Uitspraak
RECHTBANK Noord-Holland
1.De procedure
2.De feiten
Erfstellingsub 1) zijn partner [gedaagde] benoemd tot erfgenaam van zijn nalatenschap onder de last van de in het testament genoemde tweetrapsmaking. Indien [gedaagde] niet van erflater erft heeft erflater in zijn testament (onder
Erfstellingsub 2) tot erfgenaam van zijn nalatenschap benoemd: [minderjarige] voor het drie/vierde gedeelte en [ZUS] , de zus van erflater, voor het een/vierde gedeelte.
“
Indien mijn partner van mij heeft geërfd, bepaal ik dat hetgeen van mijn nalatenschap bij het overlijden van mijn partner onverteerd aanwezig is, toekomt aan mijn zoon en mijn voornoemde zus, beiden voornoemd, tezamen en voor de delen als hiervoor genoemd. (…)
3.Het geschil
- jaarstukken van de eenmanszaak van erflater en zijn IB-belastingaangiften over de jaren 2016 tot en met 2021 en daarop betrekking hebbende belastingaanslagen;
- bankafschriften van alle op naam van erflater en/of op naam van zijn eenmanszaak gestelde bankrekeningen (en/of-rekeningen en beleggingsrekeningen of beleggingsaccounts daaronder begrepen) tot vijf jaar voor zijn overlijden;
- taxatierapporten van de registergoederen ‘ [adres] , [postcode] [woonplaats 2] ’ en ‘ [adres] , [postcode] [woonplaats 2] ’ ten tijde van het overlijden;
- taxatierapport van alle roerende zaken (waaronder de verkochte auto) die ten tijde van zijn overlijden tot het vermogen c.q. de nalatenschap van erflater behoorden;
- afschriften van alle op naam van erflater gestelde spaar- en/of pensioen- en/of (levens)verzekeringspolissen;
- een overzicht van alle door erflater vanaf 20 februari 2017 gedane schenkingen;
- alle overige relevante bescheiden en mogelijke waardepapieren;
dit alles binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis op straffe van verbeurte van een dwangsom;
II. de hoogte van de legitieme portie van [minderjarige] in de nalatenschap van zijn vader vaststelt op grond van de door [gedaagde] verstrekte informatie;
III. [gedaagde] veroordeelt om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis aan [eiseres] het bedrag van de legitieme portie van [minderjarige] , vermeerderd met de wettelijke rente, te voldoen;
Verder stelt [eiseres] dat een opname van een voorwaarde van niet-opeisbaarheid geen effect zou sorteren, nog los van het feit dat erflater die voorwaarde ook niet aan zijn uiterste wilsbeschikking heeft verbonden. Volgens [eiseres] is de vordering met betrekking tot de legitieme portie wel degelijk opeisbaar met ingang van 20 augustus 2022.
4.De beoordeling
€ 1.196,00 (2 punten × € 598,00)