ECLI:NL:RBNHO:2023:3654

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
19 april 2023
Zaaknummer
22/2901
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van de monumentenstatus van voormalige spoorwachterswoningen in Haarlem

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Holland het beroep van eisers tegen de intrekking van de monumentenstatus van de voormalige spoorwachterswoningen aan de Koppestokstraat 2-4 te Haarlem. De rechtbank heeft op 25 april 2023 uitspraak gedaan in de zaak, waarbij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem als verweerder optreedt. De intrekking van de monumentenstatus is gebaseerd op juridische en veiligheidsbeperkingen die het behoud van het pand in de weg staan. ProRail, de eigenaar van het pand, heeft aangegeven dat het pand een te groot risico vormt voor de veiligheid vanwege de nabijheid van het spoor. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder een zorgvuldige belangenafweging heeft gemaakt en dat de nadelen van behoud van het pand in dit geval zwaarder wegen dan het belang van behoud. De rechtbank oordeelt dat de intrekking van de monumentenstatus niet in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, aangezien verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom de monumentenstatus niet kan worden gehandhaafd. Het beroep van eisers is ongegrond verklaard, wat betekent dat de intrekking van de monumentenstatus in stand blijft. Eisers krijgen geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 22/2901
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 april 2023 in de zaak tussen
1.
de Erfgoedvereniging Bond Heemschut, uit Amsterdam,
2.
het Buurtinitiatief [naam 1], uit Haarlem,
3.
de [naam 2], uit Haarlem,
eisers
(gemachtigden: [gemachtigde 1] , [gemachtigde 2] en [gemachtigde 3] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem, verweerder
(gemachtigden: R. de Vries en M. van Schaik).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
ProRail B.V., uit Utrecht (ProRail)
(gemachtigden: mr. J.A.A. Sandbrink en drs. L. van Essen).
Inleiding
1.1 In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de intrekking van de monumentenstatus van de voormalige spoorwachterswoningen aan de Koppestokstraat 2-4 te Haarlem.
1.2 Verweerder heeft het intrekkingsbesluit op 19 april 2022 genomen.
1.3 Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4 ProRail heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.5 Eisers hebben schriftelijk gereageerd op de reactie van ProRail.
1.6 De rechtbank heeft het beroep op 31 januari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van eisers, van verweerder en van ProRail deelgenomen.
Beoordeling door de rechtbank
2.1 De rechtbank beoordeelt of verweerder in redelijkheid de monumentenstatus van de voormalige spoorwachterswoningen heeft kunnen intrekken. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
2.2 Het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2.3 De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Feiten en omstandigheden
3.
Aan de Koppestokstraat 2-4 te Haarlem staat een pand met daarin twee voormalige spoorwachterswoningen. Railinfratrust B.V. is de eigenaar van dit pand en haar dochtermaatschappij ProRail is de beheerder van de Nederlandse hoofdspoorweginfrastructuur, waaronder het spoor waarlangs het pand staat. Op 6 oktober 2020 is dit pand als gemeentelijk monument aangewezen op initiatief van de [naam 2]. ProRail was op dat moment namelijk de sloop aan het voorbereiden, en dat wilden verweerder en de vereniging voorkomen. Het pand staat al geruime tijd leeg en is afgesloten van nutsvoorzieningen. ProRail wil het pand slopen omdat het dicht langs het spoor staat en het daarom in het kader van de Spoorwegwet een te groot risico zou vormen.
Bestreden besluit
4. Verweerder heeft besloten de monumentenstatus van de voormalige spoorwachterswoningen in te trekken. Aan dit besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat er vanwege juridische en veiligheidsbeperkingen geen realistische mogelijkheden zijn voor toekomstig gebruik. Deze beperkingen maken dat de op grond van de Spoorwegwet benodigde vergunning niet gegeven kan worden. Verweerder heeft de optie van het verplaatsen van het pand onderzocht, maar dit is geen goede optie gebleken omdat het pand daarmee zijn monumentale waarde zou verliezen en omdat verplaatsing zeer kostbaar is.
Bespreking beroepsgronden
Heeft verweerder het door eisers voorgestelde scenario 'niets doen en het gebouw als zichtobject laten staan' onderzocht?
5.1 Eisers voeren aan dat verweerder ten onrechte het door hen voorgestelde scenario ‘niets doen en het gebouw als zichtobject laten staan’ niet heeft onderzocht. Verweerder heeft wel onderzocht of het mogelijk is om het pand te verplaatsen, maar dit scenario had volgens eisers bij voorbaat al als onhaalbaar aangemerkt kunnen en moeten worden. In het bestreden besluit heeft verweerder niet onderbouwd waarom het door eisers voorgestelde scenario geen optie is, maar volstaan met het algemene argument van juridische en veiligheidsbeperkingen onder verwijzing naar de Spoorwegwet.
5.2 Verweerder stelt dat hij dit scenario wel degelijk heeft onderzocht en daarbij uiteen heeft gezet waarom hij niet daaraan wil meewerken, gelet op de kosten en veiligheidsrisico’s en de uit die risico’s voortvloeiende juridische beperkingen op grond van de Spoorwegwet.
5.3 De rechtbank stelt vast dat verweerder op bladzijde 5 van het bestreden besluit is ingegaan op de mogelijkheden voor het door eisers voorgestelde scenario. Daaruit volgt dat verweerder dat scenario wel heeft onderzocht. Dat eisers zich niet kunnen vinden in de argumentatie op grond waarvan verweerder niet aan dat scenario wil meewerken, maakt dat niet anders. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder een zorgvuldige belangenafweging gemaakt?
6.1 Eisers voeren aan dat verweerder de belangenafweging niet voldoende en niet proportioneel heeft uitgevoerd. De belangenafweging van verweerder is in ieder geval onvoldoende zichtbaar in de beantwoording van hun zienswijze over het voornemen tot intrekking van de monumentenstatus. Het gaat nagenoeg alleen over de belangen van ProRail en het algemeen (monumenten)belang komt nauwelijks aan de orde. De redenering van ProRail wat betreft de veiligheidsrisico’s en onmogelijkheden tot het plegen van onderhoud vinden eisers onbegrijpelijk, omdat geen sprake is van een onaanvaardbaar veiligheidsrisico. De werkzaamheden aan het gebouw zijn in het door eisers voorgestelde scenario eenvoudig en kunnen nu en in de toekomst beperkt blijven, zonder belemmeringen voor het spoorverkeer. Er is slechts eenmalig casco-onderhoud nodig en verder periodiek onderhoud. Dit alles kan, op de spoorzijde na, tijdens de dienstregeling worden uitgevoerd. Aan de spoorzijde kan ’s nachts, dus buiten de dienstregeling, gewerkt worden. In het uiterste geval kunnen zelfs alle werkzaamheden ’s nachts worden uitgevoerd, zoals vele werkzaamheden aan het spoor ’s nachts worden uitgevoerd. Daarnaast zijn er maatregelen mogelijk om de veiligheid te vergroten, zoals het zodanig aanpassen van de ramen aan de spoorzijde dat deze niet meer geopend kunnen worden en het plaatsen van een hoger hek aan de spoorzijde. Eisers zien ook geen juridische beperkingen. Er is geen vergunning vereist voor het gebruik van het gebouw als zichtobject, omdat dat gebruik geen activiteit is in de zin van artikel 19 van de Spoorwegwet. Bovendien wijzigt de functie van het gebouw niet, zodat sprake is van voortgezet gebruik en niet van hernieuwd gebruik. Op basis van het bestemmingsplan zijn ook functies als fietsenstalling, kunstwerk, nutsvoorziening of terrein mogelijk. Voorts is het door eisers voorgestelde scenario ook financieel haalbaar. Op basis van ramingen door advies- en ingenieursbureau 4Infra B.V. komen de kosten voor sloop neer op € 267.000,-. Dit bedrag hoeft ProRail niet uit te geven wanneer er niet wordt gesloopt, waarmee dat bedrag dus vrijkomt en kan worden aangewend voor behoud van het pand. Eisers schatten de kosten van het eenmalig casco-onderhoud en de essentiële zaken voor behoud op een bedrag van € 175.000,-. Daarmee resteert er minstens voor vijf jaar budget voor het periodieke onderhoud.
6.2 Verweerder stelt zich op het standpunt dat verbouwing en toekomstig gebruik door het bepaalde in artikel 19 van de Spoorwegwet niet mogelijk zijn. Vanwege de ligging op het spoorweglichaam en de beperkende juridische eisen die daar gelden is er volgens verweerder geen kansrijke herbestemming mogelijk. Het pand leeg laten staan en enkel behouden om zijn historische waarde acht verweerder niet gewenst en financieel niet haalbaar. Een leegstaand gebouw zonder perspectief op enig gebruik zal bouwkundig achteruitgaan en daardoor uiteindelijk gevaar gaan opleveren voor de directe omgeving.
Voorts is ingevolge artikel 19 van de Spoorwegwet wel een vergunning vereist voor behoud van het pand, omdat het pand op het spoorweglichaam staat. Deze vergunning zal niet verleend worden, gelet op de gevaarzetting. Daarnaast is verweerder, in tegenstelling tot eisers, van mening dat er sprake is van hernieuwd gebruik omdat het pand momenteel leegstaat en is afgesloten van nutsvoorzieningen. Daarom is er geen sprake van voortgezet gebruik of toepasbaar overgangsrecht. Wat betreft de financiële haalbaarheid stelt verweerder zich op het standpunt dat voor het vereiste onderhoud aan het pand een buitendienststelling of andere zeer kostbare veiligheidsmaatregelen nodig zijn. Het pand staat immers zo dicht op het spoor dat het onmogelijk is om werkzaamheden uit te voeren zonder het spoorweglichaam te betreden. De kosten daarvan zijn volgens verweerder onevenredig hoog. Deze argumenten betreffende juridische beperkingen, veiligheid en het gebrek aan toekomstperspectief prevaleren boven de monumentale historische waarde van het pand. Verweerder erkent dat het algemeen belang van behoud van monumenten zwaar weegt, maar omdat hij geen mogelijkheden ziet voor een herbestemming is het risico dat het pand in verval zal raken groot. Daarmee is het algemeen belang niet gediend.
6.3 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid de nadelen van behoud van het pand zwaarder kunnen laten wegen dan het belang van het behoud ervan. Verweerder heeft van belang mogen achten dat het door eisers voorgestelde scenario niet realistisch is gebleken, gelet op de toelichting van ProRail. Zoals ProRail heeft toegelicht kan onderhoud aan het pand niet gepleegd worden zonder het spoor te betreden. Dat betekent dat onderhoud zonder buitendienststelling alleen in de nacht mogelijk is. De tijd waarin ’s nachts gewerkt kan worden zonder dat daarvoor een buitendienststelling nodig is, is schaars. Gevelonderhoud kan in dit korte tijdsbestek niet gepleegd worden. De beperkte tijd en capaciteit die er zijn, worden ingezet voor het plegen van onderhoud aan het spoor. Een buitendienststelling brengt aanzienlijke kosten mee en betekent dat er in die periode geen treinverkeer kan plaatsvinden, aldus de toelichting van ProRail. Daarnaast heeft verweerder van belang mogen achten dat aannemelijk is dat voor behoud van het pand een vergunning is vereist op grond van artikel 19 van de Spoorwegwet en die vergunning gelet op de veiligheidsproblemen bij de noodzakelijke onderhoudswerkzaamheden niet kan worden verleend. Daarmee is een duurzame functie voor het pand, ook als zichtobject, niet haalbaar en zal het in verval raken, hetgeen een gevaar oplevert voor de directe omgeving, vooral voor het naastgelegen spoor. De beroepsgrond slaagt niet.
Is de motivering van verweerder begrijpelijk gelet op andere gebouwen langs het spoor?
7.1 Eisers voeren aan dat de motivering van verweerder niet begrijpelijk is gelet op andere gebouwen die langs het Nederlandse spoor staan. Eisers hebben in de bijlage bij hun zienswijze over het voornemen tot intrekking van de monumentenstatus tien voorbeelden van volgens hen soortgelijke gevallen genoemd waarbij het behoud van de panden kennelijk wel mogelijk is, ondanks de veiligheidsrisico’s en juridische voorwaarden. Ook direct ten noorden van de spoorwegovergang Kleverlaan op de grens van Haarlem en Bloemendaal staat een soortgelijk gebouw. Dit gebouw wordt zelfs bewoond. De motivering van verweerder waarom behoud bij de spoorwachterswoningen aan de Koppestokstraat niet mogelijk zou zijn en bij de door eisers aangedragen voorbeelden wel, vinden zij onbegrijpelijk.
7.2 Verweerder stelt zich op het standpunt dat de door eisers genoemde andere gevallen niet wegnemen dat de spoorwachterswoningen aan de Koppestokstraat zo dicht langs het spoor staan dat behoud ervan, gelet op de veiligheidsrisico’s, niet reëel is.
7.3 De rechtbank is van oordeel dat de motivering van verweerder begrijpelijk is, ondanks het gegeven dat er op andere plekken ook gebouwen langs het spoor staan. Uit de schriftelijke reactie van ProRail en hetgeen zij ter zitting heeft toegelicht volgt waarom deze panden niet vergelijkbaar zijn met het pand aan de Koppestokstraat. In een van deze andere gevallen, het spoorhuis in Den Horn, heeft een onteigeningsprocedure plaatsgevonden omdat het pand te dicht op het spoor staat. De overige panden staan verder van het spoor dan het onderhavige pand. Gelet hierop is geen sprake van gelijke gevallen. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur?
8.1 Eisers voeren aan dat het eerst toekennen van de monumentenstatus en het vervolgens na een jaar starten van een procedure tot intrekking daarvan in strijd is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Het intrekkingsbesluit heeft als belangrijkste motivering de veiligheidsrisico’s en juridische belemmeringen terwijl deze al bekend waren op het moment dat het aanwijzingsbesluit genomen werd, zoals blijkt uit een e-mail van ProRail aan verweerder van 14 september 2020. Kennelijk waren deze argumenten destijds ondergeschikt, maar geven ze nu de doorslag. Daarnaast was het besluit tot aanwijzing als monument onherroepelijk.
8.2 Verweerder stelt zich op het standpunt dat er sprake is van voortschrijdend inzicht dat hem anders heeft doen beslissen. Na het aanwijzingsbesluit is onderzocht op welke andere wijze invulling kon worden gegeven aan een duurzaam gebruik van het pand. Daarover is ook met partijen overleg gevoerd. Daar is uit gebleken dat verplaatsen van het pand zeer kostbaar is en dat daarmee de monumentenstatus verloren gaat. Ook is hier volgens verweerder uit gebleken dat ProRail op grond van de Spoorwegwet een nieuw gebruik van het leegstaande pand niet kan verwezenlijken. Het besluit tot aanwijzing van het monument was nog niet onherroepelijk, omdat ProRail bezwaar heeft gemaakt tegen dat besluit en de behandeling van het bezwaar is aangehouden om te onderzoeken of er mogelijkheden zijn voor een duurzaam toekomstig bestaan van de spoorwachtershuisjes.
8.3 De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet heeft gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De rechtbank kan zich voorstellen dat de handelwijze van verweerder vragen oproept, maar begrijpt uit het dossier en de toelichting van verweerder ter zitting dat het pand als monument is aangewezen omdat ProRail destijds al bezig was met het voorbereiden van de sloop, hetgeen verweerder niet zonder meer wilde laten gebeuren, en omdat verweerder toen in de veronderstelling verkeerde dat in het pand mogelijk activiteiten ontplooid zouden kunnen worden. Als verweerder eenmaal tot aanwijzing van een monument heeft besloten, dan betekent dat niet dat verweerder daar nooit meer van terug mag komen. Verweerder moet een besluit tot intrekking van een monumentenstatus wel goed motiveren. Dat heeft verweerder in dit geval ook gedaan, zoals volgt uit de voorgaande overwegingen van deze uitspraak. Daarbij is van belang dat verweerder, zoals hij heeft toegelicht, bij de aanwijzing onvoldoende oog heeft gehad voor het zwaarwegende belang van de veiligheid en voor de daaruit voortvloeiende onmogelijkheid om het pand een duurzame functie te geven. Dat het besluit tot aanwijzing als monument, zoals ter zitting is gebleken, onherroepelijk is geworden doordat ProRail haar bezwaar daartegen heeft ingetrokken, doet daar niet aan af, aangezien artikel 8 van de Monumentenverordening Haarlem 2013 verweerder de bevoegdheid gaf om een aanwijzing als monument in te trekken. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de intrekking van de monumentenstatus in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J. de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. N.L. Pruntel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 april 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Monumentenverordening Haarlem 2013

Artikel 1 Begripsbepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
(…)
b. monument: zaak die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap en/of (cultuur-)historische waarde;
c. gemeentelijk monument: onroerend monument, dat overeenkomstig de bepalingen van deze verordening als gemeentelijk monument is aangewezen en wordt beschermd, dan wel een historisch woonschip, zoals bedoeld in artikel 1, onder j. van de woonschepenverordening;
(…)
Artikel 3 De aanwijzing als gemeentelijk monument
1. Het college kan, al dan niet op aanvraag, een monument aanwijzen als gemeentelijk monument.
(…)
Artikel 8 Intrekken van de aanwijzing
1. Het college kan de aanwijzing intrekken.
(…)
Artikel 9 Verbodsbepalingen
Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen.

Spoorwegwet

Artikel 19

1. Ter bescherming van de fysieke integriteit van de hoofdspoorwegen en in het belang van een veilig en ongestoord gebruik daarvan, is het binnen de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vast te stellen begrenzingen verboden zonder vergunning van Onze Minister gebruik te maken van de hoofdspoorwegen en de daarnaast gelegen gronden door:
a. aan, op, in, onder, boven of naast de hoofdspoorweg, bouwwerken of andere opstallen op te richten of werken, inrichtingen, kabels, leidingen of beplantingen aan te brengen, te doen aanbrengen of te hebben, dan wel daarmee verband houdende werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren;
b. op, in, onder of naast de hoofdspoorweg vaste stoffen of vloeistoffen te storten of te doen storten, met uitzondering van vaste stoffen of vloeistoffen die vrijkomen bij de normale bedrijfsvoering van spoorvoertuigen;
c. op, in, onder, boven of naast de hoofdspoorweg, voorwerpen te plaatsen of neer te leggen of graafwerk te verrichten of deze activiteiten te doen uitvoeren;
d. licht ontvlambare stoffen te hebben of op te slaan.
(…)