ECLI:NL:RBNHO:2023:3617

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
18 april 2023
Publicatiedatum
19 april 2023
Zaaknummer
C/15/332242 / FA RK 22-4491
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om eenhoofdig gezag en informatieverplichting in familiezaken

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 18 april 2023 uitspraak gedaan in een verzoek van de vrouw om eenhoofdig gezag over de minderjarige. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen, omdat de communicatie tussen de ouders niet optimaal is, maar er geen bewijs is dat zij niet in staat zijn om gezamenlijk beslissingen te nemen over de minderjarige. De vrouw heeft aangegeven dat zij de man altijd om toestemming vraagt voor belangrijke zaken, zoals reizen met de minderjarige, en dat dit nooit problemen oplevert. De rechtbank concludeert dat er geen aanwijzingen zijn dat de minderjarige lijdt onder het gezamenlijk gezag van beide ouders.

De man heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de vrouw en heeft zelf ook verzoeken ingediend, waaronder een verplichting voor de vrouw om hem maandelijks te informeren over belangrijke zaken met betrekking tot de minderjarige. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkenheid van de vrouw bij een incident van vermeende mishandeling van de minderjarige niet is bewezen, waardoor de voorwaardelijke verzoeken van de man niet in behandeling kunnen worden genomen. De rechtbank heeft wel de informatieverplichting van de vrouw toegewezen, zodat zij de man maandelijks op de hoogte houdt van belangrijke aangelegenheden met betrekking tot de minderjarige.

De beslissing van de rechtbank is uitvoerbaar bij voorraad en de verzoeken van de man zijn afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van goede communicatie tussen ouders in het belang van de minderjarige, maar ook dat gezamenlijk gezag niet automatisch leidt tot problemen als er geen bewijs is van onvermogen om samen te werken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Familie en Jeugd
locatie Haarlem
gezag
zaak-/rekestnr.: C/15/332242 / FA RK 22-4491
Beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 18 april 2023
in de zaak van:
[de vrouw],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. P.J. van de Pol, kantoorhoudende te Haarlem,
tegen
[de man],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. C.J. Hes, gevestigd te Haarlem.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek, met bijlagen, van de vrouw, ingekomen op 23 september 2022;
- het verweer tevens zelfstandig verzoek, met bijlage, van de man, ingekomen op 15 maart 2023.
1.2.
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 21 maart 2023 in aanwezigheid van partijen, bijgestaan door hun advocaten. Tevens was ter zitting als informant aanwezig [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad). De advocaat van de vrouw heeft het woord gevoerd aan de hand van een overgelegde pleitnota.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben van 2015 tot en met augustus 2018 een affectieve relatie met elkaar gehad.
2.2.
Uit deze relatie is geboren de minderjarige [de minderjarige] :
- [de minderjarige] , op [geboortedatum] in de gemeente [gemeente] .
De man heeft [de minderjarige] erkend. De ouders hebben gezamenlijk het gezag over [de minderjarige] . De hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] is bij de vrouw.
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van 16 januari 2020 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld, welke ondertoezichtstelling telkens is verlengd en heeft voortgeduurd tot 16 januari 2023.

3.Het verzoek

3.1.
Het verzoek van de vrouw strekt tot wijziging van het gezag over [de minderjarige] , in die zin dat voortaan het gezag over hem alleen aan haar toekomt.
3.2.
Zij stelt hiertoe het volgende. In oktober 2021 heeft zich een geweldsincident voorgedaan tussen de man en zijn huidige vriendin. De vrouw heeft [de minderjarige] toen overstuur bij de man opgehaald, waarbij zij eerst de vriendin huilend uit de woning van de man zag vertrekken. De politie bevestigt de zorgen omtrent het huiselijk geweld en de agressie in de huidige relatie van de man. Vanwege de zorgelijke signalen heeft de GI in oktober 2021 de omgang tussen de man en [de minderjarige] (tijdelijk) gestopt. [de minderjarige] heeft een traumabehandeling gehad. De man geeft aan in het belang van [de minderjarige] definitief af te zien van het gezamenlijk gezag. Partijen kunnen niet op een behoorlijke wijze met elkaar overleggen en gezamenlijk beslissingen over [de minderjarige] nemen.

4.Het verweer tevens zelfstandig verzoek

4.1.
De man voert verweer tegen het verzoek van de vrouw. Hij verzoekt zelfstandig:
  • een verplichting aan de vrouw op te leggen om hem maandelijks per e-mail te informeren over de belangrijkste zaken in het leven van [de minderjarige] ;
  • voorwaardelijk, indien de betrokkenheid van de vrouw wordt vastgesteld bij de mishandeling van [de minderjarige] , het gezamenlijk gezag te wijzigen en de man te belasten met het eenhoofdig gezag;
  • voorwaardelijk, indien de betrokkenheid van de vrouw wordt vastgesteld bij de mishandeling van [de minderjarige] , te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij hem wordt vastgesteld.
4.2.
De man stelt hiertoe het volgende. Hij herkent zich niet in het beeld dat de vrouw van hem schetst. Hij staat beslissingen omtrent [de minderjarige] niet in de weg en er is wel degelijk overleg met hem mogelijk. Het gezamenlijk gezag van partijen over [de minderjarige] is tot nu toe uitgevoerd zonder noemenswaardige problemen. De ouders willen weliswaar geen contact met elkaar anders dan over [de minderjarige] , maar dat betekent niet dat gezamenlijk gezag onmogelijk is. De man was bereid zijn gezag op te geven om rust voor [de minderjarige] te creëren, maar er zijn ontwikkelingen waardoor hij niet langer wenst af te zien van zijn gezag. [de minderjarige] is bij de eerste hulp beland omdat hij een opgezwollen been had. Dit letsel zou het gevolg zijn van mishandeling. De politie is ingeschakeld en er vindt een onderzoek plaats, waarbij ook de vrouw wordt gehoord. Totdat er duidelijkheid komt, wil hij gezamenlijk gezag uitoefenen met de vrouw. De vrouw stelt de man niet op de hoogte van zaken die [de minderjarige] betreffen, en de man is bang dat hij helemaal geen informatie meer zal krijgen als hij geen gezag meer heeft. Enkel indien er betrokkenheid van de vrouw wordt vastgesteld bij de mishandeling van [de minderjarige] , wenst de man het eenhoofdig gezag te verkrijgen dan wel dat het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij hem wordt vastgesteld.

