In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 30 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem. De eiser, die problemen ondervond met het staand douchen en de toegang tot zijn woning, had een aanvraag ingediend voor een verhuisindicatie op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Het college weigerde deze aanvraag, stellende dat de eiser geen recht had op een verhuisindicatie omdat hij in een kamer huurde. De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de eiser niet in aanmerking kwam voor de verhuisindicatie op basis van artikel 10.3 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Haarlem 2020, dat kamerhuurders uitsluit van dergelijke voorzieningen.
De rechtbank heeft echter geoordeeld dat deze uitsluiting in strijd is met de wet. De rechtbank oordeelde dat het niet rechtvaardig is om kamerhuurders, die door medische beperkingen niet in staat zijn normaal gebruik te maken van hun woning, het recht op een woonvoorziening te ontzeggen. De rechtbank concludeerde dat de eiser, ondanks de uitsluiting in de Verordening, recht heeft op een verhuisindicatie indien hij kan aantonen dat hij door zijn beperkingen niet adequaat gebruik kan maken van zijn woning. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van het college, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat de eiser met algemeen gebruikelijke middelen zijn problemen kan oplossen. De rechtbank heeft ook bepaald dat het college het griffierecht en de proceskosten van de eiser moet vergoeden.