ECLI:NL:RBNHO:2023:3490

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 maart 2023
Publicatiedatum
14 april 2023
Zaaknummer
9506043
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot restitutie van ticketprijs na annulering van vlucht door COVID-19

In deze zaak heeft de passagier een vordering ingesteld tegen de vervoerder, Delta Air Lines Inc., na het annuleren van een vlucht van Amsterdam naar Boston als gevolg van de COVID-19 pandemie. De passagier had een ticket geboekt via D-Reizen voor twee vluchten: de heenvlucht op 30 mei 2020 en de terugvlucht op 27 juni 2020. De passagier vorderde restitutie van de ticketprijs, maar de vervoerder weigerde dit, stellende dat er geen sprake was van een annulering in de zin van de Europese Verordening (EG) nr. 261/2004. De kantonrechter heeft op 29 maart 2023 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de vordering van de passagier werd afgewezen. De rechter oordeelde dat de passagier onvoldoende bewijs had geleverd dat er sprake was van een annulering volgens de voorwaarden van de Verordening. De vervoerder was niet verplicht om de ticketprijs te restitueren, aangezien de passagier zelf mogelijk de boeking had geannuleerd vanwege inreisbeperkingen. De proceskosten werden toegewezen aan de passagier, die ongelijk kreeg in deze procedure.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 9506043 \ CV EXPL 21-7182
Uitspraakdatum: 29 maart 2023
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[de passagier]
wonende te [woonplaats]
eiseres
hierna te noemen: de passagier
gemachtigde: Yource B.V.
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
Delta Air Lines Inc.
gevestigd te Wilmington (Verenigde Staten)
gedaagde
hierna te noemen: de vervoerder
gemachtigde: mr. M. Lustenhouwer

1.Het procesverloop

1.1.
De passagier heeft bij dagvaarding van 20 oktober 2021 een vordering tegen de vervoerder ingesteld. De vervoerder heeft schriftelijk geantwoord.
1.2.
De passagier heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna de vervoerder een schriftelijke reactie heeft gegeven.
1.3.
Op 1 maart 2023 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.

2.De feiten

2.1.
De passagier heeft bij D-Reizen een ticket geboekt voor de volgende vluchten:
- van Amsterdam Schiphol Airport naar Boston (Verenigde Staten) op 30 mei 2020 met vlucht DL529 (hierna: de heenvlucht);
- van Boston (Verenigde Staten) naar Amsterdam Schiphol Airport op 27 juni 2020 met vlucht DL256 (hierna: de terugvlucht).
2.2.
De vervoerder zou de vluchten uitvoeren. De reis naar de Verenigde Staten heeft als gevolg van de wereldwijde COVID-19 pandemie geen doorgang kunnen vinden.
2.3.
De passagier heeft restitutie van de betaalde ticketprijzen gevorderd. De vervoerder heeft geweigerd om tot betaling over te gaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
De passagier vordert dat de vervoerder bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
- € 843,52, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag der incident tot aan de dag der algehele voldoening;
- € 181,50 dan wel € 153,08 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente;
- de proceskosten en de nakosten;
- een certificaat als bedoeld in artikel 53 herziene EEX-Verordening 1215/2012.
3.2.
De passagier stelt dat de vervoerder tekort is geschoten in zijn verplichting om binnen 7 dagen na annulering van de vlucht(en) de ticketprijs van de ongebruikte vliegtickets te restitueren conform artikel 5 lid 1 sub a jo. artikel 8 lid 1 sub a van de Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van de verordening (EEG) nr. 295/91 (hierna: de Verordening) en de daarop betrekking hebbende rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof).
3.3.
De vervoerder betwist de vordering. Op zijn verweer wordt – voor zover relevant – bij de beoordeling van het geschil ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat de Nederlandse rechter in deze zaak bevoegd is om van de vordering kennis te nemen.
4.2.
Ten aanzien van de terugvlucht slaagt het verweer van de vervoerder dat de Verordening niet van toepassing is. Artikel 3 van de Verordening bepaalt de werkingssfeer van de Verordening. In artikel 3 lid 1 sub b staat dat de Verordening in beginsel van toepassing is op passagiers die vertrekken vanaf een in een derde land gelegen luchthaven, zoals in deze zaak Boston naar een luchthaven op het grondgebied van een lidstaat, zoals in deze zaak Amsterdam Schiphol Airport. Voorwaarde bij een dergelijke vlucht is blijkens artikel 3 lid 1 sub b echter wel dat de luchtvaartmaatschappij die de vlucht in kwestie uitvoert, een communautaire luchtvaartmaatschappij is. De vervoerder is echter geen communautaire luchtvaartmaatschappij als bedoeld in artikel 2 sub c van de Verordening. De vervoerder is immers gevestigd in de Verenigde Staten en dus niet in een lidstaat. De Verordening is derhalve niet van toepassing op de terugvlucht.
4.3.
Ten aanzien van de heenvlucht heeft de vervoerder aangevoerd dat het goed mogelijk is dat D-Reizen, dan wel de passagier zelf, de boeking heeft opgegeven omdat de passagier, gelet op inreisbeperkingen, niet zou worden toegelaten tot de Verenigde Staten. Dit heeft volgens de vervoerder te gelden als een ontbinding van de vervoersovereenkomst. Dat de vlucht op een later moment alsnog is geannuleerd doet niet ter zake; op dat moment had de passagier geen bevestigde boeking (meer) voor de vlucht. Er is volgens de vervoerder dan ook geen sprake van een annulering in de zin van de Verordening. De kantonrechter overweegt als volgt. Het is aan de passagier om te stellen en te bewijzen dat sprake is van een annulering in de zin van de Verordening. De enkele stelling dat de passagier geen inzage heeft in het systeem van Airtrade, waardoor het niet mogelijk is om te achterhalen wie de boeking in het systeem heeft geannuleerd, is daartoe onvoldoende. Het had op de weg van de passagier gelegen om, bijvoorbeeld, een annuleringsbericht over te leggen. De passagier heeft geen enkele concrete toelichting gegeven op de gang van zaken rondom de annulering. De kantonrechter is daarom van oordeel dat de passagier, tegenover de gemotiveerde betwisting door de vervoerder, onvoldoende heeft onderbouwd dat aan de vereisten voor de toepasselijkheid van de Verordening is voldaan, zodat de vordering voor afwijzing gereed ligt.
4.4.
De proceskosten komen voor rekening van de passagier, omdat zij ongelijk krijgt. Ook de nakosten komen voor rekening van de passagier, voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt de passagier tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor de vervoerder worden vastgesteld op een bedrag van € 330,00 (€ 132,00 x 2.5) aan salaris van de gemachtigde van de vervoerder en veroordeelt de passagier tot betaling van € 66,00 aan nakosten voor zover deze kosten daadwerkelijk door de vervoerder worden gemaakt, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
5.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.N. Schipper, kantonrechter en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter