ECLI:NL:RBNHO:2023:3658

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
20 april 2023
Zaaknummer
C/15/333754 / FA RK 22-5288
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nihilstelling kinderbijdrage tijdens wettelijke schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 4 april 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van de kinderbijdrage van de man, die onder de wettelijke schuldsaneringsregeling (wsnp) is geplaatst. De man, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J.H. Prins, verzocht de rechtbank om de eerder vastgestelde kinderbijdrage van € 164,- per maand op nihil te stellen, met ingang van 6 september 2022, omdat hij was toegelaten tot de wsnp. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. W. Doornink, voerde verweer en stelde dat de man niet-ontvankelijk verklaard moest worden, dan wel dat zijn verzoek afgewezen moest worden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de man per 6 september 2022 is toegelaten tot de wsnp, wat een wijziging van omstandigheden met zich meebrengt. De rechtbank overwoog dat binnen het kader van de wsnp de man niet langer de vrije beschikking heeft over zijn salaris en dat de rechter-commissaris een vrij te laten bedrag (VTLB) heeft vastgesteld. De vrouw betwistte echter dat de man niet in staat zou zijn om de kinderbijdrage te betalen, en stelde dat hij meer inkomen zou ontvangen dan in de VTLB-berekening was meegenomen.

Na beoordeling van de feiten en omstandigheden heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de man verplichten om de rechter-commissaris te verzoeken om rekening te houden met de kinderbijdrage. De rechtbank heeft de kinderbijdrage met ingang van 6 september 2022 op nihil gesteld voor de duur van de wsnp, en bepaald dat de bedragen die na deze datum door de man aan de vrouw zijn betaald, niet hoeven te worden terugbetaald. De beschikking van 2 augustus 2022 herleeft zodra de wsnp niet meer op de man van toepassing is.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
alimentatie/tegenspraak
zaak-/rekestnr.: C/15/333754 / FA RK 22-5288
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 4 april 2023
in de zaak van:
[bewindvoerder], handelend in hoedanigheid van bewindvoerder van
[de man],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J.H. Prins, kantoorhoudende te Den Helder,
tegen
[de vrouw],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. W. Doornink, kantoorhoudende te Hoorn Nh.

1.Procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de man, ingekomen op 1 november 2022;
- het F9-formulier, met bijlagen, van de man, ingekomen op 17 november 2022;
- het verweerschrift, met bijlagen, van de vrouw, ingekomen op 21 december 2022;
- het F9-formulier, met bijlagen, van de man, ingekomen op 24 februari 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 7 maart 2023 in aanwezigheid van partijen, de man bijgestaan door mr. J.H. Prins en de vrouw bijgestaan door mr. W. Doornink.
1.3.
Door mr. Prins is ter zitting een aanvullende productie in het geding gebracht, te weten een vonnis van deze rechtbank, afdeling handel, kanton en insolventie, van 21 februari 2023.

2.Feiten en omstandigheden

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest, welk huwelijk op [datum] is ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de
echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch van
9 maart 2016. Deze beschikking is nadien gewijzigd door deze rechtbank (rechtbank Noord-Holland) bij beschikking van 4 november 2020.
2.2.
Uit dit huwelijk is geboren de minderjarige:
- [de minderjarige] , op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] .
2.3.
Bij laatstgenoemde beschikking is bepaald, met wijziging in zoverre van het van de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 9 maart 2016 deel uitmakende convenant en ouderschapsplan, dat de man ten behoeve van de minderjarige een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna: kinderbijdrage) aan de vrouw moet voldoen van € 16,- per maand, met ingang van 3 februari 2020.
2.4.
Bij beschikking van deze rechtbank van 13 oktober 2021 zijn de goederen van de man onder bewind gesteld en is [bewindvoerder] tot bewindvoerder benoemd.
2.5.
Bij beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 7 december 2021 is, met vernietiging van de hiervoor genoemde beschikking van 4 november 2020, de door de man te betalen kinderbijdrage voor de minderjarige met ingang van 3 februari 2020 op € 25,- per maand bepaald en met ingang van 1 februari 2022 op een bedrag van € 32,50,- per maand, met dien verstande dat voor zover sinds 3 februari 2020 meer is betaald dan wel op de man is verhaald de bijdrage wordt vastgesteld op hetgeen door de man is betaald of op hem is verhaald.
2.6.
Bij beschikking van deze rechtbank van 2 augustus 2022 is, met wijziging in zoverre van de beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 7 december 2021, bepaald dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige € 164,- per maand dient te voldoen, met ingang van 19 januari 2022.
2.7.
Bij vonnis van deze rechtbank van 6 september 2022 is de man toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (wsnp).
2.8.
Bij vonnis van deze rechtbank van 21 februari 2023 is het verzoek van de bewindvoerder van de man tot tussentijdse beëindiging van de wsnp van de man afgewezen.

3.Verzoek

3.1.
De man heeft, na wijziging van zijn verzoek ter zitting, verzocht de hiervoor genoemde beschikking van 2 augustus 2022 te wijzigen en de per 19 januari 2022 vastgestelde kinderbijdrage van € 164,- per maand met ingang van 6 september 2022 op nihil te stellen, danwel een zodanige beslissing te nemen die de rechtbank juist acht, alsmede te bepalen dat hetgeen de man voor de wijzigingsdatum heeft betaald niet onverschuldigd is.
3.2.
De man heeft hiertoe gesteld dat hij per 6 september jl. is toegelaten tot de wsnp. De wsnp bewindvoerder heeft een berekening van het vrij te laten bedrag (VTLB) gemaakt naar aanleiding van de inkomsten en de uitgaven van de man. Uit deze berekening volgt dat het VLTB hoger is dan het totale inkomen van de man. Er is derhalve geen financiële ruimte voor betaling van de eerder vastgestelde kinderbijdrage. Op 5 juli jl. heeft reeds een zitting plaatsgevonden inzake een wijzigingsverzoek van de vrouw. De man heeft ter gelegenheid van deze zitting aangegeven dat er een wsnp verzoek was ingediend, maar de rechtbank heeft met deze omstandigheid toen geen rekening gehouden. Nu de man inmiddels daadwerkelijk is toegelaten tot de wsnp heeft met ingang van 6 september jl. te gelden dat sprake is van een wijziging van omstandigheden. Gelet op voorgaande verzoekt de man om nihilstelling van de kinderbijdrage voor de minderjarige met ingang van 6 september jl.

4.Verweer

4.1.
De vrouw heeft daartegen verweer gevoerd en verzocht de man niet-ontvankelijk te verklaren, danwel zijn verzoek af te wijzen.
4.2.
De vrouw erkent dat de man bij vonnis van 6 september 2022 is toegelaten tot de wsnp. Anders dan de man kennelijk meent is hiermee echter nog niet per definitie gegeven dat de door de man te betalen kinderbijdrage gedurende de periode van de schuldsaneringsregeling op nihil dient te worden gesteld. Uit het verzoek van de man blijkt dat er door de rechter-commissaris geen rekening is gehouden met enige kinderbijdrage. Echter blijkt uit het verzoek van de man niet dat de man de rechter-commissaris heeft verzocht om bij de vaststelling van het VTLB rekening te houden met de door hem te betalen kinderbijdrage voor de minderjarige. In de visie van de vrouw had een en ander echter van de man mogen worden verwacht, temeer nu de financiële positie van de ouders gezamenlijk zodanig is dat sprake is van een tekort om in de behoefte van de minderjarige te voorzien. Daarnaast is de vrouw van oordeel dat de omstandigheid dat de rechtbank zeer recentelijk nog een door de man te betalen kinderbijdrage van € 164,- per maand heeft vastgesteld, voor de man reden had dienen te zijn de rechter-commissaris te verzoeken om verhoging van het VTLB. Hierbij verwijst de vrouw ook naar het zogenaamde Tremarapport waarin staat dat onder omstandigheden van de onderhoudsplichtige ouder mag worden verwacht dat hij gebruik maakt van de mogelijkheid om de rechter-commissaris te verzoeken bij de vaststelling van het VTLB rekening te houden met de onderhoudsverplichting voor een minderjarige. De man heeft dit verzoek niet gedaan en heeft evenmin aangevoerd op grond van welke feiten en/of omstandigheden hij heeft gemeend te moeten afzien van het indienen van een dergelijk verzoek. Voor het geval de rechter-commissaris wel zou hebben geoordeeld over een dergelijk verzoek en zou hebben geoordeeld om niet tot verhoging over te gaan, had de man tegen een dergelijke beslissing bovendien bezwaar kunnen maken. De vrouw is gelet op het voorgaande dan ook van oordeel dat sprake is van zodanige bijzondere omstandigheden dat niet kan worden gezegd dat de man niet beschikt over draagkracht, enkel omdat hij is toegelaten tot de wsnp.

5.Beoordeling

ontvankelijkheid
5.1.
Op grond van artikel 1:401, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer deze nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt te voldoen aan de wettelijke maatstaven. Beoordeeld moet worden of sprake is van een wijziging van de omstandigheden zoals die door de rechter ten tijde van diens eerdere beslissing zijn vastgesteld respectievelijk van de omstandigheden waarvan partijen bij het sluiten van de overeenkomst zijn uitgegaan.
5.2.
Nu de man per 6 september 2022 is toegelaten tot de wsnp is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een wijziging van omstandigheden waardoor een hernieuwde beoordeling van de kinderbijdrage dient plaats te vinden. Binnen het kader van de wsnp heeft de man immers niet langer de vrije beschikking over zijn salaris. De rechter-commissaris heeft op de voet van artikel 295, tweede lid, van de Faillissementswet een VTLB vastgesteld.
nihilstelling
5.3.
De vrouw heeft aangevoerd dat de man meer inkomen ontvangt dan is meegenomen in de berekening van het VTLB. De man werkt zes dagen per week. De vrouw heeft de indruk dat de werkelijke financiële situatie van de man aanzienlijk beter is dan de situatie op papier. Het ligt hierdoor des te meer in de rede dat de man de rechter-commissaris verzoekt om bij de berekening van het VTLB rekening te houden met de kinderbijdrage. De vrouw verzoekt daarom primair om afwijzing van het verzoek van de man. Subsidiair verzoekt zij om de kinderbijdrage vast te stellen op het tekort aan draagkracht van de vrouw om in de behoefte van de minderjarige te voorzien van € 71,- per maand.
5.4.
De man heeft hiertegen verweer gevoerd en aangegeven dat hij niet in staat is om meer te werken dan de 26 uur die hij nu werkt. De geruchten rondom zijn inkomen kloppen niet. De rechtbank heeft recent nog getoetst of de man voldoet aan de eisen van de wsnp. Door de rechtbank is geoordeeld dat geen reden bestaat voor tussentijdse beëindiging van het wsnp traject van de man. Bij de start van de wsnp was de alimentatie verplichting van de man bekend bij de bewindvoerder. Door de rechter-commissaris is desondanks geen rekening gehouden met de kinderbijdrage bij de bepaling van het VTLB. De man begrijpt het belang van de vrouw, maar ziet geen bijzondere omstandigheden die maken dat de rechter-commissaris moet worden verzocht om alsnog rekening te houden met de vastgestelde kinderbijdrage.
5.5.
De rechtbank overweegt dat in de situatie waarin de wettelijke schuldsaneringsregeling op een onderhoudsplichtige van toepassing is verklaard uitgangspunt is dat geen betalingsverplichting wordt opgelegd. Dit zou anders kunnen zijn wanneer in het VTLB rekening wordt gehouden met een alimentatieverplichting.
5.6.
Vaststaat dat in het VTLB van de man geen rekening is gehouden met een kinderbijdrage voor de minderjarige. De rechtbank ziet geen aanleiding om te bepalen dat de man daartoe alsnog een verzoek moet indienen bij de rechter-commissaris. Ter zitting is niet van zodanig bijzondere omstandigheden gebleken dat van de man mag worden verwacht dat hij de rechter-commissaris om verhoging van het VTLB vraagt. De rechtbank is van oordeel dat de twijfel van de vrouw over de hoogte van het inkomen van de man onvoldoende is om hiertoe over te gaan. Daarbij komt dat uit het door de man ter zitting overgelegde vonnis blijkt dat hetgeen de vrouw de man toedicht reeds is voorgelegd aan de rechter en niet tot
tussentijdse beëindiging van de wsnp van de man heeft geleid. De rechtbank gaat dan ook uit van de huidige situatie waarin het inkomen van de man niet toelaat dat rekening wordt gehouden met de kinderbijdrage in het VTLB. De rechtbank zal dan ook de kinderbijdrage met ingang van 6 september 2022 op nihil stellen voor de duur dat de wsnp op de man van toepassing is. De bedragen die na 6 september 2022 nog door de man aan de vrouw zijn betaald worden geacht te zijn opgesoupeerd en hoeven door de vrouw niet te worden terugbetaald.
5.7.
Het voorgaande betekent dat de beschikking van 2 augustus 2022 herleeft, inclusief de indexering, zodra de wsnp niet meer op de man van toepassing is. De rechtbank gaat ervan uit dat de man de vrouw van de beëindiging van het wsnp-traject op de hoogte zal stellen, ook indien de man eerder dan drie jaar schuldenvrij zal zijn.

6.Beslissing

De rechtbank:
6.1.
bepaalt, met wijziging in zoverre van de hierboven genoemde beschikking van deze rechtbank van 2 augustus 2022, de door de man aan de vrouw te betalen
kinderbijdrage voor de minderjarige [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] , op nihil, met ingang van 6 september 2022, gedurende de looptijd van de wsnp, waarbij hetgeen na die datum door de man aan de vrouw is voldaan niet door haar behoeft te worden terugbetaald;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.S. Friedberg, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. L.S. Hoenderdos, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 april 2023.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en de verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.