ECLI:NL:RBNHO:2023:3525

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
19 april 2023
Publicatiedatum
17 april 2023
Zaaknummer
10043946 \ CV EXPL 22-3778
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling en schadevergoeding in huurkoopovereenkomst met conservatoir beslag

In deze zaak heeft eiser, [eiser], een vordering ingesteld tegen gedaagde, [gedaagde], met betrekking tot een huurkoopovereenkomst die op of omstreeks 10 oktober 2017 is gesloten. Eiser vordert betaling van een bedrag van € 235.856,10, dat voortvloeit uit een eerdere vordering die op 31 maart 2021 door de kantonrechter is toegewezen tot een bedrag van € 166.279,76. Eiser stelt dat hij schade heeft geleden omdat hij de hobbyruimte, die onderdeel was van de overeenkomst, nooit heeft kunnen gebruiken. Gedaagde heeft verweer gevoerd en een tegenvordering ingesteld tot opheffing van conservatoire beslagen die door eiser zijn gelegd.

De kantonrechter heeft op 19 april 2023 geoordeeld dat de vordering van eiser niet opnieuw kan worden ingesteld, omdat deze al eerder is afgewezen in het vonnis van 31 maart 2021. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vordering tot schadevergoeding wegens het niet ter beschikking stellen van de hobbyruimte al in de eerdere procedure aan de orde is geweest. Eiser kan deze vordering daarom niet nogmaals aan de kantonrechter voorleggen. De vordering tot betaling van € 7.336,23 is afgewezen wegens ondeugdelijke onderbouwing.

De kantonrechter heeft de vordering van eiser afgewezen en geoordeeld dat de conservatoire beslagen onrechtmatig zijn. Eiser is veroordeeld tot opheffing van deze beslagen en moet de proceskosten betalen aan gedaagde. De beslissing van de kantonrechter is uitvoerbaar bij voorraad, en er zijn dwangsommen opgelegd voor het geval eiser niet aan de opheffingsverplichting voldoet.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Bewind
locatie Alkmaar
Zaaknr./rolnr.: 10043946 \ CV EXPL 22-3778 WD
Uitspraakdatum: 19 april 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
verder te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. T. Bezmalinovic
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
verder te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. L. Bijl.

1.Het procesverloop

1.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding van 3 augustus 2022 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft schriftelijk geantwoord en daarbij een tegenvordering ingediend.
1.2.
Op 27 maart 2023 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. Partijen hebben gebruik gemaakt van pleitaantekeningen, die zijn overgelegd.
Voorafgaande aan de zitting zijn de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van [eiser] :- de akte overlegging producties tevens wijziging van eis;
- de bij brief van 26 januari 2023 overgelegde productie 5;
van de zijde van [gedaagde] :- de bij brief van 24 januari 2023 overgelegde productie 15.

2.De feiten

2.1.
[eiser] exploiteerde tot medio oktober 2017 een houthandel aan [adres 1] te [vestigingsplaats] . Dit pand was in eigendom van Leko Vastgoed B.V. (hierna: Leko). [eiser] had hiertoe met Leko een huurovereenkomst gesloten.
2.2.
Partijen hebben op of omstreeks 10 oktober 2017 een schriftelijke huurkoopovereenkomst gesloten waarbij [eiser] zijn onderneming aan [gedaagde] heeft overgedragen tegen betaling van een som van € 200.000,00, te betalen in termijnen.
Onderdeel van deze huurkoopovereenkomst was dat [eiser] de bedrijfsruimte waar deze onderneming was gevestigd zou (onder)verhuren aan [gedaagde] . De overeenkomst bevat voorts een bepaling op grond waarvan [eiser] een deel van deze bedrijfsruimte mocht blijven gebruiken. Dit deel van de bedrijfsruimte is bij partijen bekend onder de term: “de hobbyruimte”.
2.3.
Op 2 december 2019 heeft [eiser] [gedaagde] gedagvaard en daarbij betaling gevorderd van een bedrag van € 235.856,10. [gedaagde] heeft in die zaak verweer gevoerd en een tegenvordering ingesteld.
De door [eiser] uitgebrachte dagvaarding bevat de volgende passages:
“18. De waarde van de overgedragen onderneming bedroeg EUR 200.000. [eiser] mocht een deel van het pand blijven gebruiken hetgeen een “huurwaarde” van EUR 79.200 (…) vertegenwoordigde. Of anders gezegd: indien [eiser] het betreffende deel van het pand niet verder zou hebben mogen gebruiken, was de afgesproken waarde voor de overdracht voor de onderneming EUR 279.200. Op dit bedrag dient in mindering te worden gebracht (…)19. Van het schadebedrag van EUR 279.200 dient dus te worden afgetrokken (…) hetgeen neerkomt op EUR 225.856,10.(…)MITSDIEN[eiser] de Rechtbank Noord- Holland, locatie Alkmaar verzoekt om bij vonnis (…) [gedaagde] te veroordelen aan [eiser] te betalen:Ten aanzien van zowel de primaire als de subsidiaire vorderingIn hoofdsom EUR 235.856,10;”
2.4.
Bij vonnis van 31 maart 2021 heeft de kantonrechter de vordering van [eiser] toegewezen tot een bedrag van € 166.279,76, te vermeerderen met rente en kosten en voor het overige afgewezen. De tegenvordering van [gedaagde] is in datzelfde vonnis afgewezen.
Het vonnis bevat de volgende passages:
“ 3. De vordering
3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 235.856,10 te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente en de kosten.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering- kort weergegeven - het volgende ten grondslag. [eiser] en [gedaagde] hebben een overeenkomst gesloten, waarbij [eiser] aan [gedaagde] zijn onderneming heeft verkocht tegen betaling van een bedrag van € 200.000,00, af te betalen in maandelijkse termijnen. [gedaagde] is in gebreke met de voldoening van (meer dan twee van) de overeengekomen termijnbetalingen. Volgens [eiser] is het restant daarom direct en in zijn geheel opeisbaar. [eiser] stelt dat [gedaagde] primair tot nakoming van de overeenkomst is gehouden dan wel dat [gedaagde] , indien nakoming niet meer mogelijk is, is gehouden tot vergoeding van de door [eiser] geleden schade. Subsidiair, als er van moet worden uitgegaan dat de overeenkomst is ontbonden, maakt [eiser] aanspraak op voldoening van een ongedaanmakingsverbintenis dan wel, indien dat niet meer mogelijk is, op vervangende schadevergoeding.
(…)6. De beoordeling(…)6.11. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de overeenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] nog steeds geldt. [eiser] beroept zich dan ook terecht op nakoming daarvan.
(…)
6.18.
Alles overziend is [gedaagde] een bedrag van € 163.866,10 (…) aan [eiser] verschuldigd. Dit bedrag zal worden toegewezen.
(…)

7.De beslissing

(…)7.1. veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 166.279,76 (…)
7.4.
wijst de vordering voor het overige af.”
2.5.
Op 25 mei 2022 heeft [eiser] ten laste van [gedaagde] conservatoir beslag gelegd onder de Volksbank N.V., onder de Rabobank U.A. en op een aan [gedaagde] toebehorende onroerende zaak.

3.Het geschil

de vordering
3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 78.736,23.
3.2.
[eiser] voert daartoe, kort gezegd, aan dat [eiser] ondanks de in de overeenkomst opgenomen afspraak, de hobbyruimte nooit heeft kunnen gebruiken als gevolg van een tekortkoming aan de zijde van [gedaagde] . [eiser] heeft hierdoor een schade geleden ter hoogte van het bedrag € 71.400,00. [gedaagde] is gehouden deze schade aan [eiser] te vergoeden.
Daarbij komt dat [gedaagde] in gebreke is met de betaling van de verschuldigde huur. [gedaagde] heeft over drie maanden geen huur betaald. Dit terwijl [eiser] vanwege de met Leko gesloten huurovereenkomst over deze maanden de huursom wel aan Leko heeft betaald. Het alsnog door [gedaagde] te betalen bedrag is € 7.336,23.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
de tegenvordering
3.4.
[gedaagde] vordert dat de kantonrechter [eiser] veroordeelt tot het opheffen van de door [woonplaats 2] gelegde conservatoire beslagen.
3.5.
[eiser] voert verweer

