ECLI:NL:RBNHO:2023:3629

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 april 2023
Publicatiedatum
19 april 2023
Zaaknummer
C/15/327638 / HA ZA 22-270
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschil over legitieme portie en onterving in testament met tweetrapsmaking

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 5 april 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure over erfrecht. [Eiseres], in haar hoedanigheid als wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige [minderjarige], heeft een beroep gedaan op de legitieme portie van [minderjarige]. De centrale stelling van [eiseres] was dat [minderjarige] onterfd was door de erflater, die in zijn testament [gedaagde] als erfgenaam had benoemd onder een tweetrapsmaking. De rechtbank oordeelde echter dat er geen sprake was van onterving, omdat [minderjarige] en de zus van de erflater als verwachters in het testament waren opgenomen. De rechtbank concludeerde dat het erfdeel van [minderjarige] groter was dan de legitieme portie, waardoor de legitieme portie niet meer aan de orde kwam. De vorderingen van [eiseres] werden afgewezen, en de conservatoire beslagen die op de nalatenschap waren gelegd, werden opgeheven. De rechtbank oordeelde dat [eiseres] geen rechtens te respecteren belang had bij haar vorderingen, en veroordeelde haar in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Holland

Civiel recht
Zittingsplaats Alkmaar
Zaaknummer: C/15/327638 / HA ZA 22-270
Vonnis van 5 april 2023
in de zaak van
[eiseres]in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige [minderjarige] ,
te [woonplaats 1] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. Th.C.J. Kaandorp te Alkmaar,
tegen
[gedaagde]in haar hoedanigheid van erfgenaam van [erflater] en in haar hoedanigheid van (beheers)executeur van diens nalatenschap,
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. M.J.P. Schipper te Alkmaar.
De zaak in het kort
[eiseres] heeft een beroep gedaan op de legitieme portie van [minderjarige] . De centrale stelling die [eiseres] hieraan ten grondslag legt is dat [minderjarige] is onterfd. De rechtbank oordeelt in dit vonnis dat deze stelling onjuist is. Erflater heeft door een tweetrapsmaking in zijn testament zijn partner ( [gedaagde] ) tot erfgenaam benoemd. [minderjarige] en de zus van erflater zijn in dat testament aangewezen als erfgenamen (verwachters) onder opschortende voorwaarde van overlijden van de ‘eerste’ erfgenaam. Omdat het erfdeel van [minderjarige] groter is dan de legitieme portie, komt deze vanwege imputatie niet meer aan de orde. Dat leidt tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] , omdat zij geen rechtens te respecteren belang heeft bij het beroep op de legitieme portie van [minderjarige] en bij haar vorderingen uit dien hoofde. De ten laste van [gedaagde] gelegde conservatoire beslagen worden in dit vonnis opgeheven.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 14 april 2022 met producties 1-11 en beslagstukken;
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie met productie 1;
- de conclusie van antwoord in reconventie;
- het tussenvonnis van 12 oktober 2022, waarbij de rechtbank een mondelinge behandeling heeft bevolen;
- het bericht van 23 december 2022 van de zijde van [gedaagde] met productie 2;
- het bericht van 10 januari 2023, aangevuld op 13 januari 2023, van de zijde van [gedaagde] met productie 3.
1.2.
Op 16 januari 2023 heeft de mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. Op de zitting zijn verschenen [eiseres] , vergezeld van [ZUS] , de zus van [erflater] , en mr. Kaandorp, en [gedaagde] , vergezeld van [Accountant] , accountant, en mr. Schipper.
1.3.
De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Mr. Schipper heeft gebruik gemaakt van spreekaantekeningen, die hij ter zitting aan de rechtbank heeft overgelegd en die daarmee onderdeel zijn geworden van de processtukken.
1.4.
Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de rechtbank de zaak aangehouden om partijen de gelegenheid te geven een minnelijke regeling te treffen. Op de rol van 22 februari 2023 hebben partijen de rechtbank verzocht vonnis te wijzen.