5.De beoordeling

verzoek van de vrouw: gezag
5.1.
Ingevolge artikel 1:253n, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna BW) kan op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag worden beëindigd, indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.2.
Niet in geschil is dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden als bedoeld in artikel 1:253n, eerste lid, BW.
5.3.
Op grond van artikel 1:253n, tweede lid, van het BW zijn de gronden van artikel 1:251a, eerste lid, van het BW van overeenkomstige toepassing. Hierin is bepaald dat de rechter het gezamenlijk gezag kan beëindigen en één van beide ouders met het gezag over een kind kan belasten, indien er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt of indien dit anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.4.
Vast staat dat er een incident heeft plaatsgevonden waarbij [de minderjarige] letsel aan zijn been heeft opgelopen. Op de zitting heeft de vrouw hierover gezegd dat zij een zwelling op het been van [de minderjarige] ontdekte die steeds erger werd. Zij is daarom met [de minderjarige] naar de spoedpost van het ziekenhuis gegaan. De diagnose is dat [de minderjarige] een hematoom heeft dat nader onderzocht moet worden. [de minderjarige] heeft aan haar verteld dat een ander kind hem hard met een legoblokje heeft geslagen. De vrouw heeft het letsel niet veroorzaakt en het betreurt haar dat zij als verdachte wordt gezien, aldus de vrouw.
De man heeft ter zitting naar voren gebracht dat hij zich zorgen maakt om [de minderjarige] en wil dat hij veilig is. Hij wantrouwt de vrouw niet, maar hij vindt het verhaal van het legoblokje onwaarschijnlijk. Hij wil weten wat er gebeurd is en dat de zaak goed onderzocht wordt, aldus de man. Ook heeft de man toegelicht dat hij door de gesprekken naar aanleiding van dit incident meer inzicht heeft gekregen in de betekenis van het ouderlijk gezag. Daarom is hij van gedachten veranderd en wil hij geen afstand doen van het gezag over [de minderjarige] .
Vast staat dat het onderzoek door de recherche nog loopt en dat onbekend is hoe lang dit nog zal duren. Niet gebleken is echter dat het waarschijnlijk is dat de vrouw iets te maken heeft met een mishandeling van [de minderjarige] . Ook heeft de vrouw onbetwist gesteld dat uit de Whatsappberichten tussen partijen blijkt dat de man erop vertrouwt dat zij [de minderjarige] niet heeft mishandeld. Gelet hierop, zal de rechtbank de zaak niet aanhouden (in afwachting van meer duidelijkheid vanuit het rechercheonderzoek omtrent de toedracht van het letsel van [de minderjarige] ), en in het kader van het voorliggende verzoek geen conclusies verbinden aan het hierboven genoemde incident.
5.5.
Gebleken is dat de communicatie tussen partijen niet naar tevredenheid verloopt en zeker voor verbetering vatbaar is. Niet gebleken is echter dat partijen niet in staat zijn tot behoorlijk overleg over [de minderjarige] en geen beslissingen van enig belang over hem in gezamenlijk overleg kunnen nemen. De vrouw heeft immers op de zitting gezegd dat zij de man mailt als zij zijn toestemming nodig heeft en dat hier nooit gedoe over ontstaat. De man geeft bijvoorbeeld altijd toestemming als zij met [de minderjarige] naar het buitenland gaat, aldus de vrouw. De rechtbank is, met de Raad, ook van oordeel dat niet gebleken is dat [de minderjarige] last heeft van het feit dat beide ouders gezag over hem hebben of dat hij klem of verloren tussen hen is geraakt of dreigt te raken. In dit verband overweegt de rechtbank dat vast staat dat de man op dit moment eenmaal per twee weken gedurende anderhalf uur contact heeft met [de minderjarige] onder begeleiding van Family Supporters, en dat beide partijen hebben verklaard dat dit contact goed en prettig voor [de minderjarige] verloopt. Ten slotte is niet gebleken dat er andere redenen zijn om te concluderen dat beëindiging van het gezamenlijk gezag in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is. Het verzoek van de vrouw zal daarom worden afgewezen.
voorwaardelijke verzoeken van de man: gezag en hoofdverblijfplaats
5.6.
Gebleken is dat de betrokkenheid van de vrouw bij de (vermeende) mishandeling van [de minderjarige] niet is vastgesteld. Daarom is niet voldaan aan de voorwaarde die de man heeft gesteld aan zijn verzoeken ten aanzien van het gezag en de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] . De rechtbank komt daarom niet toe aan de behandeling van deze verzoeken.
informatieverplichting
5.7.
De vrouw heeft het verzoek van de man ten aanzien van de informatieverplichting niet weersproken. Dit verzoek zal daarom worden toegewezen op onderstaande wijze.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
bepaalt dat de vrouw de man eenmaal per maand per e-mail informeert over gewichtige aangelegenheden met betrekking tot [de minderjarige] ;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.A. Steinhauser, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Leertouwer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 18 april 2023.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en/of de zich verwerende partij dient het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen.