtbank zal de vrouw volgen in de door haar gestelde waarde van de gouden munten. De vrouw heeft gesteld dat de waarde per munt € 602,24 bedraagt. Dit heeft zij onderbouwd met een verklaring van een medewerker van Eraas exchange en verwijzingen naar websites, welke de rechtbank beschouwt als objectieve bronnen om tot de waarde van de munten te komen. Dat de man kennelijk andere websites heeft gevonden die op een (iets) lagere waarde duiden, doet daar niet aan af. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw ten aanzien van de gouden munten daarom toewijzen.
3.51.
Ten aanzien van de overige goederen, genoemd in de huwelijksakte, overweegt de rechtbank als volgt.
3.52.
De kandelaars, spiegel en de Koran zijn niet nader gespecificeerd in de huwelijksakte. Over de Koran wordt door een, door de vrouw zelf ingeschakelde, deskundige in productie 16 verklaard dat deze geen materiële waarde vertegenwoordigd. De vrouw heeft het eerst over gouden kandelaars en later over zilveren kandelaars. De rechtbank heeft dan ook onvoldoende informatie om deze goederen te kunnen waarderen in een geldbedrag. Dit betekent dat de rechtbank de man zal veroordelen tot het verstrekken van de goederen, zoals bedoeld in de huwelijksakte, aan de vrouw binnen vier weken na datum van deze beschikking.
Ten aanzien van de Hadj overweegt de rechtbank dat de man aan de vrouw een bedrag van
€ 2.000 als vergoeding moet betalen, nu zij deze pelgrimstocht niet kan maken omdat de vrouw geen moslima is, aldus de man.
Overig
3.53.
De vrouw verzoekt:
1. de man te veroordelen aan haar te betalen een bedrag van € 2.850,50 in verband met de belastingteruggaaf over 2021;
2. de man te veroordelen aan haar te betalen een bedrag van € 1.865 in verband met de kosten van de verkoop van de woning in Zaandam;
3. de man te veroordelen aan haar te betalen € 342,62 in verband met de vergoedingen voor de door de vrouw betaalde rekeningen;
4. de man te veroordelen aan haar te betalen € 280 in verband met de vergoeding die de man heeft ontvangen van de ziektekostenverzekering.
3.54.
De man voert hier verweer tegen.
3.55.
De rechtbank zal het verzoek genoemd onder 2. (kosten verkoop woning) toewijzen omdat dit verzoek is onderbouwd met een factuur en deze kosten zien op de huwelijkse periode. De overige verzoeken genoemd onder 3. en 4. zullen worden afgewezen nu de vrouw deze niet, althans onvoldoende, heeft onderbouwd. Ten aanzien van het verzoek genoemd onder 1. overweegt de rechtbank als volgt. De belastingteruggaven en -aanslagen die zien op de huwelijkse periode tot de peildatum komen ten goede van beide partijen dan wel dienen door hen beiden te worden gedragen. De vrouw heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat de man een belastingteruggave heeft ontvangen. De rechtbank kan daarom niet beslissen over concrete bedragen en zal daarom het verzoek van de vrouw afwijzen. Partijen zijn echter gehouden elkaar aan de hand van stukken van Belastingdienst te informeren over eventuele teruggaven en/of aanslagen en die te delen dan wel samen te dragen.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te [plaats] , Iran op [huwelijksdatum] ;
4.2.
bepaalt dat de man € 4.700 bruto per maand dient te betalen aan de vrouw als uitkering tot levensonderhoud, met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
4.3.
gelast de wijze van verdeling van de tussen partijen bestaande beperkte gemeenschap als hierboven is overwogen onder rechtsoverwegingen 3.23. tot en met 3.37.;
4.4.
veroordeelt de man om aan de vrouw 114 gouden [munten] munten te geven die voldoen aan de volgende omschrijving:
  • vervaardigd door: Persian Mint;
  • gewicht: 8,13 gram;
  • puur goud hoeveelheid: 7,317 gram;
  • fijnheid: 900;
  • afmeting: 22 millimeter,
en bepaalt dat als de man de 114 gouden munten niet aan de vrouw heeft gegeven binnen tien dagen na de datum van deze beschikking, de man aan de vrouw een bedrag van € 68.655,36 moet betalen binnen twintig dagen na de datum van deze beschikking;
4.5.
veroordeelt de man om binnen vier weken na de datum van deze beschikking een koran, twee kandelaars en een spiegel aan de vrouw te geven;
4.6.
veroordeelt de man om binnen twintig dagen na de datum van deze beschikking € 2.000 aan de vrouw te voldoen ter zake van de Hadj;
4.7.
veroordeelt de man om een bedrag van € 1.865 aan de vrouw te betalen in verband met de kosten van de verkoop van de woning in [plaats] ;
4.8.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad, met uitzondering van de onder 4.1. opgenomen beslissing;
4.9.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Lintjer, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. J. Leertouwer op 20 april 2023.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden en overeenkomstig artikel 820 lid 2 Rv openlijk bekend is gemaakt.