1.5.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op [datum] 2022 is [erflater] (hierna: erflater) overleden. [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ) is de op [geboortedag] 2012 geboren minderjarige zoon van erflater en [eiseres] .
2.2.
In het testament van erflater van [datum] 2020 heeft erflater (onder
Erfstellingsub 1) zijn partner [gedaagde] benoemd tot erfgenaam van zijn nalatenschap onder de last van de in het testament genoemde tweetrapsmaking. Indien [gedaagde] niet van erflater erft heeft erflater in zijn testament (onder
Erfstellingsub 2) tot erfgenaam van zijn nalatenschap benoemd: [minderjarige] voor het drie/vierde gedeelte en [ZUS] , de zus van erflater, voor het een/vierde gedeelte.
2.3.
Over de tweetrapsmaking met betrekking tot de partner is het volgende, voor zover hier van belang, vermeld in het testament:

Indien mijn partner van mij heeft geërfd, bepaal ik dat hetgeen van mijn nalatenschap bij het overlijden van mijn partner onverteerd aanwezig is, toekomt aan mijn zoon en mijn voornoemde zus, beiden voornoemd, tezamen en voor de delen als hiervoor genoemd. (…)
Mijn partner, hierna ook te noemen, de bezwaarde, is daarom erfgenaam onder de ontbindende voorwaarde dat bij haar overlijden mijn zoon (…) en/of mijn zus bestaan.Mijn zoon (…) en mijn zus (…), hierna ook te noemen de verwachters, zijn erfgenamen onder dezelfde opschortende voorwaarde.Voor de verhouding tussen de bezwaarde en de verwachters met betrekking tot mijn nalatenschap, hierna ook te noemen het bezwaarde vermogen, gelden de navolgende bepalingen:
De bezwaarde moet binnen twee jaar na mijn overlijden bij notariële akte een beschrijving opmaken van het bezwaarde vermogen. De bezwaarde is niet verplicht om jaarlijks een opgave te verstrekken aan de verwachters met betrekking tot het bezwaarde vermogen of het restant dat daarvan over is, zoals bedoeld in artikel 3:205 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek.
(…)
(…)
De bezwaarde behoeft jegens de verwachters geen zekerheid te stellen.
De bezwaarde moet het bezwaarde vermogen afzonderlijk administreren en zoveel mogelijk afzonderlijk beleggen. Vruchten van dit vermogen behoren daartoe zolang zij niet ten behoeve van het overige vermogen van de bezwaarde zijn afgezonderd.
(…)
De bezwaarde is onvoorwaardelijk bevoegd om de tot het vermogen behorende goederen te vervreemden en om het vermogen te verteren, met inachtneming van het onder i. bepaalde.
(…)
De bezwaarde mag uit het bezwaarde vermogen wel schenkingen of giften doen.
Schulden en daarmee samenhangende renten en kosten die bestaan op het tijdstip van in vervulling gaan van een voorwaarde worden tot het eigen vermogen gerekend en moeten daaruit worden voldaan. Pas als het eigen vermogen niet toereikend is komen de schulden ten laste van het bezwaarde vermogen.”
2.4.
Daarnaast zijn in het testament aanvullende voorwaarden opgenomen met betrekking tot de partner van erflater, die naast het overlijden van de partner ook worden aangemerkt als ontbindende en opschortende voorwaarden.
Voor wat betreft de verkrijging van [minderjarige] als verwachter geldt als aanvullende ontbindende en opschortende voorwaarde tweetrapsmaking voor een deel groot vijfentwintig procent van het saldo van het onverteerde deel van de nalatenschap van erflater: het bereiken door [minderjarige] van de leeftijd van 23 jaar. [minderjarige] zal volgens het testament dan genoegen moeten nemen met uitkering van dit deel in geld.
2.5.
[gedaagde] heeft de nalatenschap van erflater zuiver aanvaard. Daarnaast heeft [gedaagde] als benoemd executeur de taak op zich genomen om de goederen van de nalatenschap te beheren en de schulden van de nalatenschap te voldoen.
2.6.
Bij brief van haar advocaat van 24 maart 2022 heeft [eiseres] in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [minderjarige] te kennen gegeven niet in de onterving van [minderjarige] te berusten. [eiseres] heeft een beroep gedaan op de legitieme portie van [minderjarige] en [gedaagde] verzocht c.q. gesommeerd binnen veertien dagen na dagtekening van de brief afschriften van alle bescheiden aan [eiseres] te overleggen, die voor de berekening van de legitieme portie van [minderjarige] nodig zijn.
2.7.
[gedaagde] heeft aan dat verzoek c.q. sommatie geen gehoor gegeven.
2.8.
Op 5 april 2022 heeft [eiseres] ten laste van [gedaagde] conservatoir beslag doen leggen op een woonhuis met aanhorigheden aan de [adres] te [postcode] [woonplaats 2] , kadastraal bekend gemeente [woonplaats 2] , sectie [Kadastraalnummer 1] , en op een perceel grasland nabij de [adres] te [postcode] [woonplaats 2] , kadastraal bekend gemeente [woonplaats 2] , [Kadastraalnummer 2] .

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiseres] vordert - samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] veroordeelt om aan [eiseres] inzage en afschriften te verstrekken van:
- jaarstukken van de eenmanszaak van erflater en zijn IB-belastingaangiften over de jaren 2016 tot en met 2021 en daarop betrekking hebbende belastingaanslagen;
- bankafschriften van alle op naam van erflater en/of op naam van zijn eenmanszaak gestelde bankrekeningen (en/of-rekeningen en beleggingsrekeningen of beleggingsaccounts daaronder begrepen) tot vijf jaar voor zijn overlijden;
- taxatierapporten van de registergoederen ‘ [adres] , [postcode] [woonplaats 2] ’ en ‘ [adres] , [postcode] [woonplaats 2] ’ ten tijde van het overlijden;
- taxatierapport van alle roerende zaken (waaronder de verkochte auto) die ten tijde van zijn overlijden tot het vermogen c.q. de nalatenschap van erflater behoorden;
- afschriften van alle op naam van erflater gestelde spaar- en/of pensioen- en/of (levens)verzekeringspolissen;
- een overzicht van alle door erflater vanaf 20 februari 2017 gedane schenkingen;
- alle overige relevante bescheiden en mogelijke waardepapieren;
dit alles binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis op straffe van verbeurte van een dwangsom;
II. de hoogte van de legitieme portie van [minderjarige] in de nalatenschap van zijn vader vaststelt op grond van de door [gedaagde] verstrekte informatie;
III. [gedaagde] veroordeelt om binnen veertien dagen na betekening van het vonnis aan [eiseres] het bedrag van de legitieme portie van [minderjarige] , vermeerderd met de wettelijke rente, te voldoen;
IV. [gedaagde] veroordeelt in de kosten van dit geding, waaronder de beslag- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vorderingen, samengevat, het volgende ten grondslag.
3.2.1.
Erflater heeft [gedaagde] als enig erfgenaam benoemd en daarmee [minderjarige] (civielrechtelijk) onterfd. [eiseres] heeft een beroep gedaan op de legitieme portie van [minderjarige] . [minderjarige] heeft als legitimaris op grond van artikel 4:64 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht op uitbetaling van een bedrag gelijk aan ½ deel van de legitimaire massa van de nalatenschap van erflater. Dat bedrag kan [eiseres] als wettelijk vertegenwoordiger van [minderjarige] op grond van artikel 4:80 lid 1 BW vorderen van [gedaagde] in haar hoedanigheid van enig erfgenaam, met dien verstande dat [gedaagde] in haar hoedanigheid van executeur tot betaling daarvan aan [eiseres] is gehouden op grond van het bepaalde in de artikelen 4:144 lid 1 en 4:7 lid 1 onder g BW.
3.2.2.
De legitieme portie van [minderjarige] is met ingang van 20 augustus 2022 opeisbaar op grond van artikel 4:81 lid 1 BW. Om de legitimaire massa vast te stellen en op basis daarvan de hoogte van de legitieme portie van [minderjarige] te kunnen berekenen heeft [eiseres] de informatie van [gedaagde] nodig zoals onder vordering I. genoemd. [eiseres] vordert deze informatie op grond van artikel 4:78 BW, op grond waarvan een legitimaris die niet erfgenaam is tegenover de erfgenamen en executeurs aanspraak kan maken op inzage en een afschrift van alle bescheiden die hij voor de berekening van zijn legitieme portie behoeft.
3.3.
[gedaagde] stelt dat de vorderingen van [eiseres] moeten worden afgewezen. Daartoe voert zij, samengevat, het volgende aan.
3.3.1.
[gedaagde] betwist dat van onterving van [minderjarige] sprake is. [eiseres] verbindt aan de tweetrapsmaking in het testament niet het juiste gevolg. Volgens [gedaagde] is de tweetrapsmaking een making onder een voorwaarde als bedoeld in artikel 4:138 BW e.v. Dat betekent dat enerzijds zij alles erft van erflater onder ontbindende voorwaarden en anderzijds [minderjarige] en de zus van erflater erfgenaam zijn van erflater, [minderjarige] voor driekwart gedeelte en de zus voor een kwart, onder opschortende voorwaarden.
[eiseres] heeft de nalatenschap van erflater niet verworpen. Aldus geldt de nalatenschap op grond van artikel 4:193 BW als beneficiair aanvaard ten behoeve van [minderjarige] , nu drie maanden zijn verstreken sinds het overlijden.
3.3.2.
Wat betreft het (aanvullend) beroep op de legitieme portie en de vorderingen uit dien hoofde geldt dat [eiseres] daarbij geen belang heeft. Gelet op artikel 4:71 BW strekt het breukdeel van [minderjarige] als erfgenaam in de nalatenschap (3/4) in mindering op het breukdeel van de legitieme portie (1/2). Aldus resteert niets, gelet op de in genoemde wetsbepaling vastgelegde imputatie. Dat geldt temeer nu van giften geen sprake is geweest en de legitimaire massa waarin de legitieme wordt berekend dus niet groter is dan de nalatenschap waarin het erfdeel wordt berekend.
3.3.3.
Indien en voor zover dat anders zou zijn, geldt dat de legitieme portie niet opeisbaar is. Het oogmerk van erflater was blijkens zijn testament om in eerste instantie [gedaagde] verzorgd achter te laten en vervolgens [minderjarige] verzorgd achter te laten. Daar past bij de niet-opeisbaarheid als bedoeld in artikel 4:82 BW, welke passage moet worden ingelezen, via uitleg van het testament van erflater. Daarmee strookt niet een opeisbaarheid van de legitieme portie voor zover die, in acht genomen de aftrek van het erfdeel, nog zou bestaan.
3.3.4.
Indien en voor zover dat anders zou zijn, doet [gedaagde] een beroep op het bepaalde in artikel 4:5 BW, zijnde de betalingsregeling uit het erfrecht.
in reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert in reconventie opheffing van de door [eiseres] ten laste van [gedaagde] gelegde conservatoire beslagen, dan wel veroordeling van [eiseres] tot opheffing van deze beslagen, met veroordeling van [eiseres] tot doorhaling daarvan op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van [eiseres] in de (na)kosten van het geding, te vermeerderen met de wettelijke rente. Volgens [gedaagde] zijn ten onrechte vorderingen jegens haar ingesteld en is daarvoor ten onrechte beslag gelegd, zodat die beslagen dienen te worden opgeheven.
3.5.
[eiseres] stelt dat de vorderingen van [gedaagde] moeten worden afgewezen.
Volgens [eiseres] is zij met recht en reden overgegaan tot het leggen van beslag. Zij wijst er (nogmaals) op dat [gedaagde] enig erfgenaam is op grond van ‘Erfstelling sub 1’ in het testament van erflater. Van een situatie als vermeld onder ‘Erfstelling sub 2’ is geen sprake. [minderjarige] is op dit moment ook geen erfbelasting verschuldigd.
Verder stelt [eiseres] dat een opname van een voorwaarde van niet-opeisbaarheid geen effect zou sorteren, nog los van het feit dat erflater die voorwaarde ook niet aan zijn uiterste wilsbeschikking heeft verbonden. Volgens [eiseres] is de vordering met betrekking tot de legitieme portie wel degelijk opeisbaar met ingang van 20 augustus 2022.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
De vorderingen van [eiseres] zijn er, kort gezegd, op gericht om de legitieme portie van [minderjarige] te laten uitkeren. De centrale stelling die [eiseres] hieraan ten grondslag legt is dat [minderjarige] is onterfd. Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet het geval. Zij licht dit als volgt toe.
4.2.
Een erflater bepaalt in zijn testament wie de erfgenamen zijn. Iemand die is onterfd, is geen erfgenaam en deelt niet mee in de erfenis, ook niet op een later moment. Wel heeft een onterfd kind recht op een legitieme portie, zijnde het wettelijk recht op een deel van de erfenis dat een kind minimaal heeft.
4.3.
In dit geval heeft erflater in zijn testament bepaald - door hierin een tweetrapsmaking op te nemen - dat zijn erfgenamen de nalatenschap verkrijgen onder bepaalde voorwaarden. Daarbij is in eerste instantie [gedaagde] als partner van erflater erfgenaam geworden onder ontbindende voorwaarde (hier: haar overlijden). Door de vervulling van die ontbindende voorwaarde worden [minderjarige] en de zus van erflater als verwachters erfgenaam van erflater en wel voor de erfdelen zoals in het testament onder de tweetrapsmaking partner genoemd: drie/vierde gedeelte voor [minderjarige] en een/vierde gedeelte voor de zus van erflater. [minderjarige] en de zus van erflater zijn de ‘opvolgende erfgenamen’ die na het overlijden van [gedaagde] alsnog erven van erflater. [minderjarige] was al die tijd dus al erfgenaam, echter onder opschortende voorwaarde van het overlijden van de ‘eerste’ erfgenaam. Uit het feit dat [minderjarige] op dit moment geen erfbelasting is verschuldigd kan op zichzelf niet worden afgeleid dat hij geen erfgenaam is. Het verweer van [gedaagde] slaagt op dit punt.
4.4.
Vaststaat dat [eiseres] als wettelijk vertegenwoordiger van [minderjarige] de nalatenschap van erflater niet heeft verworpen. Dan geldt de nalatenschap als door [minderjarige] beneficiair aanvaard op grond van artikel 4:193 lid 2 BW.
4.5.
Naast het erfgenaamschap resteert een aanvullend beroep op de legitieme portie. Op de legitieme portie van [minderjarige] komt echter op grond van artikel 4:71 BW in aftrek de waarde van al hetgeen [minderjarige] krachtens erfrecht verkrijgt (imputatie). Het breukdeel van [minderjarige] als erfgenaam is drie/vierde gedeelte. Dat is groter dan zijn legitieme portie, die de helft van de legitimaire massa bedraagt. In deze situatie leidt de imputatieregeling van artikel 4:71 BW ertoe, zoals [gedaagde] terecht aanvoert, dat niets resteert zodat de legitieme portie helemaal niet meer aan de orde komt. Daarbij merkt de rechtbank op dat onweersproken is dat door erflater geen giften zijn gedaan die hebben geleid tot een vermeerdering van de legitimaire massa waarover de legitieme portie wordt berekend. Ook overigens heeft de rechtbank in de stellingen van partijen geen concrete aanknopingspunten gevonden om aan te nemen dat legitieme portie een hogere waarde vertegenwoordigt dan wat [minderjarige] als erfgenaam uit de nalatenschap verkrijgt.
Conclusie
4.6.
Het voorgaande leidt ertoe dat [eiseres] geen rechtens te respecteren belang heeft bij het beroep op de legitieme portie van [minderjarige] en bij haar vorderingen uit dien hoofde. De vorderingen van [eiseres] moeten dan ook worden afgewezen. De overige verweren van [gedaagde] behoeven geen bespreking.
Proceskosten
4.7.
[eiseres] is de partij die ongelijk krijgt. De rechtbank ziet reden om [eiseres] in de proceskosten te veroordelen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de vorderingen van [eiseres] een behoorlijke juridische grondslag ontberen. Ook neemt de rechtbank in aanmerking dat [eiseres] iets meer dan een maand na het overlijden van erflater al via haar advocaat een sommatiebrief heeft gestuurd aan [gedaagde] en haar kort daarna heeft gedagvaard zonder te proberen om eerst met [gedaagde] in overleg te treden.
4.8.
De proceskosten aan de zijde van [gedaagde] worden tot de datum van dit vonnis als volgt vastgesteld:
- griffierecht € 314,00
- salaris advocaat
€ 1.196,00 (2 punten × € 598,00)
Totaal € 1.510,00
4.9.
De rechtbank zal de kostenveroordeling, zoals gevorderd, vermeerderen met de onbetwist gebleven wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling. Deze kostenveroordeling zal, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
4.10.
De door [gedaagde] gevorderde nakosten zullen niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling worden vermeld, omdat die veroordeling ook voor de nakosten al een executoriale titel oplevert. [1]
in reconventie
4.11.
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat [eiseres] geen vordering op haar heeft en dat om die reden de ten laste van haar gelegde conservatoire beslagen moeten worden opgeheven.
4.12.
De opheffing van een conservatoir beslag kan op grond van artikel 705 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) onder meer worden bevolen, indien summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag. Het ligt op de weg van degene die opheffing van een conservatoir beslag vordert, in dit geval [gedaagde] , om aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gestelde vordering ondeugdelijk is. Uit wat hiervoor in conventie is geoordeeld blijkt (meer dan summierlijk) dat de door [eiseres] (in)gestelde vordering waarvoor het beslag is gelegd, ondeugdelijk is. Dit leidt ertoe dat de rechtbank de primaire vordering tot opheffing van de ten laste van [gedaagde] gelegde conservatoire beslagen zal toewijzen.
4.13.
De - onweersproken - vordering tot doorhaling van de beslagen op straffe van verbeurte van een dwangsom zal de rechtbank eveneens toewijzen op de wijze zoals in de beslissing is vermeld. De op te leggen dwangsom zal wel worden beperkt en gemaximeerd.
Proceskosten
4.14.
[eiseres] zal ook in reconventie als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Gelet op de samenhang met de zaak in conventie worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 598,00 voor salaris van de advocaat (2 punten × factor 0,5 × tarief € 598,00).
4.15.
De rechtbank zal de kostenveroordeling, zoals gevorderd, vermeerderen met de onbetwist gebleven wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling. De kostenveroordeling zal, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
De door [gedaagde] gevorderde nakosten zullen ook hier niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling worden vermeld, omdat die veroordeling ook voor de nakosten al een executoriale titel oplevert.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.510,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.4.
heft op de op 5 april 2022 ten laste van [gedaagde] gelegde conservatoire beslagen op de onder 2.8 genoemde onroerende zaken,
5.5.
veroordeelt [eiseres] om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis al het nodige te doen om de onder 5.4 opgeheven beslagen in de openbare registers te doen doorhalen, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag dat zij daarmee in gebreke blijft, zulks tot een maximum van € 5.000,00,
5.6.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot dit vonnis vastgesteld op € 598,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Haverkate en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2023.
ST/ACH