4.De beoordeling

de vordering en de tegenvordering
4.1.
De vordering en de tegenvordering lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4.2.
De vordering van [eiser] valt uiteen in twee onderdelen: (i) een schadevergoedingsvordering van een bedrag van € 71.400,00 en (ii) een vordering tot nakoming (betaling) van € 7.336,23.
4.3.
De kantonrechter is van oordeel dat de vordering van [eiser] voor afwijzing gereed ligt. De kantonrechter zal uitleggen waar dit oordeel op is gebaseerd.
4.4.
Uitgangspunt is dat een vordering niet twee maal bij hetzelfde gerecht in eerste instantie kan worden ingesteld. Gebeurt dat wel, en doet de gedaagde hier een beroep op, dan zal de vordering van de eisende partij de tweede maal worden afgewezen. Dit omdat beslissingen die over de rechtsbetrekking in geschil gaan en die in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis staan, in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht hebben.
4.5.
De kantonrechter stelt vast dat de vordering tot betaling wegens het niet ter beschikking stellen van de hobbyruimte ook al is ingesteld bij de dagvaarding van 2 december 2019 die tot het vonnis van 31 maart 2021 heeft geleid.
In die dagvaarding heeft [eiser] een totaalbedrag gevorderd van € 235.856,10, waarvan
€ 166.279,76 is toegewezen en het overige is afgewezen. Deel van het door [eiser] in de eerdere procedure gevorderde totaalbedrag is de vergoeding wegens het niet kunnen gebruiken van de hobbyruimte. Dit blijkt uit het hiervoor onder 2.3. opgenomen citaat uit deze dagvaarding. Op deze grondslag vordert [eiser] thans weer vergoeding van schade.
4.6.
De kantonrechter is van oordeel dat de afwijzing in het vonnis van 31 maart 2021 mede betrekking heeft op de gevorderde vergoeding wegens het niet kunnen gebruiken van de hobbyruimte.
4.7.
Uit de hiervoor weergegeven citaten van die dagvaarding en dat vonnis blijkt namelijk het navolgende:
- [eiser] heeft primair en subsidiair een bedrag van € 235.586,10 gevorderd;
- [eiser] grondt de primaire vordering op nakoming, en de subsidiaire vordering op een verplichting tot vergoeding van schade;
- de kantonrechter heeft geoordeeld dat de (onder)huurovereenkomst tussen partijen in stand is gebleven en door partijen moet worden nagekomen;
- de kantonrechter heeft om die reden aanleiding gezien om de primaire vordering gebaseerd op nakoming toe te wijzen tot een bedrag van € 166.279,76 en de vordering voor het overige af te wijzen.
4.8.
Het voorgaande brengt mee dat de onherroepelijk geworden afwijzende beslissing in het vonnis tussen partijen van 31 maart 2021 ook ziet op de in die procedure ingestelde vordering tot het vergoeden van schade wegens het niet kunnen gebruiken van de “hobbyruimte’. De kantonrechter heeft dus in dat vonnis al over een vordering op die grondslag beslist. Van een verzuim om op een deel van het gevorderde te beslissen is in dat vonnis geen sprake.
4.9.
De slotsom van het voorgaande is dat de vordering in dit geding (nagenoeg) gelijk is aan de vordering in het voorgaande geding tussen partijen en dat op die vordering al in het vonnis van 31 maart 2021 afwijzend is beslist. [eiser] kan die vordering daarom niet nogmaals aan de kantonrechter voorleggen. De kantonrechter zal de vordering van [eiser] afwijzen.
4.10.
De vordering tot betaling van het bedrag van € 7.336,23 ligt voor afwijzing gereed vanwege een ondeugdelijke onderbouwing. [gedaagde] heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat [eiser] niet duidelijk heeft gemaakt op welke maanden zijn vordering ziet. Ook na kennisname van dit verweer, heeft [eiser] verzuimd hierover duidelijkheid te verschaffen. Daarom is de kantonrechter van oordeel dat [eiser] deze vordering onvoldoende heeft onderbouwd.
4.11.
Omdat de door [eiser] ingestelde vorderingen niet toegewezen kunnen worden, zijn de door [eiser] conservatoir gelegde beslagen ongegrond en daarmee onrechtmatig. [eiser] dient deze beslagen op te heffen en zal hiertoe worden veroordeeld. De hierop ziende tegenvordering van [gedaagde] ligt voor toewijzing gereed. De gevorderde betaling van dwangsommen zal worden gematigd en gemaximeerd als na te melden.
4.12.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Gelet op de samenhang tussen de vordering en de tegenvordering, zijn de proceskosten te begroten als na te melden. Over de nakosten waar [gedaagde] aanspraak op maakt, overweegt de kantonrechter als volgt.
Volgens vaste rechtspraak levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten. De kantonrechter zal daarom de gevorderde nakosten (die worden begroot op € 124,00 en, als betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, de explootkosten van betekening van het vonnis) niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.
4.13.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing. Wat partijen voor het overige hebben aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel en hoeft verder niet te worden besproken.

5.De beslissing

De kantonrechter:
de vordering
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [gedaagde] worden vastgesteld op een bedrag van € 1.496,00 aan salaris van de gemachtigde van [gedaagde] ;
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
de tegenvordering
5.4.
veroordeelt [eiser] om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis de door hem ten laste van [gedaagde] gelegde beslagen onder de Rabobank, de Volksbank en op de woning aan de [adres 2] te [woonplaats 2] op te heffen, onder verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag (een dagdeel daaronder begrepen) dat [eiser] niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum van € 25.000,00 aan te verbeuren dwangsommen;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van [gedaagde] tot en met vandaag vaststelt op: nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. Voogd en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter